Rb. Utrecht, 30-06-2010, nr. 277615 / HA ZA 09-2640
ECLI:NL:RBUTR:2010:BN2487
- Instantie
Rechtbank Utrecht
- Datum
30-06-2010
- Zaaknummer
277615 / HA ZA 09-2640
- LJN
BN2487
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBUTR:2010:BN2487, Uitspraak, Rechtbank Utrecht, 30‑06‑2010; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Uitspraak 30‑06‑2010
Inhoudsindicatie
Bevoegdheidsincident tussen een Nederlandse eiser en twee Franse gedaagden.
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK UTRECHT
Sector handels- en familierecht
zaaknummer / rolnummer: 277615 / HA ZA 09-2640
Vonnis in incident van 30 juni 2010
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ROUCAR GEAR TECHNOLOGIES B.V.,
gevestigd te Nieuwegein,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat voorheen mr. R.P.E. Halfens, thans mr. P.C. van As,
tegen
1. [gedaagde sub 1],
kantoorhoudende te [vestigingsplaats] (Frankrijk), in haar hoedanigheid van curator in het faillissement van de vennootschap naar Frans recht Four Stroke S.A.R.L., gevestigd te [vestigingsplaats] (Frankrijk),
2. [gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats] (Frankrijk),
gedaagden in de hoofdzaak,
eisers in het incident,
advocaat voorheen mr. M.G.J. van der Velden, thans mr. M.C. Franken-Schoemaker.
Eiseres in de hoofdzaak zal hierna Roucar genoemd worden. Gedaagden in de hoofdzaak zullen hierna, ieder afzonderlijk, respectievelijk [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] genoemd worden.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
• de dagvaarding van 21 september 2009;
• de incidentele conclusie tot onbevoegdheid;
• de incidentele conclusie van antwoord;
• de akte uitlating producties in incident van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2];
• de akte uitlating producties in het incident van Roucar.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.
2. De feiten in het incident
2.1.
De heer [A] is bestuurder en meerderheidsaandeelhouder van Roucar.
2.2.
[gedaagde sub 2] is bestuurder van de Franse vennootschap Four Stroke S.A.R.L.
2.3.
Four Stroke S.A.R.L. is bij vonnis van 31 augustus 2009 in staat van faillissement verklaard, met benoeming van [gedaagde sub 1] als curator.
2.4.
Op 22 november 2007 heeft de heer [A] een brief aan [gedaagde sub 2] gestuurd met daarin een aantal uitgangspunten voor een nader op te stellen overeenkomst. [gedaagde sub 2] heeft deze brief voor akkoord ondertekend. Als een van de uitgangspunten is in de brief de volgende bepaling opgenomen.
“Newco will ask you personally to develop the windmill device. 4Stroke SARL may carry out the work for you. Milestones will be put in the development agreement.”
2.5.
De uitgangspunten uit de brief van 22 november 2007 zijn nader uitgewerkt in een overeenkomst tussen Roucar en Four Stroke S.A.R.L, hierna ook: 'de overeenkomst'. Deze overeenkomst is op 15 januari 2008 door Roucar en op 12 februari 2008 door [gedaagde sub 2] namens Four Stroke S.A.R.L. getekend. Artikel 13 van deze overeenkomst bepaalt het volgende.
“13.1 This Agreement shall be governed by and construed in accordance with the laws of the Netherlands.
- 13.2.
If any dispute arises in connection with the Agreement, or further agreements resulting therefrom, Parties shall make all reasonable efforts to amicably settle such dispute. If such amicable settlement failed, such dispute shall be finally settled by the competent courts of the Netherlands, in first instance by the District Court of Utrecht.”
Als slotbepaling is het volgende in de overeenkomst opgenomen.
“Mr. [gedaagde sub 2] – in his capacity of Managing Director of 4STROKE – by signing this Agreement, fully accepts to be personally responsible for the execution of this Agreement by 4Stroke and its employees.”
In return ROUCAR agrees to pay Mr. [gedaagde sub 2] a success fee of € 200.000, - (two hundred thousand Euro) as soon as ROUCAR – with respect to the “device”- has entered into its first commercial agreement.
2.6.
Op 27 november 2009 heeft de rechtbank van Parijs een vonnis gewezen tussen [gedaagde sub 2] als eisende partij en de heer [A] en Roucar als gedaagden, hierna ook 'het Franse vonnis'. In dit vonnis heeft zij bepaald dat [gedaagde sub 2] de enige houder en uitvinder van de Franse octrooiaanvragen met de nummers 0853240 en 0858418 is. Voorts heeft de rechtbank van Parijs ter vaststelling van haar bevoegdheid overwogen dat [gedaagde sub 2] geen partij is bij de onder 2.5 genoemde overeenkomst tussen Roucar en Four Stroke S.A.R.L en dat het forumkeuzebeding uit artikel 13 van deze overeenkomst dan ook niet tegen [gedaagde sub 2] inroepbaar is.
2.7.
Roucar heeft [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] op 21 september 2009 in de onderhavige hoofdzaak gedagvaard voor de rechtbank Utrecht. In de dagvaarding wordt gevorderd om,
uitvoerbaar bij voorraad:
• voor recht te verklaren dat gedaagden ernstig tekort zijn geschoten jegens Roucar in de nakoming van de tussen hen gesloten overeenkomst(en);
• voor recht te verklaren dat [gedaagde sub 2] onrechtmatig jegens Roucar heeft gehandeld door zijn werkzaamheden voor Roucar te staken en gestaakt te houden;
• voor recht te verklaren dat aan Roucar de intellectuele eigendomsrechten toekomen als resultante van al hetgeen ter uitvoering van de overeenkomst door gedaagden of één van hen ontwikkeld is en ontwikkeld behoorde te worden, meer in het bijzonder van al hetgeen voorwerp is van de tot heden als patentaanvragen bij het Patentbureau in Parijs door of namens Roucar ingediende patentaanvragen, bekend onder nummers 0858418, 0853240 en 0850849;
• gedaagden hoofdelijk te veroordelen aan Roucar te voldoen alle tengevolge van hun toerekenbare tekortkomingen - en voor wat betreft [gedaagde sub 2] tevens alle tengevolge van zijn onrechtmatig handelen - door Roucar geleden en nog te lijden schade, kosten en interesten, een en ander op te maken bij schadestaat en te vereffenen volgens de wet;
• gedaagden hoofdelijk te veroordelen in de kosten van het geding.
3. Het geschil in het incident
3.1.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] vorderen - samengevat - dat de rechtbank het vonnis van de rechtbank van Parijs van 28 november 2009 erkent en dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart om van de vorderingen tegen beide gedaagden kennis te nemen. Roucar concludeert tot afwijzing van de vordering van gedaagden en vordert dat de rechtbank de hoofdzaak zal verwijzen naar een rolzitting welke gehouden wordt binnen vier weken nadat het onderhavige vonnis is gewezen, met bepaling dat aan gedaagden in de hoofdzaak geen uitstel voor antwoord zal worden verleend.
3.2.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling in het incident
4.1.
Beoordeeld dient te worden of de rechtbank bevoegd is in de hoofdzaak. Hiertoe dient met betrekking tot alle geschilpunten afzonderlijk, ten aanzien van de betreffende gedaagde(n), te worden onderzocht of internationale rechtsmacht bestaat. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst door Four Stroke S.A.R.L.
4.2.
Artikel 23 van de EG-verordening 44/2001, betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (hierna: 'EEX-vo'), bepaalt dat een gerecht van een lidstaat bevoegd is wanneer partijen, van wie er ten minste één woonplaats heeft op het grondgebied van een lidstaat, dat gerecht hebben aangewezen voor de kennisname van geschillen die naar aanleiding van de betreffende rechtsbetrekking zijn ontstaan of zullen ontstaan.
4.3.
Zowel Roucar als Four Stroke S.A.R.L. zijn gevestigd op het grondgebied van een lidstaat. In de overeenkomst tussen Roucar en Four Stroke S.A.R.L. is het in overweging 2.5 weergegeven forumkeuzebeding opgenomen. In dit beding is de rechtbank Utrecht door partijen aangewezen als het gerecht dat eventuele geschillen die in verband staan met de overeenkomst dient te beslechten. Nu Roucar een verklaring voor recht wenst dat Four Stroke S.A.R.L. tekort is geschoten met betrekking tot de nakoming van voornoemde overeenkomst en deze tekortkoming door gedaagden wordt betwist, is sprake van een geschil dat in verband staat met de overeenkomst. Gelet op het voorgaande is de rechtbank bevoegd om kennis te nemen van de vordering tot een verklaring voor recht met betrekking tot de niet nakoming van de overeenkomst door Four Stroke S.A.R.L.
4.4.
[gedaagde sub 1] heeft zich op het standpunt gesteld dat nu Four Stroke S.A.R.L. failliet is verklaard, de rechtbank op grond van artikel 3 lid 1 en 2 dan wel artikel 4 lid 2 sub e en f van EG verordening 1346/2000, betreffende insolventieprocedures (hierna: 'de insolventieverordening') onbevoegd is. Artikel 3 van de insolventieverordening schrijft voor welke rechtbank bevoegd is tot het openen van een insolventieprocedure. Het Hof van Justitie heeft voorts bij de uitleg van dit artikel bepaald dat vorderingen die rechtstreeks uit een insolventieprocedure voortvloeien en daarmee nauw samenhangen op grond van artikel 3 lid 1 van de insolventieverordening behoren tot de bevoegdheid van de lidstaat op wiens grondgebied de insolventieprocedure is geopend (HvJ EG, 12 februari 2009, LJN: BH3636). Vorderingen die hun grondslag niet in het recht inzake insolventieprocedures vinden en de opening van dit soort procedures en het optreden van een curator niet verlangen, vallen echter buiten de werking van de insolventieverordening (HvJ EG, 10 september 2009, LJN: BJ8053).
In casu gaat het niet om het openen van een insolventieprocedure, maar om een vordering uit overeenkomst tegen een gefailleerde vennootschap. Naar het oordeel van de rechtbank vindt deze vordering van Roucar tegen [gedaagde sub 1] niet haar grondslag in het insolventierecht. De vordering had immers ook ingesteld kunnen worden tegen Four Stroke S.A.R.L. indien deze niet in staat van faillissement was komen te verkeren en verlangd niet in het bijzonder het optreden van een curator. Gelet op het voorgaande kan - met inachtneming van de jurisprudentie van het Hof van Justitie hieromtrent - het beroep van [gedaagde sub 1] op artikel 3 lid 1 en 2 van de insolventieverordening dan ook niet slagen.
Het beroep van [gedaagde sub 1] op artikel 4 lid 2 sub e en f van de insolventieverordening faalt reeds omdat deze bepalingen betrekking hebben op welk recht van toepassing is op de insolventieprocedure en de gevolgen daarvan. De bepalingen zien dus niet op welk gerecht bevoegd is. De tussen partijen gerezen vraag of sprake is van een lopende overeenkomst (artikel 4 lid 2 sub e) of een lopende rechtsvordering (artikel 4 lid 2 sub f) kan daarom bij de onderhavige beoordeling van de bevoegdheid van de rechtbank buiten beschouwing worden gelaten.
De rechtbank concludeert gelet op het voorgaande dat Roucar ter bepaling van de rechtsmacht van de rechtbank Utrecht zich terecht heeft gebaseerd op de EEX-vo.
4.5.
[gedaagde sub 1] heeft voorts gesteld dat op grond van artikel 27 EEX-vo dan wel artikel 28 EEX-vo de rechtbank zich onbevoegd dient te verklaren dan wel de zaak dient aan te houden.
4.6.
Artikel 27 EEX-vo bepaalt dat wanneer voor gerechten van verschillende lidstaten tussen dezelfde partijen vorderingen aanhangig zijn die hetzelfde onderwerp betreffen en die op dezelfde oorzaak berusten, het gerecht waarbij de zaak het laatst is aangebracht zijn zaak ambtshalve dient aan te houden tot de bevoegdheid van het gerecht waarbij de zaak het eerst is aangebracht vaststaat. Wanneer de bevoegdheid van het gerecht waarbij de zaak het eerst is aangebracht vaststaat, dient het gerecht waarbij de zaak het laatst is aangebracht zich onbevoegd te verklaren. In de zaak waarin de rechtbank van Parijs vonnis heeft gewezen trad [gedaagde sub 2] op als eiser en waren Roucar en de heer [A] gedaagden. Inzet van de zaak was wie rechthebbende is op de Franse octrooiaanvragen met de nummers 0853240 en 0858418.
4.7.
De vordering tot een verklaring voor recht met betrekking tot de niet nakoming van de overeenkomst door Four Stroke S.A.R.L., ziet op een ander onderwerp dan de zaak voor de rechtbank van Parijs. Gelet op het voorgaande is de rechtbank niet onbevoegd en is zij ook niet gehouden om op grond van artikel 27 EEX-vo de behandeling van de vordering tot een verklaring voor recht met betrekking tot de niet nakoming van de overeenkomst door Four Stroke S.A.R.L. aan te houden.
4.8.
Artikel 28 lid 1 EEX-vo bepaalt dat wanneer samenhangende vorderingen aanhangig zijn voor gerechten van verschillende lidstaten, het gerecht waarbij de zaak als laatst is aangebracht zijn uitspraak kan aanhouden. Een beroep op dit artikel kan er niet toe leiden dat de rechtbank zich onbevoegd dient te verklaren en behoeft in het kader van de incidentele vordering naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen nadere bespreking.
Tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst door [gedaagde sub 2]
4.9.
In haar vonnis van 27 november 2009 heeft de rechtbank van Parijs bepaald dat [gedaagde sub 2] niet gebonden is aan de overeenkomst tussen Roucar en Four Stroke S.A.R.L. [gedaagde sub 2] heeft de rechtbank verzocht om het vonnis van de rechtbank van Parijs te erkennen op grond van artikel 33 lid 3 EEX-vo.
4.10.
Indien de rechtbank voornoemde beslissing van de rechtbank van Parijs erkent, kan de rechtbank haar bevoegdheid ten aanzien van [gedaagde sub 2] niet ontlenen aan het forumkeuzebeding in de overeenkomst. De rechtbank zal zich in dat geval onbevoegd dienen te verklaren om van de vordering tegen [gedaagde sub 2] ten aanzien van de tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst kennis te nemen, nu er ook geen andere bevoegdheidsgrond aan de EEX-vo voor haar kan worden ontleend. Indien Roucar hoger beroep heeft ingesteld tegen het Franse vonnis dient de rechtbank haar beslissing ten aanzien van de erkenning en daarmee ook ten aanzien van haar bevoegdheid met betrekking tot de vordering vanwege tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst door [gedaagde sub 2], op grond van artikel 37 lid 1 EEX-vo aan te houden.
4.11.
Roucar heeft zich op het standpunt gesteld dat de beslissing van de rechtbank van Parijs op grond van artikel 34 lid 3 EEX-vo niet erkend dient te worden. Zij heeft daartoe aangevoerd dat zij op 7 mei 2009 bij de rechtbank Utrecht een verzoek tot een voorlopig getuigenverhoor heeft ingediend met betrekking tot de onderhavige zaak en dat de rechtbank Utrecht zich in die procedure bevoegd heeft verklaard. De beslissing van de rechtbank Parijs dat zij bevoegd was is volgens Roucar strijdig met de tussen partijen eerder door de rechtbank Utrecht gegeven beslissing. Daarnaast heeft Roucar aangevoerd dat de rechtbank in Parijs haar uitspraak had moeten aanhouden op grond van artikel 27 dan wel 28 EEX-vo, omdat de procedure met betrekking tot het voorlopige getuigenverhoor bij de rechtbank Utrecht gebaseerd is op dezelfde oorzaak als de procedure bij de rechtbank van Parijs, terwijl deze beide vorderingen onderling samenhangend zijn.
4.12.
Het beroep van Roucar op artikel 34 lid 3 EEX-vo slaagt niet omdat de beslissing dat de rechtbank Utrecht bevoegd is met betrekking tot het voorlopige getuigenverhoor niet onverenigbaar is met de beslissing van de rechtbank Parijs dat zij bevoegd is om van de vordering van [gedaagde sub 2] kennis te nemen. In de beschikking van de rechtbank van 27 november 2009 met betrekking tot het voorlopige getuigenverhoor is de bevoegdheid van de rechtbank Utrecht vastgesteld op grond van de geldende bevoegdheidsregels van het Nederlandse Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, omdat voorlopige getuigenverhoren buiten de werkingssfeer en de reikwijdte van de EEX-vo vallen. Haar internationale rechtsmacht met betrekking tot het voorlopige getuigenverhoor heeft de rechtbank gebaseerd op het feit dat Roucar, als verzoeker in die procedure, statutair in Nederland is gevestigd. Dit besluit leidt er niet toe dat de rechtbank Utrecht in alle navolgende afgeleide procedures (exclusief) bevoegd is en is dan ook niet strijdig met de beslissing van de Parijse rechtbank dat zij bevoegd is.
4.13.
Het beroep van Roucar op de artikelen 27 en 28 EEX-vo slaagt ook niet. Het Hof van Justitie heeft bepaald dat als 'gerecht waarbij een vordering als eerste aanhangig is gemaakt' is te beschouwen het gerecht waar het eerst is voldaan aan de voorwaarden waaronder tot definitieve aanhangigheid kan worden besloten (HvJ EG, 7 juni 1984, LJN: AB9848). Deze voorwaarden moeten volgens het Hof van Justitie worden beoordeeld naar het nationale recht van elk der betrokken gerechten. Op grond van artikel 125 van het wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in Nederland de dag waarop het geding wordt geacht aanhangig te zijn gemaakt, de dag van dagvaarding. Roucar heeft [gedaagde sub 2] op 21 september 2009 gedagvaard, terwijl de procedure bij de rechtbank van Parijs al op 26 juni 2009 aanhangig is gemaakt. Daardoor kan – los van de vraag of beide procedures dezelfde oorzaak hebben of samenhangend zijn – van een beroep op artikel 27 of 28 EEX-vo door Roucar in dit geval geen sprake zijn.
4.14.
Roucar heeft ten slotte aangevoerd dat het beroep op erkenning van het Franse vonnis niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat geen expeditie van de beslissing is overgelegd, zoals is voorgeschreven in artikel 53 lid 1 EEX-vo.
4.15.
[gedaagde sub 1] heeft een exemplaar van het Franse vonnis met een vertaling in het Nederlands in het geding gebracht en daarnaast een akte van betekening van het Franse vonnis aan Roucar. Voornoemde akte van betekening en het Franse vonnis met vertaling zijn niet voldoende om een beroep te kunnen doen op de erkenning van het Franse vonnis. Zoals door Roucar is aangevoerd is voor erkenning vereist dat een expeditie van het vonnis wordt overgelegd. Deze expeditie – inhoudende een originele grosse – dient aan de rechtbank te worden overgelegd, opdat deze de authenticiteit van het vonnis en de betreffende beslissing kan vaststellen. Dit is niet mogelijk op basis van een kopie van een afschrift van een vonnis. Gelet op de doelstelling van de EEX-vo dat moet worden voorkomen dat in twee lidstaten onverenigbare beslissingen worden gegeven, zal de rechtbank [gedaagde sub 2] alsnog in de gelegenheid stellen om bij akte een expeditie van het Franse vonnis te overleggen, alvorens zij een beslissing zal nemen omtrent haar bevoegdheid ten aanzien van de vordering tot een verklaring voor recht met betrekking tot de niet nakoming van de overeenkomst door [gedaagde sub 2].
4.16.
Voor het geval [gedaagde sub 2] de expeditie van het vonnis niet overlegt, overweegt de rechtbank alvast het volgende. Gelet op het in de overeenkomst opgenomen forumkeuzebeding is het, om de bevoegdheid van de rechtbank te bepalen, van belang om voorlopig - in het kader van dit incident - vast te stellen of [gedaagde sub 2] aan de overeenkomst gebonden is. Het Hof van Justitie heeft bepaald dat indien de totstandkoming van een overeenkomst tussen twee partijen in het geding is, terwijl in deze overeenkomst een bepaald gerecht ter beslechting van geschillen wordt aangewezen, dat betreffende gerecht bevoegd is om - ter vaststelling van haar bevoegdheid - vast te stellen of partijen aan de overeenkomst gebonden zijn (HvJ EG, 4 maart 1982, LJN: AB8687). Gelet op het voorgaande acht de rechtbank zich – mocht zij niet aan erkenning van het Franse vonnis toekomen - bevoegd om te beoordelen of [gedaagde sub 2] gebonden is aan de overeenkomst met Roucar. Of aan deze beoordeling wordt toegekomen, hangt derhalve af van de vraag of het Franse vonnis dient te worden erkend.
4.17.
Voorts overweegt de rechtbank voor het geval dat [gedaagde sub 2] de expeditie van het vonnis niet overlegt, dat [gedaagde sub 2] zich niet kan beroepen op artikel 27 EEX-vo, omdat zoals overwogen onder 4.7 de onderhavige vordering niet hetzelfde onderwerp heeft als de zaak voor de rechtbank van Parijs. Ook kan [gedaagde sub 2] zich niet op artikel 28 EEX-vo beroepen omdat hetgeen onder 4.8 is overwogen ook hier geldt: een beroep op artikel 28 EEX-vo kan er niet toe leiden dat de rechtbank zich onbevoegd dient te verklaren.
4.18.
Indien [gedaagde sub 2] de expeditie van het Franse vonnis alsnog aan de rechtbank overlegt, is het voorts van belang om vast te stellen of Roucar in hoger beroep is gegaan tegen de beslissing van de rechtbank van Parijs dat [gedaagde sub 2] niet aan de overeenkomst gebonden is. Indien blijkt dat [gedaagde sub 2] hoger beroep heeft ingesteld dient de rechtbank - zoals onder 4.10 omschreven - haar beslissing ten aanzien van de erkenning en daarmee haar bevoegdheid met betrekking tot de vordering ten aanzien van de tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst door [gedaagde sub 2], aan te houden. De rechtbank zal Roucar daarom in de gelegenheid stellen om bij akte stukken in het geding te brengen waaruit blijkt dat zij tijdig hoger beroep heeft ingesteld tegen het Franse vonnis.
4.19.
Kortom: de rechtbank houdt de beslissing omtrent haar bevoegdheid om kennis te nemen van de vordering tot een verklaring voor recht met betrekking tot de niet nakoming van de overeenkomst door [gedaagde sub 2], aan. [gedaagde sub 2] zal in de gelegenheid worden gesteld om bij akte alsnog een expeditie – inhoudende een originele grosse – aan de rechtbank te overleggen. Mocht [gedaagde sub 2] deze expeditie niet overleggen dan zal de rechtbank, zonder erkenning van het Franse vonnis, overgaan tot de beoordeling van haar bevoegdheid met betrekking tot de vordering ten aanzien van de tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst door [gedaagde sub 2].
Roucar wordt in de gelegenheid gesteld om bij akte aan te tonen dat zij tijdig hoger beroep heeft ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank van Parijs dat [gedaagde sub 2] niet aan de overeenkomst is gebonden. Mocht Roucar niet tijdig in hoger beroep zijn gegaan tegen die beslissing dan acht de rechtbank zich - indien [gedaagde sub 2] de expeditie heeft overgelegd - onbevoegd om kennis te nemen van de vordering met betrekking tot de tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst door [gedaagde sub 2]. Indien Roucar wel tegen het vonnis in hoger beroep is gegaan - en [gedaagde sub 2] de expeditie heeft overgelegd - zal de rechtbank voornoemde beslissing omtrent haar bevoegdheid aanhouden totdat de Franse beslissing onherroepelijk is geworden.
Onrechtmatige daad [gedaagde sub 2]
4.20.
Op grond van artikel 5 lid 3 EEX-vo is ten aanzien van een vordering uit onrechtmatige daad de rechtbank van de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan, bevoegd. Het Hof van Justitie heeft in het Franse Kalimijnen arrest bepaald dat onder “de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan” moet worden verstaan (naar keuze van de eiser) de plaats waar de schade is ingetreden of de plaats van de veroorzakende gebeurtenis (HvJ EG, 30 november 1976, LJN: AD4016). Deze uitspraak heeft het Hof van Justitie in een later arrest bevestigd (HvJ EG, 05 februari 2004, LJN: AX9650, overweging 40).
4.21.
In de dagvaarding heeft Roucar de weigering van [gedaagde sub 2] om de bedongen werkzaamheden te verrichten als onrechtmatig betiteld. De uit dit onrechtmatig handelen voortvloeiende schade zou bestaan uit de betalingen die Roucar aan gedaagden heeft verricht ter hoogte van ruim € 700.000,00, het mogelijk afhaken van potentiële investeerders en de vertraging in de bouw van prototypes. Roucar is gevestigd te Nieuwegein. De rechtbank is van oordeel dat de door Roucar gestelde schade daardoor is en wordt geleden in Nieuwegein, waardoor de rechtbank Utrecht bevoegd is van de vordering tot schadevergoeding uit onrechtmatige daad kennis te nemen.
4.22.
Het beroep van [gedaagde sub 2] op erkenning van het Franse vonnis doet hier niet ter zake, omdat de rechtbank haar bevoegdheid niet op het forumkeuzebeding uit de overeenkomst baseert, maar op artikel 5 lid 3 EEX-vo.
De vordering tot een verklaring voor recht met betrekking tot de intellectuele eigendomsrechten ten aanzien van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]
4.23.
Het beroep van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] op artikel 22 lid 4 EEX-vo, inhoudende dat de Franse rechter exclusief bevoegd is met betrekking tot geschillen over Franse octrooiaanvragen, slaagt niet. Artikel 22 lid 4 EEX-vo bepaalt dat met betrekking tot vorderingen ten aanzien van de registratie of de geldigheid van octrooien bij uitsluiting de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan de registratie heeft plaatsgehad bevoegd zijn. Het Hof van Justitie heeft echter bepaald dat geschillen tussen contractspartijen met betrekking tot de rechten die zij op grond van de betreffende overeenkomst op octrooien hebben, niet worden aangemerkt als een geschil met betrekking tot 'de registratie of geldigheid van octrooien', zoals bedoeld in artikel 22 lid 4 EEX-vo (HvJ EG, 15-11-1983, LJN: BF5652, overweging 26). De Franse rechter is dus ten aanzien van de vordering tot een verklaring voor recht met betrekking tot de intellectuele eigendomsrechten niet exclusief bevoegd, waardoor de rechtbank zich – met inachtneming van hetgeen hierna onder 4.24 tot en met 4.29 voor [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] ieder afzonderlijk wordt overwogen – in beginsel bevoegd acht om van deze vordering kennis te kunnen nemen.
De vordering tot een verklaring voor recht met betrekking tot de intellectuele eigendomsrechten ten aanzien van [gedaagde sub 1]
4.24.
De vordering tot een verklaring voor recht met betrekking tot de intellectuele eigendomsrechten is blijkens de dagvaarding gebaseerd op de afspraken die daarover in de in de overeenkomst tussen Roucar en Four Stroke S.A.R.L. zijn vastgelegd. Hetgeen onder 4.2 en 4.3 is overwogen met betrekking tot de bevoegdheid van deze rechtbank ten aanzien van de vordering jegens [gedaagde sub 1] met betrekking tot de verklaring voor recht dat Four Stroke S.A.R.L. ernstig tekort is gekomen in de nakoming van de overeenkomst, is daardoor ook hier van toepassing: vanwege het in de overeenkomst opgenomen forumkeuzebeding is de rechtbank bevoegd om van de vordering tegen [gedaagde sub 1] kennis te nemen.
4.25.
Het beroep van [gedaagde sub 1] op artikel 27 EEX-vo slaagt niet, omdat Four Stroke S.A.R.L. geen partij is bij de procedure voor de Franse rechter. Het beroep van [gedaagde sub 1] op artikel 28 EEX-vo slaagt ook niet omdat hetgeen onder 4.8 is overwogen ook hier geldt: een beroep op artikel 28 EEX-vo kan er niet toe leiden dat de rechtbank zich onbevoegd dient te verklaren
De vordering tot een verklaring voor recht met betrekking tot de intellectuele eigendomsrechten ten aanzien van [gedaagde sub 2]
4.26.
De rechtbank stelt voorop dat zij haar bevoegdheid tot kennisneming van de vordering tot een verklaring voor recht met betrekking tot de intellectuele eigendomsrechten ten aanzien van [gedaagde sub 2] alleen kan ontlenen aan het forumkeuzebeding uit de overeenkomst. [gedaagde sub 2] beroept zich ten aanzien van dit forumkeuzebeding op het Franse vonnis waarin is bepaald dat hij niet aan de overeenkomst gebonden is. Hetgeen onder 4.10 is overwogen is ook hier van toepassing. Indien het Franse vonnis wordt erkend, is de rechtbank niet bevoegd om van de vordering kennis te nemen. Voor erkenning is noodzakelijk dat [gedaagde sub 2] een expeditie van het vonnis overlegt. Indien [gedaagde sub 2] een expeditie van het vonnis overlegt is het vervolgens van belang of Roucar tijdig hoger beroep heeft ingesteld tegen het Franse vonnis. Zolang het Franse vonnis niet onherroepelijk is zal de rechtbank haar beslissing omtrent de erkenning en daarmee haar bevoegdheid aanhouden. De door partijen te nemen akten, zoals onder 4.19 omschreven, zijn dus ook doorslaggevend voor de vordering tot een verklaring voor recht met betrekking tot de intellectuele eigendomsrechten ten aanzien van [gedaagde sub 2].
4.27.
Het verweer van [gedaagde sub 2] dat vanwege het eerdere Franse vonnis met betrekking tot de intellectuele eigendomsrechten de rechtbank op grond van artikel 27 de behandeling van de zaak dient aan te houden dan wel zich onbevoegd dient te verklaren, slaagt - los van een eventuele erkenning van het Franse vonnis - gedeeltelijk. In de zaak bij de rechtbank van Parijs zijn Roucar en [gedaagde sub 2] tevens partij. Onderwerp van deze procedure zijn de Franse octrooiaanvragen onder de nummers 0858418 en 0853240. In de onderhavige zaak vordert Roucar een verklaring voor recht met betrekking tot de Franse octrooiaanvragen onder de nummers 0858418, 0853240 en 0850849. Voor zover de vordering ziet op de Franse octrooiaanvragen onder de nummers 0858418 en 0853240 en deze vordering door Roucar is gericht tegen [gedaagde sub 2] is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een vordering tussen dezelfde partijen die hetzelfde onderwerp betreft en op dezelfde oorzaak berust in de zin van artikel 27 lid 1 EEX-vo. Indien de bevoegdheid van de rechtbank van Parijs definitief vast komt te staan, zal de rechtbank zich op grond van artikel 27 lid 2 EEX-vo onbevoegd dienen te verklaren. Totdat de (on)bevoegdheid van de rechtbank van Parijs is vast komen te staan, zal de rechtbank de behandeling van het voornoemde deel van de vordering met betrekking tot de intellectuele eigendomsrechten aanhouden.
Voor het beroep op artikel 27 EEX-vo hoeft [gedaagde sub 2] geen expeditie van het vonnis te overleggen. Voldoende is dat, zoals in de onderhavige procedure, tussen partijen vaststaat dat de procedure bij de rechtbank van Parijs heeft plaatsgevonden. Voornoemd verweer slaagt dus ongeacht of [gedaagde sub 2] een expeditie van het Franse vonnis overlegt. Het is daarnaast van belang of Roucar hoger beroep heeft ingesteld tegen het Franse vonnis. Indien de Franse rechter in hoger beroep de beslissing dat [gedaagde sub 2] niet aan de overeenkomst is gebonden vernietigt, is de rechtbank zoals onder 4.26 overwogen bevoegd om kennis te nemen van de vordering met betrekking tot de intellectuele eigendomsrechten ten aanzien van [gedaagde sub 2]. Indien de Franse rechter zich echter in hoger beroep daarnaast wel bevoegd acht om over de vordering met betrekking tot de intellectuele eigendomsrechten te oordelen, is de rechtbank ten aanzien van de Franse octrooiaanvragen onder de nummers 0858418, 0853240 op grond van artikel 27 lid 2 EEX-vo niet bevoegd om van de vordering kennis te nemen. De rechtbank zal in dat geval wel bevoegd zijn om kennis te nemen van de vordering tot een verklaring voor recht met betrekking tot de intellectuele eigendomsrechten ten aanzien van [gedaagde sub 2] voor zover deze ziet op de Franse octrooiaanvraag onder het nummer 0850849, omdat dit nummer geen onderwerp is van de Franse procedure
4.28.
De verweren van Roucar tegen het beroep van [gedaagde sub 2] op het Franse vonnis op grond van de artikelen 27, 28 en 34 lid 3 EEX-vo slagen niet, zoals overwogen onder 4.12 en 4.13.
4.29.
Het beroep van [gedaagde sub 2] op artikel 28 EEX-vo kan niet slagen omdat ook hier hetgeen onder 4.8 is overwogen geldt: een beroep op artikel 28 EEX-vo kan er niet toe leiden dat de rechtbank zich onbevoegd dient te verklaren.
Tot slot
4.30.
De rechtbank acht zich bevoegd om van de vorderingen in de hoofdzaak tegen [gedaagde sub 1] kennis te nemen. Zij acht zich tevens bevoegd om van de vordering uit onrechtmatige daad en de bijbehorende vordering tot schadevergoeding jegens [gedaagde sub 2] kennis te nemen. De rechtbank zal de beslissing omtrent haar bevoegdheid met betrekking tot de overige vorderingen in de hoofdzaak jegens [gedaagde sub 2] aanhouden. Om deze beslissing te kunnen nemen is het van belang dat komt vast te staan of het Franse vonnis al dan niet erkend kan worden. Voor erkenning van het Franse vonnis dient aan de rechtbank een expeditie - inhoudende een originele grosse - van het Franse vonnis overgelegd te worden. [gedaagde sub 2] zal daartoe bij akte in de gelegenheid worden gesteld. Daarnaast dient de rechtbank, voordat zij een verdere beslissing over de erkenning en daarmee haar bevoegdheid kan nemen, te weten of het Franse vonnis onherroepelijk is geworden. Roucar wordt daarom in de gelegenheid gesteld om bij akte stukken in het geding te brengen waaruit blijkt dat zij tijdig hoger beroep heeft ingesteld tegen het Franse vonnis.
Afhankelijk van de mogelijke erkenning van het Franse vonnis en de omstandigheid of daartegen hoger beroep is ingesteld, zal de rechtbank de verdere beslissingen omtrent haar bevoegdheid eventueel (deels) aan moeten houden tot het moment waarop het Franse vonnis onherroepelijk is geworden. Gelet op de geruime tijd die daarmee gepaard kan gaan, is de rechtbank in dat geval voornemens om de behandeling van de vorderingen in de hoofdzaak jegens [gedaagde sub 2] ten aanzien waarvan zij haar bevoegdheid thans niet kan vaststellen af te splitsen van de vorderingen in de hoofdzaak jegens [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] waarvan zij haar bevoegdheid thans wel heeft vastgesteld. De rechtbank verzoekt partijen dan ook om zich in de door hen te nemen akten uit te laten over voornoemde voorgenomen splitsing.
5. De beslissing
De rechtbank
in het incident
5.1.
wijst het door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] gevorderde af ten aanzien van de vorderingen in de hoofdzaak die zijn ingesteld jegens [gedaagde sub 1] met betrekking tot:
- -
de verklaring voor recht dat [gedaagde sub 1] ernstig tekort is geschoten jegens Roucar in de nakoming van de tussen hen gesloten overeenkomst;
• de verklaring voor recht dat aan Roucar de intellectuele eigendomsrechten toekomen als resultante van al hetgeen ter uitvoering van de overeenkomst door gedaagden of één van hen ontwikkeld is en ontwikkeld behoorde te worden, meer in het bijzonder van al hetgeen voorwerp is van de tot heden als patentaanvragen bij het Patentbureau in Parijs door of namens Roucar ingediende patentaanvragen, bekend onder nummers 0858418, 0853240 en 0850849;
• de veroordeling aan Roucar te voldoen alle tengevolge van de toerekenbare tekortkomingen door Roucar geleden en nog te lijden schade, kosten en interesten, een en ander op te maken bij schadestaat en te vereffenen volgens de wet,
5.2.
wijst het door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] gevorderde af ten aanzien van de vorderingen in de hoofdzaak die zijn ingesteld jegens [gedaagde sub 2] met betrekking tot:
- -
de verklaring voor recht dat [gedaagde sub 2] onrechtmatig jegens Roucar heeft gehandeld door zijn werkzaamheden voor Roucar te staken en gestaakt te houden;
• de veroordeling aan Roucar te voldoen alle tengevolge van het onrechtmatig handelen van [gedaagde sub 2] door Roucar geleden en nog te lijden schade, kosten en interesten, een en ander op te maken bij schadestaat en te vereffenen volgens de wet,
5.3.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 28 juli 2010 voor het nemen van een akte door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] en het nemen van een akte door Roucar, beide akten uitsluitend over hetgeen ten aanzien van de betreffende partij is vermeld onder 4.30,
5.4.
houdt iedere verdere beslissing aan,
In de hoofdzaak
5.5.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.C. Hagedoorn en in het openbaar uitgesproken op 30 juni 2010.