Einde inhoudsopgave
Wet op het primair onderwijs
Artikel 3a Bevoegdheid onderwijsondersteunende werkzaamheden
Geldend
Geldend van 01-10-2021 tot 01-01-2025
- Bronpublicatie:
14-07-2021, Stb. 2021, 409 (uitgifte: 31-08-2021, kamerstukken: 35725)
- Inwerkingtreding
01-10-2021
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
20-09-2021, Stb. 2021, 443 (uitgifte: 29-09-2021, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Onderwijsrecht / Primair onderwijs
1.
Onderwijsondersteunende werkzaamheden als bedoeld in artikel 32a, derde lid, mogen slechts worden verricht door degene die:
- a.
in het bezit is van een verklaring omtrent het gedrag, afgegeven ingevolge de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens,
- b.
in het bezit is van een getuigschrift afgegeven krachtens de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek of de Wet educatie en beroepsonderwijs, waaruit blijkt dat is voldaan aan de in artikel 32a, derde lid, bedoelde bekwaamheidseisen of
- c.
in het bezit is van een erkenning van beroepskwalificaties als bedoeld in artikel 5 van de Algemene wet erkenning EU-beroepskwalificaties, verleend ten aanzien van de door hem te verrichten werkzaamheden, of
- d.
volgens bij algemene maatregel van bestuur te geven regels zijn bekwaamheid heeft aangetoond, en
- e.
niet krachtens rechterlijke uitspraak is uitgesloten van het verrichten van deze werkzaamheden.
2.
De onderwijsondersteunende functionaris die niet voldoet aan de eisen van het eerste lid, onder b, c of d, mag voor zover het werkzaamheden betreft waarvoor op grond van artikel 32a, derde lid, bekwaamheidseisen zijn vastgesteld, niettemin met die werkzaamheden worden belast, voor een periode van ten hoogste twee jaren. Aan de eerste volzin wordt uitsluitend toepassing gegeven indien het bevoegd gezag en betrokkene in ieder geval schriftelijk hebben verklaard dat betrokkene verplicht is zich in te spannen om binnen twee jaren alsnog te voldoen aan de bekwaamheidseisen voor die werkzaamheden.
3.
Ten aanzien van studenten aan een opleiding als bedoeld in artikel 7.7, tweede lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek en studenten aan de beroepsbegeleidende leerweg van een opleiding als bedoeld in artikel 7.2.2 van de Wet educatie en beroepsonderwijs die in het kader van die opleiding onderwijsondersteunende werkzaamheden verrichten waarvoor op grond van artikel 32a, derde lid, bekwaamheidseisen zijn vastgesteld, kan voor de duur van die werkzaamheden worden afgeweken van het eerste lid, onder b tot en met d.