Hof Arnhem-Leeuwarden, 04-03-2022, nr. 21-003562-21
ECLI:NL:GHARL:2022:2010
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
04-03-2022
- Zaaknummer
21-003562-21
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
Staatsrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2022:2010, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 04‑03‑2022; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2023:1264
- Vindplaatsen
Uitspraak 04‑03‑2022
Inhoudsindicatie
Bewijsuitsluiting en vrijspraak als gevolg van een onherstelbaar vormverzuim in het vooronderzoek als bedoeld in artikel 359a Sv.
Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003562-21
Uitspraak d.d.: 4 maart 2022
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, van 26 juli 2021 met parketnummer 16-098942-21 in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1993,
wonende te [adres] .
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 18 februari 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen namens verdachte door zijn raadsvrouw, mr. C. Willekes, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
De politierechter heeft verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier weken, waarvan twee weken voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
primairhij op of omstreeks 11 april 2021 te Breukelen, gemeente Stichtse Vecht, althans in Nederland, van een voorwerp, te weten een geldbedrag (in totaal 15.991,75 euro), de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op een voorwerp, was, en/of heeft verborgen en/of verhuld wie een voorwerp, voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
subsidiairhij op of omstreeks 11 april 2021, te Breukelen, gemeente Stichtse Vecht, althans in Nederland, een voorwerp, te weten een geldbedrag groot 15.991,75 euro, heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad terwijl hij, verdachte, wist althans redelijkerwijs moest vermoeden dat dat voorwerp onmiddellijk afkomstig was uit enig eigen misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overwegingen ten aanzien van het vooronderzoek
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de doorzoeking van de auto van verdachte rechtmatig was, omdat er voldoende verdenking van witwassen bestond.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep gesteld dat bij het vooronderzoek vormfouten zijn opgetreden. Nu sprake was van onvoldoende verdenking van witwassen is de doorzoeking van de auto onrechtmatig geweest. Als rechtsgevolg daarvan dient hetgeen in de auto is aangetroffen en in beslag is genomen, te worden uitgesloten van het bewijs.
Feiten en omstandigheden
Uit het proces-verbaal van bevindingen van 12 april 2021, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 1] (pagina 8 van het dossier) blijkt het volgende. Op 12 april 2021 zag de verbalisant via de ANPR app dat er een hit was op een voertuig met het Duitse kenteken [kenteken] . De verbalisant zag dat in de bijbehorende tekst bij deze hit stond dat dit voertuig vermoedelijk als gestolen gesignaleerd stond in Duitsland. De verbalisant heeft het voertuig staande gehouden op de carpoolplaats bij station Breukelen. Verbalisant [verbalisant 2] deelde aan de bestuurder de reden van staande houding mede. De bestuurder antwoordde dat de auto niet gestolen was. De verbalisanten stelden daarop een nader onderzoek in naar de identiteit van het voertuig. Verbalisant [verbalisant 1] opende het portier aan de passagierszijde en zag dat er een portemonnee in de middenconsole lag. Hij zag dat er een flinke stapel geldbiljetten in deze portemonnee zaten en schatte in dat er ruim € 1.000,- in de portemonnee zat.
Op basis van de volgende feiten en omstandigheden merkte de verbalisant de bestuurder aan als verdachte van witwassen:
- -
hij had een niet aannemelijke verklaring voor zijn reisbeweging;
- -
hij had een niet aannemelijke verklaring over de naam van de eigenaar van de (prijzige) auto waarin hij reed;
- -
hij kon niet vertellen naar welk hotel hij onderweg was en hij had nergens een reservering gemaakt;
- -
hij had een opvallend grote hoeveelheid biljetten van € 50,- in zijn portemonnee;
- -
het is de verbalisant ambtshalve bekend dat er veelvuldig personen met de [geboorteland] nationaliteit op de route tussen Amsterdam en België worden aangetroffen die grote geldbedragen en/of verdovende middelen vervoeren;
- -
bij navraag bij Bureau Sirene bleek dat de auto weliswaar niet als gestolen stond geregistreerd, maar wel dat de signalering ‘een aandachtsvestiging’ betrof.
Nadat de bestuurder als verdachte was aangemerkt, doorzocht de verbalisant op grond van artikel 96b van het Wetboek van Strafvordering het voertuig waarin verdachte reed. De verbalisant trok de rand van de bekleding rondom het dakraam naar beneden en zag dat er meerdere bundels met eurobiljetten in deze ruimte lagen. Na de ontdekking van de bundels met geld werd verdachte aangehouden op verdenking van witwassen.
Oordeel van het hof
Het hof overweegt naar aanleiding van het hiervoor beschreven feitencomplex als volgt.
Op grond van artikel 96b eerste lid Sv is de opsporingsambtenaar bevoegd, in geval van ontdekking op heterdaad van een strafbaar feit of in geval van verdenking van een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid, Sv, een vervoermiddel te doorzoeken en zich daartoe de toegang tot dit vervoermiddel te verschaffen. Het hof heeft de vraag te beantwoorden of – en zo ja, wanneer – ten aanzien van verdachte een redelijk vermoeden van schuld aan enig strafbaar feit (in casu: witwassen) bestond.
Het hof stelt voorop dat voor de aanvang van de doorzoeking duidelijk was geworden dat de auto niet als gestolen stond geregistreerd. Voorts is het hof van oordeel dat een geldbedrag van ruim € 1.000,- (naar een schatting van de verbalisant), in niet ongebruikelijke coupures is aangetroffen in een portemonnee die in de middenconsole van een auto lag, niet van een zodanige omvang is en niet onder zodanige omstandigheden is gevonden, dat dit zonder meer moet leiden tot de conclusie dat dit geld (vermoedelijk) van misdrijf afkomstig is.
Verdachte heeft tegenover de politie verklaard dat hij onderweg was van zijn zus in Duitsland naar zijn broer in België en dat hij in Amsterdam zou overnachten in een willekeurig hotel waarvoor hij geen reservering had gemaakt. De auto waarin hij reed was van een broer van zijn zwager, van wie hij de naam niet wist.
Het hof is van oordeel dat dit op zichzelf maar ook niet in onderling verband en samenhang bezien, kan leiden tot de conclusie dat de verklaring van verdachte als zodanig ongeloofwaardig moet worden beschouwd dat deze een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit rechtvaardigt. Dat het de verbalisant ambtshalve bekend is dat er veelvuldig personen met de [geboorteland] nationaliteit op de route tussen Amsterdam en België worden aangetroffen die grote geldbedragen en/of verdovende middelen vervoeren, maakt dat niet anders.
Nu geen sprake was van een heterdaadsituatie als bedoeld in artikel 96b, eerste lid, Sv of de gerechtvaardigde verdenking van een misdrijf, zijn de voorwaarden waaronder een doorzoeking is geoorloofd, niet vervuld. Het doorzoeken van de auto en de daarop volgende aanhouding van de bestuurder als verdachte van een misdrijf, acht het hof daarom onrechtmatig.
Het hof merkt de onrechtmatige doorzoeking van het voertuig aan als een onherstelbaar vormverzuim in het vooronderzoek als bedoeld in artikel 359a Sv. De vraag of aan dat verzuim in dit geval een (rechts)gevolg moet worden verbonden, beantwoordt het hof bevestigend; de resultaten van het onderzoek die door dit verzuim zijn verkregen mogen niet bijdragen aan het bewijs van het tenlastegelegde feit.
Bij de toepassing van het eerste lid van artikel 359a Sv houdt het hof rekening met het belang dat het geschonden voorschrift dient, de ernst van het verzuim en het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt.
De strafvorderlijke voorschriften ter zake van het doorzoeken van plaatsen en voertuigen zijn aan te merken als belangrijke voorschriften (voor opsporingsambtenaren), waaraan de wetgever strikte voorwaarden heeft verbonden. Door die voorwaarden niet in acht te nemen heeft de verbalisant inbreuk gemaakt op een belangrijk strafvorderlijk voorschrift en ook op de door dat voorschrift gewaarborgde belangen van de verdachte.
Het hof acht dit verzuim ernstig; burgers moeten erop kunnen vertrouwen niet zonder voldoende aanleiding te worden aangemerkt als verdachte. Door de auto onbevoegd te doorzoeken teneinde mogelijk belastend bewijsmateriaal te vergaren, is de verdachte in zijn belangen geschaad. Daarmee is primair het recht van de verdachte op een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) geschonden. Naar het oordeel van het hof is het van groot belang dat een ieder kan vertrouwen op juist en rechtmatig handelende opsporingsambtenaren. Politieoptreden als het onderhavige maakt een aanzienlijke inbreuk op dat vertrouwen, terwijl het ongemak van een verdenking op onterechte gronden en het op grond daarvan in het openbaar onderworpen worden aan dwangmiddelen zich laat voelen. Het nadeel dat de verdachte heeft ondervonden, is dan ook evident (waarbij het hof zich er rekenschap van heeft gegeven dat zijn belang dat de gepleegde feiten niet werd ontdekt, niet kan gelden als een rechtens te respecteren belang).
De factoren van artikel 359a Sv gewogen, ziet het hof voldoende reden om tot de door de raadsvrouw gevraagde bewijsuitsluiting over te gaan
Bewijsuitsluiting en vrijspraak
Het aantreffen van het geldbedrag vloeit rechtstreeks voort uit de onrechtmatige doorzoeking. Dit bewijsmateriaal is onder zodanige omstandigheden verkregen dat het niet mag worden aangewend om een strafrechtelijke veroordeling te bewerkstelligen en dient - als verboden vrucht van die onrechtmatige doorzoeking - in de onderhavige zaak naar het oordeel van het hof te worden uitgesloten van het bewijs.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de verdachte moet worden vrijgesproken van hetgeen hem onder primair en subsidiair is tenlastegelegd.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair en subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Gelast de teruggave aan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- een geldbedrag van € 14.300,00;
- een geldbedrag van € 1.691,75.
Aldus gewezen door
mr. J.P. Bordes, voorzitter,
mr. M.J. Vos en mr. J.F.C. Schnitzler, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. L.A.C. Veltman, griffier,
en op 4 maart 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. J.F.C. Schnitzler is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.