ABRvS, 13-07-2016, nr. 201508830/1/A2
ECLI:NL:RVS:2016:1940
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
13-07-2016
- Zaaknummer
201508830/1/A2
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2016:1940, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 13‑07‑2016; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
ABKort 2016/266
AB 2017/32 met annotatie van L.M. Koenraad
Uitspraak 13‑07‑2016
Inhoudsindicatie
Bij brief van 9 maart 2015 heeft de staatssecretaris een verzoek van [appellant] om schadevergoeding afgewezen.
201508830/1/A2.
Datum uitspraak: 13 juli 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 26 oktober 2015 in zaak nr. 15/1542 in het geding tussen:
[appellant]
en
de staatssecretaris van Financiën.
Procesverloop
Bij brief van 9 maart 2015 heeft de staatssecretaris een verzoek van [appellant] om schadevergoeding afgewezen.
Bij besluit van 28 april 2015 heeft de staatssecretaris het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 26 oktober 2015 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 juni 2016, waar [appellant] en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. P.H. Jacobs, werkzaam bij het Ministerie van Financiën, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Op 30 september 2005 zijn aan [appellant] een navorderingsaanslag inkomstenbelasting over het jaar 2000 en aanslagen inkomstenbelasting over de jaren 2001 en 2002 opgelegd. Bij drie arresten van 25 april 2013 (nrs. 12/00135, 12/00136 en 12/00137) heeft de belastingkamer van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch die aanslagen vernietigd. Bij drie arresten van 12 september 2014 (nrs. 13/02757, 13/02754 en 13/02755) heeft de Hoge Raad de door de staatssecretaris daartegen ingestelde beroepen in cassatie ongegrond verklaard.
[appellant] heeft daarop bij de staatssecretaris verzocht om vergoeding van de schade die hij stelt te hebben geleden als gevolg van de onrechtmatig geoordeelde aanslagen. De staatssecretaris heeft dat verzoek bij de brief van 9 maart 2015 afgewezen. Tevens heeft hij zich in die brief op het standpunt gesteld dat het niet mogelijk is om een schadebesluit te nemen dat vatbaar is voor bezwaar en beroep bij de bestuursrechter. Voor [appellant] staat ten aanzien van de afwijzing van zijn verzoek om schadevergoeding alleen de weg naar de burgerlijke rechter open, aldus de staatssecretaris. Hij heeft dat standpunt bij het besluit van 28 april 2015 gehandhaafd en het bezwaar van [appellant] tegen de brief van 9 maart 2015 daarom niet-ontvankelijk verklaard.
Geschil en oordeel van de rechtbank
2. In geschil is de vraag of de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het niet mogelijk is bezwaar te maken tegen de brief van 9 maart 2015.
De rechtbank heeft die vraag bevestigend beantwoord. Volgens haar is de brief van 9 maart 2015 geen ingevolge de belastingwet genomen besluit waartegen op grond van artikel 26, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: de AWR) beroep bij de bestuursrechter kan worden ingesteld. Verder is niet voldaan aan de - hierna te bespreken - eis van processuele connexiteit, zodat de staatssecretaris het bezwaar tegen de brief van 9 maart 2015 ook om die reden terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard, aldus de rechtbank.
Wettelijk kader
3. In artikel 7:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) is bepaald dat degene aan wie het recht is toegekend beroep bij een bestuursrechter in te stellen, alvorens beroep in te stellen bezwaar dient te maken.
In artikel 8:1 is bepaald dat een belanghebbende tegen een besluit beroep kan instellen bij de bestuursrechter.
In artikel 26, eerste lid, van de AWR is bepaald dat, in afwijking van artikel 8:1 van de Awb, tegen een ingevolge de belastingwet genomen besluit slechts beroep bij de bestuursrechter kan worden ingesteld, indien het betreft:
a. een belastingaanslag, daaronder begrepen de in artikel 15 voorgeschreven verrekening, of
b. een voor bezwaar vatbare beschikking.
De eis van processuele connexiteit
4. Zoals ook de rechtbank heeft overwogen, is de beslissing van de staatssecretaris op het verzoek van [appellant] om schadevergoeding, zoals neergelegd in de brief van 9 maart 2015, een zogenoemd zuiver schadebesluit.
Volgens vaste rechtspraak (bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 6 mei 1997, ECLI:NL:RVS:1997:AA6762) is de bestuursrechter slechts bevoegd kennis te nemen van een beroep tegen een zuiver schadebesluit, indien die rechter ook bevoegd is te oordelen over een beroep tegen de beweerdelijk schadeveroorzakende uitoefening van de publiekrechtelijke bevoegdheid zelf. Indien het beroep is gericht tegen een besluit op bezwaar van een bestuursorgaan, is de bestuursrechter wel bevoegd van het beroep kennis te nemen, maar is het bezwaar slechts ontvankelijk indien tegen de beweerdelijk schadeveroorzakende uitoefening van de publiekrechtelijke bevoegdheid zelf ook bezwaar en beroep openstond. Dit wordt ook wel de eis van processuele connexiteit genoemd.
Beoordeling van het hoger beroep
5. [appellant] betoogt dat er een direct verband bestaat tussen de gestelde schade en de door het gerechtshof en de Hoge Raad onrechtmatig geachte besluitvorming, zodat is voldaan aan het connexiteitsvereiste. Bovendien dient hem toegang tot de bestuursrechter te worden verschaft, omdat de onrechtmatige besluitvorming afkomstig is van de overheid, aldus [appellant].
5.1. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de brief van 9 maart 2015 waarin het verzoek van [appellant] om schadevergoeding is afgewezen, geen ingevolge de belastingwet genomen besluit is als bedoeld in artikel 26 van de AWR, zodat tegen die afwijzing geen beroep kan worden ingesteld bij de belastingrechter als bijzondere bestuursrechter. Daaraan kan niet afdoen dat volgens de in het bestuursrecht geldende jurisprudentie de rechtmatigheid van een schadebesluit dient te worden beoordeeld aan de hand van de regels die gelden voor de beoordeling van de rechtmatigheid van het schadeveroorzakende besluit. Deze jurisprudentie creëert bij de belastingrechter geen rechtsingang en schept geen bevoegdheid tot het voeren van een rechtsgeding ten overstaan van de belastingrechter in een geschil over een verzoek tot schadevergoeding als hier aan de orde (vergelijk de uitspraak van het gerechtshof ’s-Gravenhage van 1 juni 2010; ECLI:NL:GHSGR:2010:BM9567).
5.2. Tegen de afwijzing van het verzoek om schadevergoeding staat evenmin beroep open bij de algemene bestuursrechter. Het enkele feit dat het gaat om een verzoek om schadevergoeding maakt op zichzelf niet dat de algemene bestuursrechter bevoegd is om kennis te nemen van een beroep tegen een beslissing op dat verzoek. Zoals volgt uit hetgeen onder 4. is overwogen, is de algemene bestuursrechter slechts bevoegd kennis te nemen van een beroep tegen die beslissing indien hij ook bevoegd zou zijn te oordelen over een beroep tegen de uitoefening van de publiekrechtelijke bevoegdheid zelf die de gestelde schade veroorzaakt, in dit geval de onder 1. vermelde aanslagen inkomstenbelasting. Tegen deze aanslagen staat geen beroep open bij de algemene bestuursrechter van de rechtbank, maar bij de belastingrechter (vergelijk de uitspraken van de Afdeling van 1 augustus 2012, ECLI:NL:RVS:2012:4058, en 28 mei 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4813). Hieruit volgt dat tegen de brief van 9 maart 2015 inzake het verzoek van [appellant] om schadevergoeding wegens deze aanslagen evenmin bezwaar kon worden gemaakt. De staatssecretaris heeft het bezwaar tegen die brief dan ook terecht en op goede gronden niet-ontvankelijk verklaard.
5.3. Het vorenstaande betekent dat, naar de rechtbank terecht heeft overwogen, uitsluitend de burgerlijke rechter bevoegd is te oordelen over de afwijzing van het verzoek van [appellant]. Die rechtsgang biedt een effectieve rechtsbescherming tegen onrechtmatig overheidshandelen. De rechtbank heeft aan de voorkeur die [appellant] geeft aan een bestuursrechtelijke rechtsgang terecht niet de betekenis toegekend die hij daaraan gehecht wenst te zien.
Het betoog faalt.
6. Ter zitting heeft [appellant] toegelicht dat zijn verzoek om schadevergoeding mede betrekking heeft op de, naar hij stelt, onrechtmatige handelingen van ambtenaren gepleegd in de verhouding tussen de Belastingdienst en het Openbaar Ministerie.
6.1. Tegen dergelijke feitelijke handelingen staat geen beroep open bij de bestuursrechter, zodat de bestuursrechter evenmin bevoegd is te oordelen over een verzoek om vergoeding van schade als gevolg van die handelingen. Ook ten aanzien hiervan geldt dat uitsluitend de burgerlijke rechter bevoegd is over dat verzoek te oordelen.
Eindoordeel
7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.G. de Vries-Biharie, griffier.
w.g. Van Altena w.g. De Vries-Biharie
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 13 juli 2016
611.