Deze bijlage is niet gepubliceerd.
Hof Den Haag, 19-02-2020, nr. 22-002530-18
ECLI:NL:GHDHA:2020:256
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
19-02-2020
- Zaaknummer
22-002530-18
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2020:256, Uitspraak, Hof Den Haag, 19‑02‑2020; (Hoger beroep)
Uitspraak 19‑02‑2020
Inhoudsindicatie
Art. 245 Sr. Ontucht met een minderjarige. Gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden, met aftrek van voorarrest. Beroep op afwezigheid van alle schuld (dwaling omtrent de leeftijd van het slachtoffer) verworpen.
Rolnummer: 22-002530-18
Parketnummer: 09-857215-17
Datum uitspraak: 19 februari 2020
TEGENSPRAAK
Gerechtshof Den Haag
meervoudige kamer
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 21 juni 2018 in de strafzaak tegen de verdachte:
[naam],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1985,
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op
20 februari 2019, 7 november 2019, 24 januari 2020 en
19 februari 2020.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 2 ten laste gelegde vrijgesproken en ter zake van het onder
1. ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden, met aftrek van voorarrest. Voorts is beslist op de vordering van de benadeelde partij als nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep
De verdachte is in eerste aanleg vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 2 is ten laste gelegd. Het hoger beroep is namens de verdachte onbeperkt ingesteld en mitsdien mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen - ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 15 augustus 2017 tot en met 16 augustus 2017 te [plaatsnaam], met [slachtoffer], geboren op [geboortedatum], die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], te weten
- het duwen/plaatsen van zijn penis in de vagina van die [slachtoffer] en/of
- het plaatsen van zijn penis in de mond van die [slachtoffer] en/of zich vervolgens door die [slachtoffer] te laten pijpen en/of
- het likken tussen en/of over de schaamlippen van die [slachtoffer].
Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
De raadsvrouw heeft - op de gronden zoals verwoord in haar pleitaantekeningen – de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie bepleit.
Door het Openbaar Ministerie is aangevoerd dat na de aanhouding van de verdachte een summier persbericht naar buiten is gebracht, wat niet ongebruikelijk is in ontuchtzaken. Hierbij is de identiteit van de verdachte niet genoemd. Daarnaast zijn de basisschool, waar de verdachte werkzaam was als directeur, en de burgemeester van de gemeente [plaatsnaam], waar de verdachte raadslid was, in kennis gesteld van de verdenking. Dat behoorde volgens de advocaat-generaal ook te gebeuren, gezien de positie van de verdachte van schooldirecteur en gemeenteraadslid, in verband met de aard van de verdenking.
Het hof is van oordeel dat het Openbaar Ministerie door het uitbrengen van een summier persbericht en de kennisgeving aan genoemde instanties van de gerezen verdenking op gepaste wijze heeft gehandeld. Dat later de identiteit van de verdachte in de media bekend is geworden en dat vervolgens procedures zijn gestart om hem als lid van zijn politieke partij te royeren en hem uit zijn functie van schooldirecteur te ontslaan, is niet aan het Openbaar Ministerie te wijten. De verstrekte informatie is summier van aard geweest en het Openbaar Ministerie heeft geen standpunt naar buiten gebracht omtrent de eventuele schuld van de verdachte. Het hof is dan ook – met de rechtbank - van oordeel dat geen sprake is van enig vormverzuim en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in de vervolging van de verdachte.
Het verweer wordt verworpen.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van
8 maanden, met aftrek van voorarrest.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen - niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 15 augustus 2017 tot en met 16 augustus 2017 te [plaatsnaam], met [slachtoffer], geboren op [geboortedatum], die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], te weten
- het duwen/plaatsen van zijn penis in de vagina van die [slachtoffer] en/of
- het plaatsen van zijn penis in de mond van die [slachtoffer] en/of zich vervolgens door die [slachtoffer] te laten pijpen en/of
- het likken tussen en/of over de schaamlippen van die [slachtoffer].
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de aan dit arrest gehechte bewijsmiddelenbijlage1.zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
Nadere overwegingen
Betrouwbaarheid verklaring van [slachtoffer]
Anders dan de raadsvrouw ziet het hof geen reden te twijfelen aan de ten overstaan van de rechter-commissaris afgelegde verklaring van [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer]), nu deze verklaring niet alleen steun vindt in de overige stukken van het dossier maar - op onderdelen - ook in de door de verdachte afgelegde verklaringen.
Allereerst is er de kennismaking tussen de verdachte en [slachtoffer] op 15 augustus 2017 via een sekswebsite en de daarop gevolgde afspraak voor diezelfde avond in een hotel. Dat het de verdachte daarbij daadwerkelijk ging om het hebben van seksueel contact, volgt uit de omstandigheid dat de verdachte met [slachtoffer] had gesproken over een vaste seksuele relatie voor € 900,00 per maand. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 7 november 2019 erkend na het zien van de advertentie van [slachtoffer] per e-mail een bericht met een dergelijk voorstel aan haar te hebben verzonden.
Voorts bevinden zich in het dossier twee verklaringen die aansluiten bij de verklaring van [slachtoffer] dat zij op
15 augustus 2017 daadwerkelijk seksueel contact met de verdachte heeft gehad. Zo heeft de moeder van [slachtoffer] verklaard dat zij enkele dagen na
15 augustus 2017 van haar dochter de vraag gesteld kreeg of je van orale seks een SOA kon krijgen. Ook vertelde [slachtoffer] aan haar moeder dat ze dacht dat ze zwanger kon zijn en dat zij enkele dagen ervoor in [plaatsnaam] onbeschermde seks had gehad. Daar komt bij dat een medewerkster van het winkelbedrijf Kruidvat heeft verklaard dat in de ochtend van 16 augustus 2017 in [plaatsnaam] twee meisjes bij haar in de winkel waren geweest en dat één van hen een morning-afterpil had gekocht en die had betaald met een briefje van € 20,00. Het door de medewerkster opgegeven signalement van dat meisje komt overeen met het uiterlijk van [slachtoffer]. Dat het inderdaad [slachtoffer] is geweest die de morning-afterpil heeft gekocht, wordt verder ondersteund door de verklaring van [slachtoffer] dat zij in het hotel € 20,00 van de verdachte had gekregen.
Tot slot komt de beschrijving die [slachtoffer] van de littekens op de buik van de verdachte heeft gegeven overeen met hetgeen in het dossier op een foto van het lichaam van de verdachte is waar te nemen. De stelling van de verdachte dat [slachtoffer] die beschrijving enkel heeft gegeven op basis van wat hij haar had verteld over een maagverkleining die hij had ondergaan en dat die beschrijving dus niet betekent dat zij zijn lichaam heeft gezien, is, gelet op de gedetailleerde beschrijving die [slachtoffer] van de littekens heeft gegeven, niet aannemelijk.
Gelet op het vorenoverwogene is het hof van oordeel dat de door [slachtoffer] ten overstaan van de rechter-commissaris afgelegde verklaring als betrouwbaar dient te worden aangemerkt. Het hof zal deze verklaring dan ook bezigen voor het bewijs.
Voorwaardelijk verzoek
Het hof heeft de camerabeelden van het bedrijf [bedrijfsnaam] niet in de bewijscontructie gebruikt, zodat het hof niet toekomt aan een beslissing op het verzoek tot het verrichten van onderzoek naar de betrouwbaarheid van de camera van [bedrijfsnaam], zoals door de verdediging ter terechtzitting in hoger beroep van 24 januari 2020 in voorwaardelijke zin – te weten voor zover het hof waarde aan deze camerabeelden zou hechten - is gedaan.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam.
Strafbaarheid van de verdachte
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Hiertoe heeft de raadsvrouw – kort en zakelijk weergegeven - aangevoerd dat sprake is van afwezigheid van alle schuld, nu de verdachte met name door een advertentie van [slachtoffer] op een sekswebsite op het internet, waarin stond dat zij 21 jaar oud was, en haar volwassen voorkomen verontschuldigbaar heeft gedwaald ten aanzien van de leeftijd van [slachtoffer].
Blijkens de wetsgeschiedenis strekt artikel 245 van het Wetboek van Strafrecht tot bescherming van de seksuele integriteit van personen die, gelet op hun jeugdige leeftijd, in het algemeen geacht moeten worden niet dan wel onvoldoende in staat te zijn zelf die integriteit te bewaken en de draagwijdte van hun gedrag in dit opzicht te overzien. Deze bescherming strekt zich ook uit tot eventuele door dergelijke minderjarigen zelf geïnitieerde gedragingen. De leeftijd van de minderjarige vormt in dit wetsartikel, juist vanwege die bescherming, een geobjectiveerd bestanddeel en opzet of schuld is daaromtrent dus niet vereist. Een beroep op afwezigheid van alle schuld heeft dan ook slechts in zeer uitzonderlijke gevallen een kans van slagen.
Naar het oordeel van het hof leidt hetgeen ter terechtzitting in hoger beroep door de verdediging is aangevoerd niet tot een uitzondering als bedoeld. Aan de door de wetgever beoogde bescherming van de seksuele integriteit van jeugdige personen, zoals blijkt uit de hiervoor weergegeven passage uit de wetsgeschiedenis, zou afbreuk worden gedaan als het beroep van de verdachte op afwezigheid van alle schuld in dit geval zou slagen.
Het hof verwerpt dan ook het verweer.
Ook overigens is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte, die ten tijde van de seksuele handelingen met het slachtoffer zelf 32 jaar oud was, heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen met een 13-jarig meisje, dat hij via een sekswebsite heeft leren kennen. Kinderen van
13 jaar verdienen een zeer grote mate van bescherming, ook als zij zichzelf via een website aanbieden. Dat hier in dit geval sprake van was en dat de verdachte in de veronderstelling verkeerde dat zij ouder was doet aan het strafbare karakter van zijn handelen dan ook niet af, temeer nu de verdachte genoegen heeft genomen met de simpele mededeling van het slachtoffer dat zij geen legitimatiebewijs bij zich had. Minderjarige meisjes dienen in dit opzicht in alle omstandigheden beschermd te worden, ook tegen de consequenties van hun eigen handelen. De verdachte heeft het fysieke en psychische welzijn van het slachtoffer ondergeschikt gemaakt aan de bevrediging van zijn eigen seksuele behoeften. Dat het slachtoffer zich na het gepleegde feit zorgen heeft moeten maken of ze zwanger was of dat zij een SOA had opgelopen maakt het extra kwalijk.
Blijkens de ter terechtzitting in hoger beroep door de vader van het slachtoffer voorgelezen slachtofferverklaring is de impact van de gepleegde ontucht op het slachtoffer en het gezin van het slachtoffer nog immer groot.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d.
9 januari 2020, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten.
Bij de op te leggen straf heeft het hof rekening gehouden met de omstandigheid dat de verdenking verregaande negatieve consequenties voor de verdachte heeft gehad. De verdachte is gedurende zijn voorarrest zijn baan verloren en door zijn politieke partij als partijlid geschrapt. Daarnaast is in de media over de verdachte geschreven en is zijn identiteit via internet bekend geworden, hetgeen verdere gevolgen zal hebben voor zijn persoonlijke leven en carrière.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Vordering tot schadevergoeding ten behoeve van [benadeelde partij]
In het onderhavige strafproces heeft [vader benadeelde partij], in zijn hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van zijn minderjarige dochter [benadeelde partij], zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 ten laste gelegde, tot een bedrag van
€ 1.500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg toegewezen en in hoger beroep gehandhaafde bedrag van € 1.500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, te vermeerderen met de wettelijke rente, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte betwist.
Het hof is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat er immateriële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het onder 1 bewezen verklaarde. De vordering ter zake van geleden immateriële schade leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot het gevorderde bedrag, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 15 augustus 2017 tot aan de dag der algehele voldoening.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van
€ 1.500,00 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag, te vermeerderen met de wettelijk rente, aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij].
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f en 245 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.
BESLISSING
Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 2 ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 (acht) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering ten behoeve van de benadeelde partij [benadeelde partij]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding ten behoeve van de benadeelde partij [benadeelde partij] ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 augustus 2017 tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij], ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 augustus 2017 tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden toegepast op 25 (vijfentwintig) dagen, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Dit arrest is gewezen door mr. S.A.J. van 't Hul,
mr. R.F. de Knoop en mr. A.L. Frenkel, in bijzijn van de griffier mr. M. Bazuin.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 19 februari 2020.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 19‑02‑2020