mp
Rb. Zeeland-West-Brabant, 29-06-2016, nr. C/02/288686 / HA ZA 14-736
ECLI:NL:RBZWB:2016:3984
- Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum
29-06-2016
- Zaaknummer
C/02/288686 / HA ZA 14-736
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBZWB:2016:3984, Uitspraak, Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 29‑06‑2016; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Vindplaatsen
PS-Updates.nl 2016-0254
Uitspraak 29‑06‑2016
Inhoudsindicatie
Vaststelling schadevergoeding. Gedaagde, vroeger buurman, heeft over langere tijd voorwerpen waaronder uitwerpselen over de schutting gegooid. Rechtbank stelt materiële en immateriële schade vast.
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Handelsrecht
Middelburg
zaaknummer / rolnummer: C/02/288686 / HA ZA 14-736
Vonnis van 29 juni 2016
in de zaak van
[eiser] ,
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. A.J. Nieuwenhuijse te Terneuzen,
tegen
1. [gedaagde sub 1] ,
2. [gedaagde sub 2],
echtelieden,
beiden wonende in de gemeente Reimerswaal, op een voor eiser geheim adres,
gedaagden,
advocaat mr. H.J. Stuyt te Goes.
Eiser zal hierna [eiser] worden genoemd. Gedaagden zullen hierna [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] worden genoemd en gezamenlijk als [gedaagden] worden aangeduid.
1. De procedure
1.1.
De onderhavige procedure ziet op de tenuitvoerlegging van de veroordeling van [gedaagden] tot schadevergoeding, op te maken bij staat. Deze veroordeling is uitgesproken door deze rechtbank in de procedure met zaak-/rolnummer 86089 / HA ZA 12-279 bij vonnis van 9 oktober 2013.
1.2.
Het verloop van de schadestaatprocedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 3 oktober 2014,
- de conclusie van antwoord,
- -
het tussenvonnis van 17 december 2014,
- -
het proces-verbaal van comparitie, gehouden op 23 februari 2015 en de daarin genoemde stukken.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1.
[eiser] en [gedaagden] waren buren van elkaar. [eiser] is eigenaar van de koopwoning aan de [adres] . [gedaagden] hebben van 9 oktober 2007 tot mei 2013 in de naastgelegen woning aan de [adres] gewoond.
2.2.
In het hiervoor genoemde vonnis van 9 oktober 2013 heeft de rechtbank voor recht verklaard dat [gedaagden] onrechtmatig jegens [eiser] hebben gehandeld. In het vonnis is, voor zover hier van belang, het volgende overwogen:
“4.1 (…) Dit betekent dat de door [eiser] gestelde feiten, zoals het sinds januari 2009 structureel gooien van (honden)poep en etenswaren, het veroorzaken van geluidsoverlast en het bespieden van de woning en het perceel van [eiser] door [gedaagden] , zijn komen vast te staan.
Voornoemde gedragingen van [gedaagden] zijn onrechtmatig, nu dit handelen inbreuk maakt op het eigendomsrecht van [eiser] en dit handelen tevens in strijd is met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt.”
2.3.
Het voorgaande heeft de rechtbank ertoe gebracht [gedaagden] te veroordelen om aan [eiser] te betalen de door [eiser] als gevolg van het onrechtmatig handelen van [gedaagden] geleden en nog te lijden schade, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet.
3. Het geschil en de beoordeling daarvan
3.1.
[eiser] vordert [gedaagden] te veroordelen aan hem te voldoen een bedrag van
€ 108.064,80, vermeerderd met rente en kosten. [eiser] stelt dat hij als gevolg van het onrechtmatig handelen van [gedaagden] schade heeft geleden.
3.2.
[eiser] heeft de door hem geleden schade begroot op een bedrag van in totaal
€ 108.064,80. Hij heeft deze schade als volgt gespecificeerd:
- tuinkas € 530,--
- reinigingskosten € 13.781,25
- kosten eigen bijdrage psycholoog € 472,55
- derving woongenot € 14.531,--
- smartengeld € 78.750,--
tuinkas
3.3.
[eiser] stelt dat zijn tuinkas door het onrechtmatig handelen van [gedaagden] is beschadigd. Hij verwijst in dat verband naar de door hem overgelegde foto’s van de tuinkas (productie 24 bij de dagvaarding). [eiser] stelt dat hij gelet op de aard van de beschadigingen genoodzaakt is geweest de kas te verwijderen. [eiser] vordert een bedrag van € 530,00 voor een nieuwe kas. Bij gelegenheid van de comparitie heeft [eiser] verklaard dat hij geen nieuwe kas heeft gekocht nadat de oude was afgevoerd.
3.4.
[gedaagden] betwisten dat [eiser] schade heeft geleden. [eiser] heeft de vernielde tuinkas namelijk niet vervangen of laten repareren.
3.5.
De stelling van [gedaagden] dat [eiser] niet daadwerkelijk schade heeft geleden wordt verworpen. [gedaagden] hebben schade toegebracht aan een goed van [eiser] dat daardoor minder waard is geworden. Die schade moet worden vergoed. [eiser] hoeft het beschadigde goed niet te laten repareren of vervangen. Volgens vaste rechtspraak wordt de schade in een geval als dit begroot op de objectief te bepalen herstelkosten. De rechtbank begroot de kosten die in redelijkheid met het herstel van de kas gemoeid zouden zijn geweest op € 250,00.
reinigingskosten
3.6.
[eiser] vordert een schadevergoeding voor het reinigen van zijn perceel. [eiser] stelt dat hij als gevolg van het onrechtmatig handelen van [gedaagden] dagelijks minimaal 30 minuten (3,5 uur per week) bezig is geweest om zijn huis, kas en tuin te ontdoen van hondenpoep, menselijke uitwerpselen en andere zaken, zoals rotte vis, eieren, frikadellen en appels. Te rekenen vanaf januari 2009 (dus vanaf het moment dat het onrechtmatig handelen van [gedaagden] op grond van het vonnis van 9 oktober 2013 vaststaat) tot het moment dat [gedaagden] in mei 2013 zijn verhuisd (225 weken) en op basis van een vergoeding van
€ 17,50 per uur berekent [eiser] zijn schade op een bedrag van (225 x € 61,25 (3,5 uur x
€ 17,50) =) € 13.781,25.
3.7.
[gedaagden] betwisten de gestelde omvang van de schade. [gedaagden] stellen dat de berekening van deze schadepost op de onjuiste aanname berust dat er dagelijks voorwerpen over de schutting in de tuin van [eiser] terecht zijn gekomen. In dit verband wijzen zij erop dat slechts enkele malen door derden is vastgesteld dat dit het geval is geweest en dat ook de voorzieningenrechter in het tussen partijen gewezen vonnis van 17 januari 2013 slechts een tiental overtredingen in een periode van 4 maanden heeft kunnen vaststellen. Verder wijzen [gedaagden] erop dat van april 2011 tot begin 2012 een net tussen beide percelen heeft gehangen, dat heeft verhinderd dat er allerhande voorwerpen op het perceel van [eiser] werden gegooid. [gedaagden] betwisten dan ook de stelling van [eiser] dat hij dagelijks bezig is geweest met het reinigen van zijn perceel. Voorts betwisten [gedaagden] de hoogte van het door [eiser] gehanteerde uurtarief. Volgens [gedaagden] zijn in de schoonmaakbranche uurtarieven van € 10,00 tot € 15,00 gangbaar. Dit alles leidt ertoe, aldus [gedaagden] , dat de gevorderde reinigingskosten naar beneden moeten worden bijgesteld.
3.8.
De rechtbank is, gelet op de betwisting door [gedaagden] , van oordeel dat [eiser] onvoldoende heeft onderbouwd dat [gedaagden] dagelijks voorwerpen over zijn schutting hebben gegooid. [eiser] is hierin ook niet consistent. In de dagvaarding stelt hij dat hij met grote regelmaat voorwerpen in zijn tuin heeft aangetroffen. Dat de overlast door [gedaagden] beperkt zou zijn geweest tot een tiental incidenten per vier maanden zoals [gedaagden] willen doen voorkomen, is echter niet aannemelijk. De feiten en omstandigheden zoals deze in de hoofdzaak tussen partijen naar voren zijn gekomen bieden voldoende steun voor het oordeel dat op grotere schaal overlast is bezorgd. De rechtbank heeft in haar vonnis van 9 oktober 2013 in de hoofdzaak als vaststaand feit aangenomen dat er structureel met (honden)poep en etenswaren is gegooid. Verder hebben derden zich weliswaar slechts enkele malen in de tuin van [eiser] opgehouden om de verrichtingen van [gedaagden] te volgen, maar gelet op het feit dat bij al die gelegenheden ook is vastgesteld dat voorwerpen over de schutting in de tuin van [eiser] terecht zijn gekomen, is aannemelijk dat [gedaagden] op meer dan incidentele basis overlast hebben bezorgd aan [eiser] . De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat [gedaagden] gemiddeld ten minste 2 maal per week voorwerpen (poep en/of etenswaren) over de schutting van [eiser] hebben gegooid en dat [eiser] dientengevolge twee keer per week een half uur bezig is geweest met het reinigen van zijn perceel. Daarin is meegenomen dat op initiatief van [eiser] van april tot en met december 2011 tussen de percelen van partijen een net gespannen is geweest dat heeft verhinderd dat er voorwerpen over de schutting werden gegooid. De rechtbank zal, gelet op enerzijds het gevorderde uurtarief en anderzijds de betwisting daarvan, in redelijkheid uitgaan van een vergoeding van € 15,00 per uur. Uitgaande van een tijdsbelasting van 1 uur per week (2 x 30 minuten) tegen een vergoeding van € 15,00 per uur stelt de rechtbank de schade die [eiser] als gevolg van de reinigingswerkzaamheden heeft geleden vast op een bedrag van € 3.375,00.
kosten psycholoog
3.9.
[eiser] stelt dat hij zich als gevolg van het onrechtmatig handelen van [gedaagden] heeft moeten wenden tot een psycholoog. Voor deze bezoeken heeft [eiser] een eigen bijdrage moeten betalen. [eiser] vordert van [gedaagden] vergoeding van de eigen bijdrage ad € 285,00 en € 187,55.
3.10.
[gedaagden] betwisten dat hun onrechtmatig handelen zou hebben geleid tot het aanwenden van een psycholoog door [eiser] . [gedaagden] stellen dat deze schadepost niet aan hen kan worden toegerekend.
3.11.
[gedaagden] beroepen zich op het ontbreken van causaal verband. Uit de verklaring van de psycholoog die is opgenomen onder randnummer 53. van de kort geding dagvaarding (productie 5) volgt dat de bezoeken van [eiser] aan de psycholoog direct in verband moeten worden gebracht met het onrechtmatig handelen van [gedaagden] In deze verklaring staat te lezen dat de zeer ernstige overlast die [eiser] van [gedaagden] ondervindt nadelige consequenties heeft voor het psychisch welzijn en welbevinden van [eiser] .
Daarmee staat het causale verband tussen deze schadepost en het onrechtmatig handelen van [gedaagden] voldoende vast. Tegen de gestelde omvang van de schade hebben [gedaagden] geen afzonderlijk verweer gevoerd. Dat betekent dat deze schadepost zal worden toegewezen.
Gederfd woongenot
3.12.
[eiser] vordert vergoeding van verminderd woongenot. Hij stelt dat hij als gevolg van het onrechtmatig handelen van [gedaagden] zijn tuin, welke 50% van de totale perceeloppervlakte beslaat, van januari 2009 tot mei 2013 niet heeft kunnen gebruiken. Daardoor hebben de woonlasten, waaronder [eiser] enkel zijn maandelijkse hypotheekrente ad € 548,33 verstaat, ten dele hun doel gemist. [eiser] berekent zijn schade op 53 maanden x 50% van de woonlasten (€ 274,17) is € 14.531,00.
3.13.
[gedaagden] betwisten de omvang van de gestelde schade. [gedaagden] betwisten dat [eiser] als gevolg van het onrechtmatig handelen van [gedaagden] zijn tuin in het geheel niet heeft kunnen gebruiken. Zo hebben [gedaagden] diverse malen geconstateerd dat [eiser] barbecues heeft georganiseerd in zijn tuin. Daarnaast is het gebruik van de tuin in de winter op nihil te stellen. [gedaagden] stellen voorts dat begroting van de schade op 50% van de hypotheeklasten onjuist is. Volgens [gedaagden] vertegenwoordigt de tuin slechts 21% van de totale waarde van het perceel.
3.14.
Naar het oordeel van de rechtbank is [eiser] door het onrechtmatig handelen van [gedaagden] ernstig aangetast in zijn woongenot. Het structureel gooien van (honden)poep, etenswaren en overige zaken, het veroorzaken van geluidsoverlast en het bespieden van de woning en het perceel van [eiser] maken dat van een onbelemmerd en vrij gebruik van de tuin door [eiser] geen sprake is geweest. Omdat [eiser] er voortdurend rekening mee heeft moeten houden dat er voorwerpen over de schutting werden gegooid, hij werd bespied of uitgescholden is naar het oordeel van de rechtbank de derving van woongenot over de hele gevorderde periode aanwezig geweest en laat deze zich niet herleiden tot het al dan niet feitelijk gebruik gemaakt hebben van de tuin door [eiser] . De omstandigheid dat [eiser] barbecues heeft georganiseerd in zijn tuin en in de winterperiode feitelijk minder gebruik zal hebben gemaakt van zijn tuin kan derhalve niet leiden tot een bijstelling van de periode waarover de schade gevorderd wordt. Het aangeboden bewijs van de stelling dat [eiser] van de tuin gebruik heeft gemaakt in de vorm van het houden van barbecues wordt om die reden gepasseerd.
Net als [eiser] nemen [gedaagden] de maandelijkse hypotheeklast als grondslag voor de berekening van het gederfd woongenot en erkennen zij dat het perceel van [eiser] voor de helft uit tuin bestaat. De rechtbank ziet niet zonder meer in waarom, zoals [gedaagden] voorstaan, de door [eiser] gevorderde 50% van de hypotheeklast tot 21% moet worden beperkt, aangezien zijn schade is gerelateerd aan het gebruik van zijn perceel en niet aan de (werkelijke) waarde daarvan. Het vorenstaande leidt ertoe dat deze schadepost zal worden toegewezen.
Smartengeld
3.15.
[eiser] stelt dat de door hem ondervonden ernstige overlast van [gedaagden] heeft geleid tot een aantasting in zijn persoon. Naast een bedrag ter vergoeding van gederfd woongenot vordert [eiser] ook een bedrag van € 78.750,00 (1.575 dagen maal € 50,00) wegens geleden immateriële schade.
3.16.
[gedaagden] stellen primair dat naast vergoeding van schade wegens gederfd woongenot geen plaats meer is voor toewijzing van smartengeld voor gederfd woongenot. Subsidiair betwisten zij de gestelde omvang van de schade.
3.17.
Met hun stelling miskennen [gedaagden] dat schade als gevolg van verminderd woongenot kan bestaan uit materiële en immateriële schade. De vergoeding van materiële schade dient ter compensatie van de afwezigheid van woongenot. Immateriële schadevergoeding kan worden toegekend als de aantasting van het woongenot zo ernstig is dat deze leidt tot een aantasting in de persoon als bedoeld in artikel 6:106 lid 1 aanhef en onder b BW. De primaire stelling van [gedaagden] wordt dan ook verworpen.
3.18.
De rechtbank is van oordeel dat [eiser] voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van een zo ernstige aantasting van het woongenot, dat deze heeft geleid tot een aantasting in zijn persoon. Uit de in rechtsoverweging 3.11 ook al genoemde verklaring van de psycholoog blijkt dat de zeer ernstige overlast die [eiser] van [gedaagden] heeft ondervonden consequenties heeft gehad voor het psychisch welzijn en welbevinden van [eiser] . Deze verklaring ondersteunt derhalve in voldoende mate de rechtsgrond voor de onderhavige vordering. Verder rechtvaardigt de bijzondere ernst van de normschending, het bevuilen van de eigendommen van [eiser] met (menselijke) uitwerpselen gedurende een lange periode, toekenning van een immateriële schadevergoeding, zij het niet in de omvang zoals door [eiser] is gevorderd. De rechtbank oordeelt een vergoeding van € 5.000,00 ter zake van smartengeld redelijk.
Wettelijke rente
Omdat de exacte datum van de schade niet te berekenen valt, zal de rechtbank deze in redelijkheid toewijzen met ingang van de datum van de dagvaarding in de bodemzaak, zijnde 12 november 2012.
Resumé
3.19.
Uit het voorgaande volgt dat [gedaagden] aan [eiser] verschuldigd zijn een bedrag van in totaal € 23.628,55 vermeerderd met wettelijke rente vanaf 12 november 2012. Het toe te wijzen bedrag bestaat uit:
- tuinkas € 250,00
- reinigingskosten € 3.375,00
- kosten psycholoog € 472,55
- derving woongenot € 14.531,00
- immateriële schade € 5.000,00
Betaalde dwangsommen in mindering op schadevergoeding (voordeelstoerekening)
3.20.
[eiser] heeft van [gedaagden] een bedrag van € 5.000,00 aan verbeurde dwangsommen ontvangen wegens schending van het bij vonnis in kort geding van 7 september 2012 aan [gedaagden] opgelegde verbod om allerlei voorwerpen op het perceel en/of de auto van [eiser] te deponeren. [gedaagden] betogen nu dat vorengenoemd bedrag aan dwangsommen in mindering dient te strekken op de gevorderde schadevergoeding.
De rechtbank verstaat dit verweer als een beroep op voordeelstoerekening (artikel 6:100 BW). Dit verweer gaat niet op. In artikel 611c Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is opgenomen dat een verbeurde en geïnde dwangsom ten volle toekomt aan de partij die de veroordeling heeft gekregen. Reeds daaruit volgt dat geen verrekening met de schade dient plaats te vinden.
Schending schadebeperkingsplicht door [eiser]
3.21.
[gedaagden] verwijten [eiser] dat hij de schade niet voldoende heeft beperkt door in september 2012 niet in te gaan op het aanbod van de burgemeester tot mediation. [eiser] heeft de stelling van [gedaagden] dat hij mediation heeft geweigerd betwist. Maar ook al zou vaststaan dat [eiser] de mediation heeft geweigerd, kunnen [gedaagden] zich er in dit geval niet op beroepen dat [eiser] zijn schadebeperkingsplicht heeft geschonden. Het zijn [gedaagden] die zich immers niets gelegen hebben laten liggen aan de rechterlijke uitspraak van 7 september 2012 die hen gebood het onrechtmatig handelen te beëindigen.
Dat betekent dat er geen aanleiding is om de schade die [eiser] na september 2012 heeft geleden voor rekening van [eiser] te laten.
Eigen schuld
Tot slot hebben [gedaagden] nog aangevoerd dat de door [eiser] gestelde schade het gevolg is van aan hemzelf toe te rekenen omstandigheden. Zij stellen daartoe dat bepaalde gedragingen van [eiser] een reactie van [gedaagden] hebben uitgelokt. Voorts stellen zij dat [gedaagde sub 2] een keer is belaagd door [eiser] . Nu [gedaagden] hun stellingen niet nader hebben geconcretiseerd of onderbouwd zal de rechtbank het beroep op eigen schuld als onvoldoende onderbouwd passeren.
buitengerechtelijke incassokosten
3.22.
Voor de vaststelling van de verschuldigdheid en de omvang van de buitengerechtelijke kosten heeft de rechtbank verwezen naar onderhavige schadestaat procedure. Tegen de verschuldigdheid van de incassokosten is door [gedaagden] geen zelfstandig verweer gevoerd, zodat deze vordering als zijnde onweersproken zal worden toegewezen. De incassokosten zullen worden gerelateerd aan het toe te wijzen bedrag en aldus worden gematigd tot een bedrag van € 1.158,00.
3.23.
[gedaagden] zullen als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding € 97,74
- griffierecht 1.519,00
- salaris advocaat 1.158,00 (2,0 punt × tarief € 579,00)
Totaal € 2.774,74
4. De beslissing
De rechtbank
4.1.
stelt de schade, tot vergoeding waarvan [gedaagden] bij vonnis van deze rechtbank van 9 oktober 2013 is veroordeeld, vast op € 23.628,55,
4.2.
veroordeelt [gedaagden] tot voldoening aan [eiser] van dat bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dat bedrag met ingang van 12 november 2012 tot de dag van volledige betaling,
4.3.
veroordeelt [gedaagden] aan [eiser] te betalen een bedrag van € 1.158,00 ter vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten,
4.4.
veroordeelt [gedaagden] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 2.774,74,
4.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
4.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.A. Witsiers en in het openbaar uitgesproken op
29 juni 2016.1.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 29‑06‑2016