Hof 's-Hertogenbosch, 26-01-2023, nr. 20-002499-21
ECLI:NL:GHSHE:2023:1933
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
26-01-2023
- Zaaknummer
20-002499-21
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2023:1933, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 26‑01‑2023; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2024:38
Uitspraak 26‑01‑2023
Inhoudsindicatie
Poging tot doodslag. Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen.
Parketnummer : 20-002499-21
Uitspraak : 26 januari 2023
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 21 oktober 2021, in de strafzaak met parketnummer 01-865089-18 tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1982 ,
wonende te [adres 1] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van het onder feit 1 primair, impliciet primair, tenlastegelegde (poging moord), het onder feit 1 primair, impliciet subsidiair, tenlastegelegde, alsmede het onder feit 2 tenlastegelegde bewezenverklaard, dat gekwalificeerd als:
- -
poging doodslag (feit 1 primair, impliciet subsidiair), en
- -
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen (feit 2),
de verdachte daarvoor strafbaar verklaard en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren met aftrek van het voorarrest.
Voorts is beslist op de vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] .
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] gedeeltelijk toegewezen tot een bedrag van € 1.980,00 als vergoeding voor materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 augustus 2018 tot aan de dag der algehele voldoening en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het overige is de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot schadevergoeding.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering, zodat de vordering tot het door de rechtbank toegewezen bedrag aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het bestreden vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen met uitzondering van de opgelegde straf en de beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] en, in zoverre opnieuw rechtdoende, de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 64 maanden met aftrek van voorarrest. Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft de advocaat-generaal zich op het standpunt gesteld dat deze in zijn geheel dient te worden toegewezen.
De raadsman van de verdachte heeft primair integrale vrijspraak bepleit. Subsidiair is ten aanzien van feit 1 een beroep op noodweer gedaan, hetgeen zou moeten leiden tot ontslag van rechtsvervolging. Voorts is een straftoemetingsverweer gevoerd. Ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat deze dienen te worden afgewezen.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
primairhij op of omstreeks 18 augustus 2018 te Eindhoven, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, meermalen, althans eenmaal met een (kap)mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp in de arm(en) en/of hand(en) en/of het hoofd, althans in het lichaam van die [slachtoffer 1] heeft geslagen en/of gestoken en/of gesneden en/of met een (kap)mes (op korte afstand van die [slachtoffer 1] ) kappende/zwaaiende/stekende/snijdende bewegingen heeft gemaakt in de richting van/naar de arm(en) en/of hand(en) en/of het hoofd en/of het (boven)lichaam, althans het lichaam van die [slachtoffer 1] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiairhij op of omstreeks 18 augustus 2018 te Eindhoven, aan [slachtoffer 1] opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade, zwaar lichamelijk letsel, te weten een of meer doorgesneden pezen en/of zenuwen en/of spieren in de arm(en) en/of hand(en) en/of het voorhoofd waardoor functieverlies is opgetreden en/of littekens ten gevolge van (diepe) snijwonden op de arm(en) en/of hand(en) en/of het voorhoofd en/of het bovenlichaam heeft toegebracht door opzettelijk en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg meermalen, althans eenmaal met een (kap)mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp in de arm(en) en/of hand(en) en/of het hoofd, althans in het lichaam van die [slachtoffer 1] te slaan en/of steken en/of snijden en/of met een (kap)mes (op korte afstand van die [slachtoffer 1] ) kappende/zwaaiende/stekende//snijdende bewegingen te maken in de richting van/naar de arm(en) en/of hand(en) en/of het hoofd en/of het (boven)lichaam, althans het lichaam van die [slachtoffer 1] ;
meer subsidiairhij op of omstreeks 18 augustus 2018 te Eindhoven, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, meermalen, althans eenmaal met een (kap)mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp in de arm(en) en/of hand(en) en/of het hoofd, althans in het lichaam van die [slachtoffer 1] heeft geslagen en/of gestoken en/of gesneden en/of met een (kap)mes (op korte afstand van die [slachtoffer 1] ) kappende/zwaaiende/stekende/snijdende bewegingen heeft gemaakt in de richting van/naar de arm(en) en/of hand(en) en/of het hoofd en/of het (boven)lichaam, althans het lichaam van die [slachtoffer 1] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.hij op of omstreeks 18 augustus 2018 te Eindhoven, opzettelijk en wederrechtelijk (onder meer) de muren en/of de vloer van een woning, gelegen aan [adres 2] en/of de in die woning hangende gordijnen en/of (een) bankstel(len), in elk geval enig goed, die/dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [slachtoffer 3] toebehoorde(n), heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak van het onder feit 1 primair, impliciet primair, tenlastegelegde (poging moord)
Met de advocaat-generaal en de verdediging is het hof van oordeel dat aan het dossier onvoldoende aanknopingspunten zijn te ontlenen om te kunnen vaststellen dat de verdachte met voorbedachte raad heeft geprobeerd om [slachtoffer 1] van het leven te beroven. De verdachte dient derhalve van de onder feit 1 primair, impliciet primair, tenlastegelegde poging tot moord te worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1. primair hij op 18 augustus 2018 te Eindhoven, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen
misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet, met een (kap)mes in de arm en hand en het hoofd van die [slachtoffer 1] heeft geslagen en/of gestoken
en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dit voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.hij op 18 augustus 2018 te Eindhoven, opzettelijk en wederrechtelijk onder meer de muren en de vloer van een woning, gelegen aan [adres 2] en de in die woning hangende gordijnen en een bankstel, die aan [slachtoffer 3] toebehoorden, heeft beschadigd.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
De paginanummers die in onderstaande bewijsmiddelen zijn genoemd verwijzen naar pagina’s van het eindproces-verbaal van de politie Eenheid Oost-Brabant, districtsrecherche Eindhoven, onderzoeksnummer OB2R018065, gesloten d.d. 5 februari (pg. 1-170). Alle te noemen processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten. Alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.
1. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 19 augustus 2018 (pg. 70-72), voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] :
(pagina 70)
Op 18 augustus 2018 omstreeks 21:18 uur kregen wij, verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , de melding te gaan naar [adres 2] . Ter plaatse gekomen zagen wij zagen een man [het hof begrijpt: de verdachte] bij een lantaarnpaal op de grond liggen die behandeld werd door personeel van de ambulance. Ik, verbalisant [verbalisant 1] , zag bij de woning een aantal mensen staan waarvan er een persoon de hoofdbewoner bleek te zijn. Deze persoon, [slachtoffer 3] , verklaarde ten overstaan van mij dat die vent die op de grond lag de dader was. Ik hoorde [slachtoffer 3] zeggen dat hij zojuist door die vent aangevallen was met een kapmes en dat hij zich had moeten verdedigen.
Ik ben hierop met verdachte [slachtoffer 3] en collega [verbalisant 3] de woning van [slachtoffer 3] binnengelopen. Ik bemerkte, nadat we de woning betraden, direct aan mijn luchtwegen dat er met vermoedelijk pepperspray in de woning was gespoten, daar deze geïrriteerd raakten. Ik zag dat de woning besmeurd was met bloedspatten. Ik zag dat zowel de vloer van de woonkamer als de muren besmeurd waren met bloedspatten.
(pagina 71)
Ik, verbalisant [verbalisant 1] , hoorde [slachtoffer 3] verklaren dat zijn vrienden [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , [betrokkene] en [verdachte] [het hof begrijpt: de verdachte] in zijn woning waren. Ik hoorde [slachtoffer 3] verklaren dat ze [verdachte] weg hadden gestuurd en dat [verdachte] met een kwade kop uit de woning was vertrokken. Ik hoorde hem verklaren dat [verdachte] later weer voor zijn deur stond met een onbekende kerel. Ik hoorde hem verklaren dat hij de deur open had gedaan en hierop [verdachte] en de onbekende man de woning binnenkwamen. Ik hoorde hem verklaren dat er met pepperspray werd gespoten door een van de twee mannen. Ik hoorde hem vervolgens verklaren dat [verdachte] met het hakmes op hen insloeg.
2. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 18 augustus 2018 (pg. 73), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 4] :
Op 18 augustus 2018 omstreeks 21:19 uur kreeg ik van het Operationeel Centrum de opdracht te gaan naar [adres 2] . Ter plaatse aangekomen zag ik dat een man met een fors postuur [het hof begrijpt: de verdachte] op zijn rug op de grond lag. Ik zag dat zijn shirt, ter hoogte van zijn onderbuik helemaal vol bloed zat. In de woning trof ik een drietal personen. Ik zag dat de gehele woning onder het bloed zat en ik voelde en proefde dat er binnen waarschijnlijk met pepperspray gespoten was. Twee personen welke in de woning aanwezig waren, waren gewond. Een van hen had een flinke snijwond aan zijn hand en de andere persoon had een snee in zijn gezicht. Zij gaven aan dat zij met een kapmes aangevallen waren door de man welke buiten gewond op straat lag.
3. Een proces-verbaal van aangifte d.d. 5 september 2018 (pg. 77-82), voor zover inhoudende als verklaring van aangever [slachtoffer 1] :
(pagina 77)
Op 18 augustus 2018 ben ik in de woning aan [adres 2] geraakt door een kapmes. Daardoor zijn mijn zenuwen, spieren en pezen door. Ik heb verwondingen opgelopen op mijn voorhoofd. Die zijn met vijf hechtingen weer dicht gemaakt. Op mijn schouder heb ik ook verwondingen opgelopen. Die hebben ze ook met vijf hechtingen dicht gemaakt. De dokter heeft gezegd dat ik mijn arm nooit meer normaal zal kunnen gebruiken.
Op 18 augustus 2018 omstreeks 20:00 uur waren we bij [slachtoffer 3] een beetje aan het drinken en muziek maken. Met wij bedoel ik [betrokkene] [het hof begrijpt: [betrokkene]], [slachtoffer 2] [het hof begrijpt: [slachtoffer 2]] en [slachtoffer 3] en [verdachte] [het hof begrijpt: de verdachte].
(pagina 79)
[verdachte] was al een beetje aangeschoten en bepaalde een beetje de stemming binnen. Op een gegeven moment stond [verdachte] op en ik zag dat hij [slachtoffer 3] met zijn platte hand en met kracht naar achteren duwde. Ik zag dat [slachtoffer 3] daardoor naar achteren op de bank viel. Ik hoorde [slachtoffer 3] meerdere malen tegen [verdachte] zeggen dat hij beter naar huis kon gaan. Ik zag dat [verdachte] zichzelf twee keer op zijn hoofd en op zijn borst sloeg. Ik hoorde hem roepen: “sla me dan”. [slachtoffer 3] praatte steeds op [verdachte] in dat hij beter naar huis kon gaan. Wij begonnen ook tegen [verdachte] te roepen dat hij beter naar huis kon gaan. Op een gegeven moment ging hij in de richting van de voordeur lopen. Ik hoorde hem zijn brommertje starten en zag hem door het raam wegrijden. Later die avond hoorden wij de deurbel gaan. [slachtoffer 3] deed de deur open. Ik hoorde gestommel in de gang. Ik zat op dat moment met mijn rug naar de gang toe. Terwijl ik daar zat, kreeg ik ineens brandend spul in mijn ogen gespoten. Ik denk dat het pepperspray moet zijn geweest. Ik hield mijn handen voor mijn ogen. Ik keek tussen mijn vingers door en zag [verdachte] met een kapmes in zijn handen voor me staan. Ik zag dat hij zijn rechterhand ophief en een neerwaartse beweging maakte in de richting van mijn hoofd. Ik probeerde met mijn linkerarm de slag te weren. Ik voelde dat hij mij met het kapmes in mijn arm raakte. Ik zag dat mijn linkerarm hevig aan het bloeden was. Ik zag dat het bloed eruit spoot. Het lemmet van het kapmes was chroom en ongeveer 35 centimeter. Het was een soort van een machete met een puntige voorzijde. [verdachte] was samen met nog een andere man. Die heeft mij pepperspray in mijn ogen gespoten.
4. Een geschrift inhoudende een aanvraagformulier medische informatie met betrekking tot [slachtoffer 1] , opgesteld en ondertekend d.d. 6 september 2018 door dr. F. Derkx, SEH-arts (pg. 85), voor zover inhoudende:
medische informatie betreffende: [slachtoffer 1]
datum onderzoek: 19 augustus 2018
uitwendig waargenomen letsel:
- diepe snijwond palmaire zijde linker hand
- diepe snijwond palmaire zijde linker pols met letsel van twee zenuwen en slagader, drie pezen op twee plaatsen, spier en stukje middenhandsbeentje;
- diepe snijwond net boven linker sleutelbeen, grote vene geraakt;
- snijwond voorhoofd met deels spierletsel van wenkbrauwspier.
5. Een proces-verbaal van aangifte d.d. 20 september 2018 (pg. 86-88), voor zover inhoudende als verklaring van aangever [slachtoffer 3] :
(pagina 86)
Ik doe aangifte van vernieling. Op 18 augustus 2018 was ik in mijn woning gelegen aan [adres 2] . Ik zou samen met vrienden muziek gaan maken bij mij thuis. [verdachte] kwam even buurten en we dronken samen een biertje. Even later kwamen mijn vrienden, [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] ook. Ook kwam [betrokkene] erbij zitten. In het begin was het gezellig tot [verdachte] dronken begon te worden. [verdachte] werd steeds lastiger, hij had een kwaaie dronk. Ik heb hem toen meerdere malen verzocht om weg te gaan. Ik hoorde hem roepen: “sla me dan, sla me dan”.
(pagina 87)
Uiteindelijk hebben we hem buiten de deur geduwd. Een half uur later ongeveer ging de deurbel. Toen ik de deur open maakte, werd deze meteen naar binnen geduwd. Ik werd direct overlopen door [verdachte] en nog een man [het hof begrijpt: [medeverdachte] ]. Toen ik in de huiskamer kwam, zag ik dat [verdachte] een groot kapmes in zijn hand had. Ik zag dat hij met dat mes op [slachtoffer 1] [het hof begrijpt: [slachtoffer 1]] aan het insteken was. Ik zag dat [verdachte] met dat mes in de richting van het gezicht van [slachtoffer 1] bewoog en daarmee kappende bewegingen maakte. Ik zag dat [verdachte] dit meerdere malen deed. Ik zag dat [slachtoffer 1] zijn gezicht beschermde met zijn hand. Ik zag dat [verdachte] het kapmes zo hard bewoog dat de punt van het mes in het voorhoofd van [slachtoffer 1] stak. Ik zag dat er bloed uit de pols en hand van [slachtoffer 1] spoot. Ik zag dat mijn hele woonkamer onder het bloed zat. Het bloed zit werkelijk overal. Mijn muren zitten onder het bloed, mijn gordijnen, mijn vloer moet vervangen worden, mijn bankstel moet vervangen worden.
6. Een proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 23 augustus 2018 (pg. 97-100), voor zover inhoudende als verklaring van getuige [getuige 1] :
(pagina 97)
Ik ben de overbuurvrouw van [slachtoffer 3] [het hof begrijpt: [slachtoffer 3]]. [slachtoffer 3] woont op [adres 2] .
(pagina 98)
Ik hoorde vanavond [het hof begrijpt: 18 augustus 2018] mijn vriend roepen: “er is ruzie bij [slachtoffer 3] ”. Daarop zijn we beiden naar buiten gelopen. Voor de woning van [slachtoffer 3] zag ik bij het poortje een blanke man in een groen T-shirt (hierna: man A) [het hof begrijpt: [medeverdachte]]. Ik zag een tweede blanke man in een wit T-shirt uit de woning van [slachtoffer 3] lopen (hierna: man B) [het hof begrijpt: de verdachte]. Ik zag dat deze man een groot mes in zijn handen vasthield. Ik zag dat hij het mes aan de man in het groene t-shirt overhandigde.
U toont mij een liniaal van 30 centimeter. Ik kan zeggen dat het mes net zo lang was. Ik bedoel dan alleen het lemmet van het mes. Het lemmet was zilverkleurig.
(pagina 99)
Ik zag dat man A met het mes wegrende de [straat 1] in. Man B stak de [straat 2] over en kwam naar mij en mijn vriend toe lopen. Voor mijn woning stortte hij in elkaar. Terwijl ik met hem bezig was, voelde ik dat hij mij aan mijn arm trok. Ik hoorde hem in mijn oren fluisteren: “wat heb ik gedaan”. Dit herhaalde hij twee tot drie keer.
7. Een proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 23 augustus 2018 (pg. 103-106), voor zover inhoudende als verklaring van getuige [getuige 2] :
(pagina 103)
Ik woon op [adres 3] .
(pagina 105)
Ik zag op 18 augustus 2018 op enig moment dat [verdachte] [het hof begrijpt: de verdachte], die later gewond bij ons op de stoep lag, uit de woning van [slachtoffer 3] kwam gelopen. Ik zag dat [verdachte] een machete in zijn rechterhand vasthield. Ik zag dat naast de woning van [slachtoffer 3] een man stond [het hof begrijpt: [medeverdachte] ]. Ik zag dat [verdachte] naar deze man liep. Ik zag dat [verdachte] op de stoep van de hoek [straat 2] met de [straat 1] de machete overhandigde aan de man die bij hem was. Ik zag dat de man de machete aannam en wegliep de [straat 1] in.
8. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 21 augustus 2018 (pg. 120-124), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 5] :
(pagina 120)
Van de bewoner aan [adres 4] werden camerabeelden gevorderd. Uit onderzoek is gebleken dat het tijdstip op de camerabeelden vijf minuten achterloopt. De camerabeelden zijn afkomstig van de voorzijde van de woning. De camera is gericht op de [straat 1] , waarbij de [straat 2] rechts is.
(pagina 121)
Tijdstip camera: 08-18-2018 21:03:57 uur.
Tijdstip werkelijkheid: 18-08-2018 +/- 21:08 uur.
Een man (NN1) komt vanuit de [straat 2] de [straat 1] in gereden op een scooter/brommer.
NN1 heeft het volgende signalement: man, kaal hoofd, wit hemd, fors postuur, wit hemd en korte broek.
Tijdstip camera: 08-18-2018 21:04:12 uur.
Tijdstip werkelijkheid: 18-08-2018 +/- 21:09 uur.
NN1 stopt ter hoogte van een woning in de [straat 1] . NN1 staat bij de voordeur.
(pagina 122)
Uit onderzoek blijkt dat NN1 voor de voordeur van [adres 5] staat.
Tijdstip camera: 08-18-2018 21:07:14 uur.
Tijdstip werkelijkheid: 18-08-2018 +/- 21:12 uur.
Twee mannen, waarvan één zeer gelijkend NN1, lopen vanuit de [straat 1] in de richting van de [straat 2] .
NN2: man, kort haar, t-shirt, fors postuur.
(pagina 123)
NN1 houdt zijn hemd met zijn linkerhand vast en lijkt met zijn rechterhand iets onder zijn hemd te stoppen. Hierna lijkt er een verdikking te zien onder het hemd van NN1.
(pagina 124)
Tijdstip camera: 08-18-2018 21:13:41 uur.
Tijdstip werkelijkheid: 18-08-2018 +/- 21:18 uur.
Een man, die grote gelijkenis vertoont met NN2 loopt, vanuit de [straat 2] over de [straat 1] . NN2 heeft een langwerpig voorwerp in zijn linkerhand. NN2 loopt in de richting van [adres 5] .
9. De verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 13 januari 2023, inhoudende:
Ik ben op 18 augustus 2018 met [medeverdachte] naar de woning van [slachtoffer 3] gegaan.
Bewijsoverwegingen
De raadsman van de verdachte heeft integrale vrijspraak bepleit. Daartoe is – op de gronden zoals nader in de pleitnota verwoord – in de kern aangevoerd dat de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] niet tot het bewijs kunnen worden gebezigd, omdat deze verklaringen niet betrouwbaar zijn. Die verklaringen bevatten immers tegenstrijdigheden en zijn ongeloofwaardig. Van belang voor de waardering van de betrouwbaarheid van deze verklaringen is bovendien dat hierin geen openheid van zaken wordt gegeven over het bij de verdachte tijdens het incident ontstane forse letsel.
Het hof overweegt als volgt.
Ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde
Uit de bewijsmiddelen blijkt van de navolgende feiten en/of omstandigheden:
- -
de verdachte was op 18 augustus 2018 in de woning van [slachtoffer 3] aan [adres 2] met [slachtoffer 1] , [slachtoffer 3] , [slachtoffer 2] en [betrokkene] ;
- -
op enig moment heeft de verdachte na een ruzie met de anderen de woning van [slachtoffer 3] op verzoek daartoe verlaten;
- -
de verdachte is kort daarna op diezelfde avond samen met een vriend van hem, [medeverdachte] , teruggegaan naar de woning. De verdachte had een (kap)mes bij zich wat hij onder zijn hemd had gestopt en [medeverdachte] had een bijtende stof (waarschijnlijk pepperspray) bij zich;
- -
aangekomen bij de woning heeft [slachtoffer 3] de deur open gedaan, waarna de verdachte en [medeverdachte] direct naar binnen zijn gegaan. [medeverdachte] heeft met een bijtende stof (waarschijnlijk pepperspray) gespoten en de verdachte heeft met het (kap)mes in de arm en hand en het hoofd van [slachtoffer 1] geslagen en/of gestoken en/of gesneden, waardoor deze ernstig gewond is geraakt;
- -
na het incident is door verschillende getuigen gezien dat de verdachte met het (kap)mes in zijn handen uit de woning van [slachtoffer 3] kwam en dit (kap)mes aan [medeverdachte] gaf, die vervolgens met dat (kap)mes is weggelopen richting de [straat 1] ;
- -
de verdachte, die zelf ook verwondingen had opgelopen, is daarna naar de overkant van de straat gelopen en daar in elkaar gezakt;
- -
getuige [getuige 1] heeft verklaard dat zij de verdachte aldaar tegen haar hoorde fluisteren “wat heb ik gedaan”. Dit herhaalde de verdachte twee tot drie keer.
Naar het oordeel van het hof kan op grond van voornoemde feiten en omstandigheden wettig en overtuigend worden bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging doodslag, door met een (kap)mes te slaan en/of te steken en/of te snijden in de arm, de hand en het hoofd van [slachtoffer 1] .
Omtrent de betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] overweegt het hof als volgt.
Het hof stelt eerstens vast dat die verklaringen in de kern overeenkomen met hetgeen zij spontaan tegen verbalisanten hebben verklaard toen die na de melding van het incident ter plaatse zijn gekomen. Voorts stelt het hof vast dat de bewuste verklaringen niet alleen over en weer steun in elkaar vinden, maar ook in overige bewijsmiddelen. Zo volgt uit de camerabeelden dat de verdachte een voorwerp onder zijn shirt heeft als hij met [medeverdachte] naar de woning van [slachtoffer 3] loopt en uit die camerabeelden en meerdere getuigenverklaringen van buurtbewoners volgt dat de verdachte een (kap)mes in de hand heeft als hij de woning van [slachtoffer 3] na het incident verlaat en dit (kap)mes aan [medeverdachte] geeft die daar mee wegloopt. Ook in het letsel van [slachtoffer 1] kan steun voor de verklaringen worden gevonden, terwijl het gebruik van een bijtende stof door [medeverdachte] , waarvan [slachtoffer 1] denkt dat het pepperspray is, steun vindt in hetgeen hieromtrent door twee verbalisanten is ondervonden toen zij de woning van [slachtoffer 3] betraden.
Tenslotte vinden de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] nog steun in de verklaring van getuige [getuige 1] , die de verdachte kort na het incident meermalen tegen haar hoorde fluisteren “wat heb ik gedaan”.
Het hof acht de tot het bewijs gebezigde verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] dan ook betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs. De omstandigheid dat zij geen openheid van zaken gegeven zouden hebben over het ontstaan van het forse letsel bij de verdachte leidt niet tot een ander oordeel, omdat niet vaststaat dat zij enige wetenschap dienaangaande hebben. Ook al zou dat overigens anders zijn, dan nog maakt die enkele omstandigheid hun verklaring omtrent het handelen van de verdachte niet onbetrouwbaar.
Het verweer faalt.
Voorts is ten verwere aangevoerd dat er bij de verdachte geen sprake was van opzet, ook niet in voorwaardelijke zin, op de dood van [slachtoffer 1] .
Het hof stelt vast dat de verdachte [slachtoffer 1] – eenvoudig gezegd – met een (kap)mes te lijf is gegaan, een (kap)mes waarvan het lemmet 30 centimeter lang was. Het hof is van oordeel dat de verdachte, door op deze wijze te handelen, minst genomen het voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer 1] . Het hof overweegt daartoe dat zich in het hoofd maar ook in de arm van een mens vitale organen en (slag)aders bevinden. Door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte met een dergelijk groot mes, hadden één of meer van deze vitale delen geraakt kunnen worden (hetgeen in de arm overigens ook is gebeurd) en had [slachtoffer 1] als gevolg van de daardoor ontstane verwondingen kunnen overlijden. De verdachte moet zich – evenals ieder weldenkend mens – bewust zijn geweest van die aanmerkelijke kans. Naar het oordeel van het hof kunnen voornoemde gedragingen van de verdachte naar hun aard en uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op de dood van het slachtoffer, dat het – behoudens aanwijzingen van het tegendeel – niet anders kan zijn dan dat de verdachte die kans bewust heeft aanvaard. Van dergelijke aanwijzingen van het tegendeel is het hof niet gebleken.
Het verweer wordt verworpen.
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde is aangevoerd dat het opzet niet kan worden bewezen verklaard. Bij gebrek aan voldoende bewijs dient de verdachte te worden vrijgesproken, aldus de raadsman.
Het hof is van oordeel dat de verdachte gelet op het onder 1 bewezenverklaarde handelen minst genomen het voorwaardelijk opzet heeft gehad op het beschadigen van onder meer de gordijnen en het bankstel in de woning van [slachtoffer 3] . De kans dat die goederen met bloed zouden worden besmeurd als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte is immers aanmerkelijk, en die kans heeft de verdachte, nu van contra-indicaties niet is gebleken, willens en wetens aanvaard.
Het verweer faalt.
Resumerend acht het hof, op grond van het vorenoverwogene en de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen – in onderling verband en samenhang bezien en slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het bewijsmiddel blijkens zijn inhoud betrekking heeft – wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan op de wijze zoals in de bewezenverklaring is vermeld.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 primair bewezenverklaarde levert op:
poging tot doodslag.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen.
Noodweer
De raadsman van de verdachte heeft aangevoerd dat de verdachte een beroep op noodweer toekomt. In de kern is daartoe aangevoerd dat toen de verdachte de woning van [slachtoffer 3] had betreden, er tumult ontstond, waarna de verdachte in een worsteling raakte waarbij hij meerdere malen werd gestoken en zware verwondingen opliep. De verdachte kon geen kant op, omdat hij zich in de woonkamer bevond en was omringd door drie personen. Gelet op deze omstandigheden, was de verdachte genoodzaakt zichzelf te verdedigen.
Het hof overweegt als volgt.
Voor een succesvol beroep op noodweer als bedoeld in artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht is vereist dat sprake is van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van eigen of een anders lijf, eerbaarheid of goed. Daarnaast dient de wijze van verdediging noodzakelijk en geboden te zijn.
Het hof is van oordeel dat hetgeen de raadsman aan het noodweerverweer ten grondslag heeft gelegd, in strijd is met de feitelijke gang van zaken, zoals die blijkt uit de bewijsmiddelen. Op grond van de gebezigde bewijsmiddelen stelt het hof vast dat de verdachte meteen na binnenkomst in de woning van [slachtoffer 3] de bewezenverklaarde handelingen heeft verricht en er derhalve geen situatie was waarin voor hem de noodzaak bestond tot verdediging van zijn eigen of een anders lijf tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, dan wel het onmiddellijk dreigende gevaar daarvoor.
Het verweer faalt.
Er zijn ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen straf
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag op [slachtoffer 1] . De verdachte heeft doelbewust de confrontatie gezocht, is bewapend met een (kap)mes naar de woning van [slachtoffer 3] gegaan en heeft aldaar met dat (kap)mes “ingeslagen” op [slachtoffer 1] . Ten gevolge daarvan heeft het slachtoffer ernstige verwondingen opgelopen aan zijn hand en arm en blijkens de toelichting bij de vordering als benadeelde partij een blijvende beperking in het gebruik van zijn linkerhand. De verdachte heeft door zijn handelen blijk gegeven van een gebrek aan respect voor het leven van een ander. Het slachtoffer had immers zelfs kunnen overlijden door de verwondingen die hij heeft opgelopen.
De verdachte heeft zich voorts schuldig gemaakt aan beschadiging van de inboedel van de woning waar het incident heeft plaatsgevonden. Door zijn handelen heeft de verdachte geen blijk gegeven van respect voor andermans eigendom. Het hof rekent het de verdachte aan dat hij heeft gehandeld zoals bewezenverklaard.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 9 november 2022, betrekking hebbende op het justitiële verleden van de verdachte, waaruit volgt dat de verdachte eerder onherroepelijk voor strafbare feiten is veroordeeld, doch niet voor soortgelijke strafbare feiten.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting (waaronder uit het de verdachte betreffende reclasseringsrapport d.d. 5 maart 2021) is gebleken.
Naar het oordeel van het hof kan gelet op de ernst van het bewezenverklaarde niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt.
Bij de straftoemeting heeft het hof in het bijzonder rekening gehouden met de omstandigheid dat de verdachte zelf ook ernstig gewond is geraakt. De verdachte heeft langere tijd in het ziekenhuis verbleven en hij heeft meerdere operaties moeten ondergaan. De oorzaak van het letsel van de verdachte is voor het hof onbekend gebleven, doordat geen van de betrokkenen volledige openheid van zaken lijkt te hebben gegeven. Het hof zal deze omstandigheden in strafmatigende zin zwaar meewegen.
Het hof volgt de advocaat-generaal in haar standpunt dat een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren in beginsel een alleszins passende straf is, maar dat dit, gelet op de overschrijding van de redelijke termijn, gematigd dient te worden tot een gevangenisstraf voor de duur van 66 maanden met aftrek van het voorarrest. Het hof zal echter, zoals hiervoor overwogen, in strafmatigende zin rekening houden met de ernst van het letsel van de verdachte.
Alles overwegende acht het hof de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren met aftrek van het voorarrest passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft in eerste aanleg – ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde – een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 35.300,00, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard.
De benadeelde partij heeft te kennen gegeven de gehele vordering in hoger beroep te handhaven.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof niet gebleken dat aan de benadeelde partij door het onder feit 1 bewezenverklaarde handelen rechtstreeks schade is toegebracht. Om die reden zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering.
Het hof zal de benadeelde partij, die als de in het ongelijk gestelde partij kan worden aangemerkt, veroordelen in de proceskosten aan de zijde van de verdachte, tot op heden begroot op nihil.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft in eerste aanleg – ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde – een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 13.185,81, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering valt uiteen in:
€ 90,00 voor ziekenhuis-/revalidatiedaggeldvergoeding;
€ 695,40 aan reiskosten;
€ 580,41 aan medische kosten;
€ 1.620,00 aan kosten voor huishoudelijke hulp;
€ 200,00 aan kledingkosten, en
€ 10.000,00 aan immateriële schade.
Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 3.185.81 aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 maart 2021 tot aan de dag der algehele voldoening, en een bedrag van € 7.500,00 aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente 18 augustus 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
De benadeelde partij heeft te kennen gegeven de gehele vordering in hoger beroep te handhaven.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat aan de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade is toegebracht.
De gevorderde posten aan materiële schade zijn met de overgelegde (medische) stukken en de daarbij gegeven toelichting voldoende onderbouwd en derhalve geheel toewijsbaar. De materiële schade is op verschillende tijdstippen in 2018 en 2019 ontstaan. Het hof zal bij wijze van moderatie bepalen dat de schade is geleden op 1 januari 2019. De gevorderde wettelijke rente zal daarom met ingang van laatstgenoemde datum worden toegewezen.
[slachtoffer 1] heeft als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte ernstig blijvend letsel opgelopen aan zijn dominante linkerhand/pols. [slachtoffer 1] is, zo blijkt uit de medische bescheiden, zowel na het incident in 2018 als in mei 2019 aan zijn hand/pols geopereerd. Uit de brief van Máxima mc van 15 november 2019 blijkt van een traumatisch uitgebreid handletsel met als gevolg motorische en sensibele uitval van diverse zenuwen en bewegingsbeperking van diverse gewrichten waardoor [slachtoffer 1] beperkingen ondervindt in het algemene dagelijkse leven en dat sprake is van resttoestand. Daarnaast heeft [slachtoffer 1] als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte een snijverwonding in het voorhoofd met laceratie opgelopen. Gelet op de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feit en de gevolgen daarvan voor het slachtoffer, en gelet op de bedragen die door de Nederlandse rechter in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, begroot het hof de immateriële schade die [slachtoffer 1] rechtstreeks door het bewezenverklaarde feit heeft geleden naar billijkheid op het gevorderde bedrag van € 10.000,00. Anders dan de raadsman heeft betoogd, is het hof van oordeel dat de schade niet mede een gevolg is van een omstandigheid die aan de benadeelde kan worden toegerekend, zodat er geen grond is voor vermindering van de vergoedingsplicht..
Het hof zal de verdachte veroordelen in de proceskosten aan de zijde van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Voorts zal de verdachte worden veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging van dit arrest door de benadeelde partij nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [slachtoffer 1] is toegebracht tot een bedrag van € 13.185,81. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de hiervoor genoemde tijdstippen tot aan de dag der algehele voldoening, nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3]
De benadeelde partij [slachtoffer 3] heeft in eerste aanleg – ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde – een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 6.980,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering valt uiteen in:
€ 300,00 aan schoonmaakkosten;
€ 100,00 voor het vervangen van de stoelkussens;
€ 800,00 voor het vervangen van een bankstel;
€ 80,00 voor het vervangen van de gordijnen;
€ 300,00 voor het schilderen van de muren
€ 400,00 voor het repareren/vervangen van de vloer, en
€ 5.000,00 aan immateriële schade.
Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.980,00 (posten I, II, III, IV, V en VI), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 augustus 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering, zodat de vordering tot het door de rechtbank toegewezen bedrag aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [slachtoffer 3] als gevolg van het onder 2 bewezenverklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden. Het hof stelt vast dat de vordering van de benadeelde partij niet door middel van bescheiden is onderbouwd. Dit staat evenwel niet in de weg aan toewijzing van (een deel van) de vordering. Uit de bewijsmiddelen blijkt immers dat de hele woning van [slachtoffer 3] was besmeurd met bloed zodat het in de rede ligt dat aan het meubilair etc. schade is ontstaan. Het hof zal, gebruik makend van de schattingsbevoegdheid ex artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek, de door de benadeelde partij geleden schade wegens de beschadiging van de woning en de kosten die zijn gemaakt voor het schoonmaken en herstellen van de inboedel (posten I, II, III, IV, V en VI) schatten op het bedrag van € 1.980,00. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Het toe te wijzen bedrag zal, zoals gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 augustus 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof zal de verdachte, die als de in het ongelijk gestelde partij kan worden aangemerkt, tevens veroordelen in de proceskosten aan de zijde van de benadeelde partij, tot op heden begroot op nihil. Voorts zal de verdachte worden veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging van dit arrest door de benadeelde partij nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [slachtoffer 3] is toegebracht tot een bedrag van € 1.980,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 augustus 2018 tot aan de dag der algehele voldoening, nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
BESLISSING
Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet in zoverre opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) jaren;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de benadeelde partij in de door de verdachte gemaakte kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van € 13.185,81 (zegge: dertienduizend honderdvijfentachtig euro en eenentachtig cent) bestaande uit € 3.185,81 (zegge: drieduizend honderdvijfentachtig euro en eenentachtig cent) als vergoeding voor materiële schade en € 10.000,00 (zegge: tienduizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 1] , ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 13.185,81 (zegge: dertienduizend honderdvijfentachtig euro en eenentachtig cent) bestaande uit € 3.185,81 (zegge: drieduizend honderdvijfentachtig euro en eenentachtig cent) als vergoeding voor materiële schade en € 10.000,00 (zegge: tienduizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, en bepaalt dat gijzeling voor de duur van ten hoogste 100 (honderd) dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van de gijzeling de verschuldigdheid van de schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 1 januari 2019 en van de immateriële schade op 18 augustus 2018;
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3]
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 3] ter zake van het onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van € 1.980,00 (zegge: duizend negenhonderdtachtig euro) als vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 augustus 2018;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 3] , ter zake van het onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.980,00 (zegge: duizend negenhonderdtachtig euro) als vergoeding voor materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 augustus 2018, en bepaalt dat gijzeling voor de duur van ten hoogste 29 (negenentwintig) dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid van de schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Aldus gewezen door:
mr. A.C. Bosch, voorzitter,
mr. A.J.M. van Gink en mr. S. Riemens, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. E.C.M. van der Valk, griffier,
en op 26 januari 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.