TK 34 086, nr. 3, p. 101
Hof 's-Hertogenbosch, 23-01-2020, nr. 20-000876-18
ECLI:NL:GHSHE:2020:195
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
23-01-2020
- Zaaknummer
20-000876-18
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2020:195, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 23‑01‑2020; (Hoger beroep)
Uitspraak 23‑01‑2020
Inhoudsindicatie
Vrijspraak. TUL. Wet USB. Artikel 6:6:7 Sv. Het hof vernietigt de bewezenverklaring en de beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging en verklaart zich onbevoegd om een inhoudelijke beslissing te geven op de vordering tot tenuitvoerlegging.
Parketnummer : 20-000876-18
Uitspraak : 23 januari 2020
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 13 maart 2018, parketnummer 02-240057-17 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf, parketnummer 02-219536-15, in de strafzaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] [in het jaar] 1999,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van het opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen, veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 350,00, subsidiair 7 dagen jeugddetentie, te betalen in 7 termijnen van € 50,00 per maand. Tevens heeft de politierechter de tenuitvoerlegging gelast van een bij vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant d.d. 22 januari 2016 voorwaardelijk opgelegde geldboete ter hoogte van € 500,00, subsidiair 10 dagen jeugddetentie.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de verdachte van het ten laste gelegde zal vrijspreken en de vordering tot tenuitvoerlegging zal afwijzen.
Van de zijde van de verdachte is vrijspraak bepleit. Ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging is verzocht deze af te wijzen.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat de politierechter kon volstaan met aantekening van de uitspraak op een aan het dubbel van de dagvaarding gehecht stuk, maar het hof gebonden is aan het motiveringsvoorschrift van artikel 359 van het Wetboek van Strafvordering en tevens omdat het niet te verenigen is met de hierna te geven beslissing.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 18 maart 2017 te Zundert opzettelijk en wederrechtelijk een personenauto, te weten Seat Ateca, voorzien van het Belgische kenteken [kentekennummer] , in elk geval enig goed, die/dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [aangever] en/of [benadeelde] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak
Aangever [aangever] heeft op 24 maart 2017 namens benadeelde [benadeelde] aangifte gedaan van vernieling van haar auto op 18 maart 2017 op de parkeerplaats bij hotel [hotelnaam] te Zundert. Aangever, die aan de bestuurderszijde in de auto van [benadeelde] zat, heeft verklaard dat hij zag dat de man (het hof begrijpt hierna steeds: de verdachte) naar de linker achterzijde van het voertuig liep en tegen de auto trapte. Hij hoorde een harde knal en voelde de auto heen en weer gaan. Deze verklaring wordt gedeeltelijk ondersteund door de verklaring van de echtgenote van aangever [aangever] , getuige [benadeelde] , die aan de bijrijderszijde in de auto zat. Zij heeft verklaard dat de man naar de achterzijde van de auto liep, dat zij ineens een harde klap hoorde en dat zij de auto wat voelde bewegen. Voorts heeft zij verklaard niet te hebben gezien wat de man deed. Na het incident is [aangever] bij de achterzijde van de auto gaan kijken. Hij zag een flinke deuk aan de bestuurderskant boven het achterwiel zitten. Tegenover deze verklaringen staan de verklaringen van de verdachte en die van zijn vader en zijn zus. De verdachte verklaart dat hij op 18 maart 2017 op de parkeerplaats bij hotel [hotelnaam] te Zundert met aangever heeft gesproken, maar ontkent dat hij tegen de auto van [benadeelde] heeft getrapt. De vader en de zus van de verdachte, die op de parkeerplaats uit de auto van de verdachte zijn gestapt en op korte afstand stonden, hebben niet gezien dat de verdachte tegen de auto van [benadeelde] heeft getrapt. De vader van de verdachte heeft verklaard dat hij schade aan achterkant van de auto boven de band heeft gezien, maar dat deze schade niet van dit incident was.
Het hof is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat het niet mogelijk is om op basis van het voorhanden zijnde bewijsmateriaal buiten redelijke twijfel vast te stellen wat er daadwerkelijk heeft plaatsgevonden op de parkeerplaats bij hotel [hotelnaam] te Zundert op 18 maart 2017. Met de advocaat-generaal en de verdediging is het hof derhalve van oordeel dat onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is waaruit volgt dat de verdachte de ten laste gelegde vernieling heeft begaan, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Vordering tot tenuitvoerlegging
De officier van justitie in het arrondissement Zeeland-West-Brabant heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van een voorwaardelijke geldboete ter hoogte van € 500,00, subsidiair 10 dagen jeugddetentie, opgelegd bij vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 22 januari 2016 onder parketnummer 02-219536-15.
Het hof overweegt ambtshalve het volgende.
In eerste aanleg heeft de politierechter, zoals hiervoor weergegeven, de vordering tenuitvoerlegging toegewezen.
Op 1 januari 2020 is de Wet USB (Wet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen) in werking getreden.
Hoofdstuk 6 van Boek 6 van het Wetboek van Strafvordering is thans genaamd:
Hoofdstuk 6. Rechterlijke beslissingen inzake de tenuitvoerlegging
en de eerste titel van dat hoofdstuk:
Algemeen
Het nieuwe artikel 6:6:7 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv), houdt in:
Een rechterlijke beslissing als bedoeld in deze titel is niet aan enig gewoon rechtsmiddel onderworpen, voor zover in dit hoofdstuk niet anders is bepaald.
Hoofdstuk 6 houdt geen afwijkende regeling in voor een rechterlijke beslissing op een vordering tenuitvoerlegging wegens overtreding van de algemene voorwaarde dat binnen de proeftijd geen strafbare feiten worden gepleegd (Wetboek van Strafrecht artikel 14c lid 1). Grammaticale interpretatie van deze bepalingen brengt dus mee dat tegen een dergelijke rechterlijke beslissing die in het kader van de tenuitvoerlegging wordt genomen géén rechtsmiddel openstaat. Dit betekent dat de beslissing van de rechter in eerste aanleg tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke veroordeling wegens overtreding van de algemene voorwaarde, te weten het plegen van een nieuw strafbaar feit tijdens de proeftijd, meteen onherroepelijk en executeerbaar is, ook in het geval hoger beroep wordt ingesteld tegen de veroordeling voor dat nieuwe strafbare feit.
De beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging wordt dus na de beslissing door de rechter in eerste aanleg losgekoppeld van de uiteindelijke beoordeling van die nieuwe strafzaak, terwijl die nieuwe strafzaak de grondslag vormt voor een dergelijke vordering tot tenuitvoerlegging. Blijkens de Memorie van toelichting (toelichting op artikel 6:6:7 Sv)1.is beoogd daarmee te voorkomen dat in gevallen waarin de rechter zich niet alleen uitspreekt over een nieuw feit maar tevens over de tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde sanctie, (standaard) hoger beroep wordt ingesteld in de hoop dat de tenuitvoerlegging van de eerste sanctie wordt verrekend in de beroepsbeslissing over het nieuwe strafbare feit.
Het voorgaande heeft echter ook als consequentie dat de beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging in eerste aanleg onherroepelijk en executeerbaar is, indien de verdachte in hoger beroep van dat nieuwe strafbare feit wordt vrijgesproken. Het hof is van oordeel dat het niet de bedoeling van de wetgever kan zijn geweest dat een verdachte straf moet ondergaan (de eerdere voorwaardelijke veroordeling) vanwege het plegen van een nieuw strafbaar feit, terwijl de verdachte in hoger beroep van dat feit wordt vrijgesproken. Daarbij heeft het hof in aanmerking genomen dat uit de parlementaire behandeling op geen enkele wijze blijkt dat deze consequentie onder ogen is gezien, laat staan uitdrukkelijk is beoogd.
Wat er ook zij van de vraag of het overgangsrecht wat dit onderwerp betreft in een strafvorderlijk of een strafrechtelijk kader moet worden beoordeeld, de uitkomst is hetzelfde. Gelet op hetgeen het hof hiervoor heeft overwogen is het van oordeel dat de vernietiging van de bewezenverklaring gepaard met vrijspraak in de onderhavige zaak meebrengt dat ook de beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging dient te worden vernietigd. Het hof zal de beslissing van de politierechter op de vordering tot tenuitvoerlegging dus ook vernietigen. Gelet op de onmiddellijke inwerkingtreding van de –strafvorderlijke – aanwijzing van de rechter bij wie een dergelijke vordering wordt aangebracht zal het hof zich onbevoegd verklaren om een inhoudelijke beslissing te geven op de vordering.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep inclusief de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf, parketnummer 02-219536-15 en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zich onbevoegd tot kennisneming van de vordering van de officier van justitie in het arrondissement Zeeland-West-Brabant van 28 november 2017, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 22 januari 2016, parketnummer 02-219536-15, voorwaardelijk opgelegde geldboete ter hoogte van € 500,00, subsidiair 10 dagen jeugddetentie.
Aldus gewezen door:
mr. M.J. Grapperhaus, voorzitter,
mr. A.C. Bosch en mr. B.J. Swagerman, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. E.G. Ruissaard, griffier,
en op 23 januari 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 23‑01‑2020