ABRvS, 27-12-2012, nr. 201205043/1/R4
ECLI:NL:RVS:2012:BY7355
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
27-12-2012
- Zaaknummer
201205043/1/R4
- LJN
BY7355
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2012:BY7355, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 27‑12‑2012; (Eerste aanleg - meervoudig)
Uitspraak 27‑12‑2012
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 23 april 2012 heeft de minister op grond van de Tracéwet, het tracébesluit omlegging A9 Badhoevedorp (hierna: het tracébesluit) vastgesteld.
Partij(en)
201205043/1/R4.
Datum uitspraak: 27 december 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1A] en [appellante sub 1B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 1]), wonend te [woonplaats],
- 2.
[appellant sub 2], wonend te [woonplaats],
- 3.
[appellante sub 3], gevestigd te [woonplaats],
- 4.
[appellant sub 4], wonend te [woonplaats],
- 5.
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Chipshol Holding B.V., gevestigd te Schiphol-Rijk, gemeente Haarlemmermeer, en andere (hierna tezamen en in enkelvoud: Chipshol),
- 6.
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Delta Lloyd Vastgoed Kantoren B.V., gevestigd te Amsterdam,
- 7.
de erven van [appellant sub 7], wonend te [woonplaatsen],
- 8.
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Interbest B.V., gevestigd te Breda,
- 9.
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid TeleVerde B.V., gevestigd te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer,
- 10.
de vereniging Vereniging Dorpsraad Badhoevedorp, gevestigd te Badhoevedorp, gemeente Haarlemmermeer,
- 11.
[appellant sub 11A] en [appellante sub 11B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 11]), wonend te [woonplaats],
- 12.
[appellant sub 12], wonend te [woonplaats],
appellanten,
en
de minister van Infrastructuur en Milieu,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 23 april 2012 heeft de minister op grond van de Tracéwet, het tracébesluit omlegging A9 Badhoevedorp (hierna: het tracébesluit) vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellante sub 3], [appellant sub 4], Chipshol, Delta Lloyd, de erven van [appellant sub 7], Interbest, TeleVerde, Vereniging Dorpsraad Badhoevedorp, [appellant sub 11] en [appellant sub 12] beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Bij besluit van juli 2012 heeft de minister krachtens artikel 14, eerste lid, van de Tracéwet het tracébesluit gewijzigd (hierna: het wijzigingsbesluit).
In reactie daarop hebben de erven van [appellant sub 7] hun beroep aangevuld.
Een aantal partijen heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 september 2012, waar een aantal partijen ter zitting is verschenen of zich heeft doen vertegenwoordigen. Ook de minister heeft zich doen vertegenwoordigen.
Overwegingen
Ontvankelijkheid
- 1.
Vereniging Dorpsraad Badhoevedorp is voor het door haar ingestelde beroep € 310,00 aan griffierecht verschuldigd. Een beroep wordt ingevolge artikel 8:41, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) niet-ontvankelijk verklaard indien storting of bijschrijving van het griffierecht niet heeft plaatsgevonden binnen vier weken na de dag van verzending van de mededeling waarin de indiener van een beroepschrift is gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. De termijn kan met toepassing van artikel 8:52, tweede lid, van de Awb (versnelde behandeling) worden verkort.
- 1.1.
Zoals vermeld in de brief van de Afdeling van 8 juni 2012 is op deze zaak de Crisis- en herstelwet van toepassing. Ingevolge hoofdstuk 1 van de Crisis- en herstelwet wordt het beroep versneld behandeld. Dit betekent dat de Afdeling in de beroepsprocedure kortere termijnen stelt dan een beroep dat niet versneld wordt behandeld. Ten aanzien van het griffierecht geldt, gelet op het stelsel van deze wet, dat niet wordt gerappelleerd indien aan het eerste betalingsverzoek niet wordt voldaan.
- 1.2.
Vereniging Dorpsraad Badhoevedorp is bij aangetekend verzonden brief van 8 juni 2012 op de verschuldigdheid van het griffierecht gewezen. Daarbij is meegedeeld dat het verschuldigde griffierecht binnen drie weken na de dag van verzending van de brief, dat wil zeggen uiterlijk op 29 juni 2012, op de rekening van de Raad van State dient te zijn bijgeschreven of contant op het adres van de Raad van State dient te zijn betaald. Tevens is vermeld dat, indien van deze gelegenheid geen gebruik wordt gemaakt, behoudens in uitzonderlijke gevallen, het beroep reeds om die reden niet-ontvankelijk wordt verklaard.
Het bedrag is op 12 juli 2012 ontvangen en daarmee niet binnen de aldus gestelde termijn op de rekening van de Raad van State bijgeschreven of contant op het adres van de Raad van State betaald. In de door Vereniging Dorpsraad Badhoevedorp gestelde omstandigheid dat zij de brief van 8 juni 2012 op 9 juli 2012 in haar postbus heeft aangetroffen is geen grond gelegen voor het oordeel dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat zij in verzuim is geweest.
Het beroep van Vereniging Dorpsraad Badhoevedorp is niet-ontvankelijk.
2. Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Tracéwet, gelezen in samenhang met de artikelen 3:11, 3:15 en 3:16 van de Awb, wordt het ontwerp van het tracébesluit ter inzage gelegd voor de duur van zes weken en kunnen gedurende deze termijn zienswijzen naar voren worden gebracht door een ieder.
Ingevolge artikel 6:13 van de Awb voor zover hier van belang, kan geen beroep worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten geen zienswijzen als bedoeld in artikel 3:15 van deze wet naar voren te hebben gebracht.
2.1.
De minister stelt dat het beroep van de erven van [appellant sub 7] tegen het tracébesluit niet-ontvankelijk is, omdat zij geen zienswijzen over het ontwerptracébesluit naar voren hebben gebracht.
2.2.
Het ontwerptracébesluit is met ingang van 30 juni 2011 voor de duur van zes weken ter inzage gelegd. De erven van [appellant sub 7] hebben in hun beroepschrift aangevoerd geen zienswijzen naar voren te hebben gebracht, omdat zij ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerptracébesluit door een fout van een notaris in 1994 ten onrechte niet als eigenaars van het perceel, kadastraal bekend, sectie A1, nummer 729, gelegen nabij [locatie 2] te Badhoevedorp, stonden ingeschreven in het Kadaster. Deze omstandigheid had de erven van [appellant sub 7] er naar het oordeel van de Afdeling niet van hoeven weerhouden zienswijzen naar voren te brengen, omdat ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Tracéwet, zienswijzen naar voren kunnen worden gebracht door een ieder. Er bestaat geen grond voor het oordeel dat de erven van [appellant sub 7] niet kan worden verweten dat zij geen zienswijzen over het ontwerptracébesluit naar voren hebben gebracht.
Het beroep van de erven van [appellant sub 7] tegen het tracébesluit is niet-ontvankelijk.
2.3.
De erven van [appellant sub 7] hebben in reactie op het wijzigingsbesluit, binnen de beroepstermijn van het wijzigingsbesluit, hun beroep aangevuld. In die aanvulling hebben zij bezwaren tegen het wijzigingsbesluit naar voren gebracht. De erven van [appellant sub 7] hebben derhalve tijdig beroep ingesteld tegen het wijzigingsbesluit.
Het beroep van de erven van [appellant sub 7] is, voor zover dat is gericht tegen het wijzigingsbesluit, ontvankelijk.
Bestreden besluiten
3. Het tracébesluit voorziet - samengevat weergegeven - in het in zuidwaartse richting verleggen van de A9, gelegen tussen km 38,20 en km 32,60, de reconstructie van het knooppunt Badhoevedorp, het realiseren van een nieuwe aansluiting Badhoevedorp, het aanpassen van de A4 ter hoogte van convergentie- en divergentiepunten met de A9 en de met de omlegging van de A9 verbonden maatregelen aan het hoofdwegennet en onderliggend wegennet tussen km 38,70 en km 32,60.
Bij het besluit zijn daarnaast voor verscheidene woningen waarden voor de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting vanwege de A4 en de A9 (hierna: hogere waarden) vastgesteld.
Het bestaande tracé van de A9 ter hoogte van Badhoevedorp komt na de realisatie van de genoemde werken te vervallen.
4. Het wijzigingsbesluit betreft een wijziging van het tracébesluit van ondergeschikte aard. Het heeft betrekking op de wijziging van artikel van 13 van het tracébesluit, waarin is gewijzigd dat niet het schadeschap Schiphol, maar de minister op een verzoek om schadevergoeding beslist. Tevens is bij het wijzigingsbesluit lengteprofielkaart 5 bij het tracébesluit vervangen.
Het wijzigingsbesluit is een besluit in de zin van artikel 6:18, eerste lid, van de Awb. Ingevolge artikel 6:19, eerste lid, worden de beroepen tegen het tracébesluit, met uitzondering van het onder 2.3 bedoelde beroep van de erven van [appellant sub 7], geacht mede te zijn gericht tegen het wijzigingsbesluit, voor zover het wijzigingsbesluit niet geheel aan de beroepen tegemoet komt.
Onzorgvuldigheden in ontwerptracébesluit
5. [appellant sub 1] wijst in zijn beroepschrift op een aantal onzorgvuldigheden in het ontwerptracébesluit, zoals onder meer de gehanteerde verkeersintensiteiten, die hij in zijn zienswijze naar voren heeft gebracht. [appellant sub 1] betwijfelt of gelet op deze onzorgvuldigheden in het ontwerptracébesluit, het tracébesluit zorgvuldig is voorbereid.
5.1.
Naar aanleiding van de naar voren gebrachte zienswijzen kan de minister wijzigingen aanbrengen in het ontwerptracébesluit. De zienswijzeprocedure is mede bedoeld om onregelmatigheden te repareren. [appellant sub 1] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de minister ook bij de vaststelling van het tracébesluit is uitgegaan van verkeerde gegevens over bijvoorbeeld de verkeersintensiteit op de Sloterweg. In zoverre ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de minister het tracébesluit onzorgvuldig heeft voorbereid.
Milieu-effectrapportage
6. Delta Lloyd stelt dat de "TN/MER omlegging A9 te Badhoevedorp, Hoofdrapport", van 7 april 2009 (hierna: TN/MER), ten onrechte aan het tracébesluit ten grondslag is gelegd, omdat de verkeersberekeningen na het opstellen van de TN/MER naar aanleiding van het project Schiphol-Amsterdam-Almere (hierna: het project SAA) zijn gewijzigd. Delta Lloyd wijst erop dat de effecten op de geluidbelasting van de verschillende alternatieven onvoldoende zijn onderzocht nu de nieuwe verkeersaantallen naar aanleiding van deze verkeersberekeningen niet in de TN/MER zijn betrokken. De minister had daarom een nieuwe MER, dan wel een aanvulling op het MER moeten opstellen.
6.1.
De minister stelt zich op het standpunt dat de gevolgen van het project SAA voor de verkeersontwikkeling zijn betrokken in de autonome ontwikkeling in paragraaf 3.5.1. van de TN/MER. Na het opstellen van de TN/MER zijn de uitgangspunten van het project SAA gewijzigd en zijn volgens de minister de verkeersberekeningen aangepast en in de daaropvolgende onderzoeken op de juiste wijze gehanteerd. Volgens de minister zijn de effecten van de gewijzigde verkeersaantallen op de geluidbelasting voor alle afgewogen alternatieven gelijk, en zouden deze niet leiden tot een andere alternatievenafweging.
6.2.
Bij wet van 17 december 2009 (Stb. 2010, 20) zijn de bepalingen in de Wet milieubeheer met betrekking tot de milieu-effectrapportage gewijzigd. Uit het bij de wet van 17 december 2009 behorende overgangsrecht volgt dat op het huidige geding de bepalingen zoals deze luidden voor inwerkingtreding van die wet van toepassing blijven.
Ingevolge artikel 7.27, tweede lid, van de Wet milieubeheer (oud), voor zover hier van belang, neemt het bevoegd gezag een besluit niet indien de gegevens die in het milieu-effectrapport zijn opgenomen, redelijkerwijs niet meer aan het besluit ten grondslag kunnen worden gelegd in verband met aanmerkelijke wijziging van de omstandigheden waarvan bij het maken van het milieu-effectrapport is uitgegaan.
6.3.
Zoals de Afdeling in de uitspraak van 27 april 2011, in zaak nr. 201008134/1/M2 (www.raadvanstate.nl) heeft overwogen houdt een milieu-effectrapport zelf niet een besluit over een bepaald project in. Het rapport wordt opgesteld om voldoende milieu-informatie te verzamelen om tot besluitvorming over een project over te gaan. De in die besluitvorming (uitmondend in het tracébesluit) gemaakte keuze hoeft niet volledig overeen te stemmen met de in het milieu-effectrapport beschreven uitvoeringen van het project; zo'n eis zou betekenen dat het milieu-effectrapport zelf reeds een definitieve keuze over het project zou moeten inhouden.
Verder heeft de Afdeling in haar uitspraak van 3 december 2008 in zaak nr. 200703693/1 (www.raadvanstate.nl) overwogen dat het niet ongebruikelijk is en in beginsel is toegestaan, dat in procedures als hier aan de orde de beschikbare informatie wordt aangevuld gedurende de besluitvormingsprocedure.
In dit geval zijn na het opstellen van de TN/MER de uitgangspunten van een ander project, het project SAA, gewijzigd. Volgens paragraaf 1.6 van de toelichting bij het tracébesluit heeft dit project een verkeerskundige relatie met het project omlegging A9 Badhoevedorp. Wanneer beide projecten worden gerealiseerd, heeft dat gevolgen voor de verkeersstromen op de A9 bij Badhoevedorp en het knooppunt Badhoevedorp. Naar aanleiding daarvan zijn de in de TN/MER voor dit tracébesluit gehanteerde verkeersberekeningen aangepast. De uitkomsten daarvan laten zien dat er meer verkeer door het knooppunt Badhoevedorp rijdt. Blijkens de toelichting hebben de effecten van de gewijzigde verkeerscijfers gevolgen voor alle alternatieven, omdat alle alternatieven worden doorgerekend met dezelfde verkeersintensiteiten. Volgens de toelichting is het, gelet op het beperkte verschil dat is ontstaan tussen het huidige ontwerp en het bogenalternatief en het feit dat geluid geen onderscheidend criterium is, aannemelijk dat dit voor de andere alternatieven niet anders zal zijn. Hetgeen in de toelichting hierover is vermeld, komt de Afdeling niet onjuist voor.
De aangepaste verkeersaantallen zijn volgens paragraaf 1.6, van de toelichting bij het tracébesluit, gehanteerd in de onderzoeken die ten grondslag liggen aan het tracébesluit. De minister heeft de uitkomsten van de geluidberekeningen van die onderzoeken vergeleken met de uitkomsten van de geluidberekeningen van de TN/MER. Volgens paragraaf 1.6 van de toelichting bij het tracébesluit is sprake van een lichte toename van de geluidbelasting in het tracébesluit ten opzichte van de TN/MER, maar zijn de gevolgen daarvan beperkt.
Gelet op het voorgaande is er geen grond voor het oordeel dat de minister bij het nemen van zijn besluit op dit punt over onvoldoende informatie beschikte over de relevante feiten en evenmin dat sprake is van een aanmerkelijke wijziging van omstandigheden waarvan bij het opstellen van de TN/MER is uitgegaan.
6.4.
Gezien het tijdsverloop tussen het opstellen van de TN/MER en het vaststellen van het tracébesluit en de aard van de nadere informatie, kan niet worden geoordeeld dat de TN/MER niet als basis voor de besluitvorming over het project kon dienen.
Overeenkomst van 31 mei 1989 en streekplan Noord-Holland-Zuid
7. Chipshol en TeleVerde voeren aan het gebied Badhoevedorp Zuid te willen ontwikkelen tot een kwalitatief hoogwaardig ingericht bedrijventerrein. Volgens TeleVerde en Chipshol zijn daartoe reeds in 1989 afspraken gemaakt en heeft de minister bij de vaststelling van het tracébesluit onvoldoende rekening gehouden met deze afspraken. Zij wijzen daarbij op de overeenkomst die door de naamloze vennootschap Schiphol Area Development Company N.V. en de naamloze vennootschap Chip(s)hol Forward N.V. (thans: Chipshol) is getekend op 31 mei 1989.
TeleVerde voert aan dat op grond van deze overeenkomst op de gemeente Haarlemmermeer de verplichting rustte om een bestemmingsplan in procedure te brengen om de plannen mogelijk te maken. De intentie om een hoogwaardig bedrijventerrein te ontwikkelen in het gebied Badhoevedorp Zuid is volgens TeleVerde ook vastgelegd in het streekplan Noord-Holland-Zuid van de provincie Noord-Holland. De minister heeft bij de vaststelling van het tracébesluit ten onrechte geen rekening gehouden met deze afspraken en het streekplan Noord-Holland-Zuid, aldus TeleVerde.
7.1.
De minister brengt naar voren dat de provincie Noord-Holland en de gemeente Haarlemmermeer deel uitmaakten van de Stuurgroep A9 Badhoevedorp, die is betrokken bij de keuze voor een voorkeursalternatief. Volgens de minister blijft er nog voldoende ruimte over voor het ontwikkelen van een bedrijventerrein met goede zichtlocaties in het gebied Badhoevedorp Zuid. De minister stelt voorts dat niet de helft zoals TeleVerde aanvoert, maar ruim eenderde van de totale gronden van TeleVerde wordt geraakt door het tracébesluit. Ook is slechts een beperkt deel van de gronden waarbij Chipshol een belang heeft, benodigd voor de aanleg van het tracé, aldus de minister. Voorts wijst de minister er ten aanzien van de benodigde percelen van Chipshol op dat volgens het vigerende bestemmingsplan op deze percelen een agrarische bestemming rust, zodat in zoverre geen bedrijventerrein kan worden ontwikkeld op deze percelen. Daarbij stelt de minister dat ten tijde van het nemen van het tracébesluit nog geen concrete plannen voor de ontwikkeling van de percelen van Chipshol en TeleVerde bekend waren.
7.2.
De minister was geen partij bij de overeenkomst die is getekend op 31 mei 1989, zodat in zoverre de minister niet gebonden is aan hetgeen daarin is overeengekomen. Overigens volgt uit artikel 2.2 van de overeenkomst dat de gemeente Haarlemmermeer overgaat tot vaststelling van een bestemmingsplan voor het gebied Badhoevedorp Zuid indien en zodra wordt voldaan aan de voorwaarde dat de definitieve loop van de tracés van de A4 en de A9 is vastgesteld door de minister van Verkeer en Waterstaat (thans: minister van Infrastructuur en Milieu) en een directe ontsluiting van het onderhavige terrein kan worden gerealiseerd.
7.3.
Het streekplan Noord-Holland-Zuid van de provincie Noord-Holland was ten tijde van de vaststelling van het tracébesluit reeds opgevolgd door de Structuurvisie Noord-Holland 2040, inclusief 1e herziening, die op 23 mei 2011 is vastgesteld door provinciale staten van de provincie Noord-Holland. Daarin staat op bladzijde 140 dat in het Streekplan Noord-Holland-Zuid (2003) is vermeld dat op de provincie jegens TeleVerde B.V. een inspanningsverplichting rust om in Badhoevedorp Zuid binnen de daarin gestelde randvoorwaarden, een bedrijventerrein planologisch mogelijk te maken.
7.4.
Niet is gebleken van zodanige concrete plannen voor de ontwikkeling van de percelen van TeleVerde en Chipshol dat de minister daarmee bij de vaststelling van het tracébesluit rekening had moeten houden. In hetgeen TeleVerde en Chipshol hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor de conclusie dat de minister niet in redelijkheid heeft kunnen komen tot de keuze voor de in het tracébesluit neergelegde wijze van de omlegging van de A9. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking, anders dan TeleVerde meent, dat de minister niet is gebonden aan een inspanningsverplichting in het streekplan die op de provincie rust.
Bestuursovereenkomst van 31 oktober 2005
8. [appellant sub 2] en Chipshol verwijzen in hun beroepschriften naar de bestuursovereenkomst die op 31 oktober 2005 is gesloten tussen de minister van Verkeer en Waterstaat (thans: minister van Infrastructuur en Milieu), namens de Staat der Nederlanden, de provincie Noord-Holland, het Regionaal Orgaan Amsterdam (thans: stadsregio Amsterdam), de gemeente Haarlemmermeer, de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Schiphol Nederland B.V. (hierna: Schiphol) en de gemeente Amsterdam.
9. Chipshol betoogt dat zij ten onrechte niet als partij is betrokken bij de totstandkoming van de bestuursovereenkomst van 31 oktober 2005, aangezien haar concurrent Schiphol wel partij is geweest bij de totstandkoming van deze overeenkomst. Hierdoor heeft de minister zich volgens Chipshol bij de vaststelling van het tracébesluit teveel laten leiden door de belangen van Schiphol die tegengesteld zijn aan die van Chipshol. De minister heeft daarom het tracébesluit in strijd met het gelijkheidsbeginsel vastgesteld, aldus Chipshol. In dit kader verwijst zij tevens naar de gang van zaken bij de ontwikkeling van het zogenoemde Groenenbergterrein, waarbij volgens haar ook de belangen van Schiphol ten onrechte zwaarder hebben gewogen dan haar belangen.
9.1.
De minister stelt zich op het standpunt dat het voorkeurstracé dat is voorgesteld door de Stuurgroep omlegging A9 Badhoevedorp, die is ingesteld na ondertekening van de bestuursovereenkomst van 31 oktober 2005, breed gedragen is door de minister, de gemeente Haarlemmermeer, de gemeente Amsterdam, de provincie Noord-Holland en het Regionaal Orgaan Amsterdam (thans: stadsregio Amsterdam). Daaruit blijkt volgens de minister dat niet alleen naar de belangen van Schiphol is gekeken. Bovendien zijn in het MER ook andere alternatieven onderzocht, aldus de minister.
9.2.
Thans gaat het om de vaststelling van het tracébesluit en niet om de totstandkoming van de bestuursovereenkomst. In zoverre wordt niet toegekomen aan de grond van Chipshol over de betrokken partijen bij deze overeenkomst. Ook hetgeen Chipshol heeft aangevoerd over de gang van zaken rondom de ontwikkeling van het Groenenbergterrein kan in deze procedure niet aan de orde komen. Nu niet alleen Schiphol, maar ook de andere betrokken partijen bij de bestuursovereenkomst deel uitmaakten van de Stuurgroep omlegging A9 Badhoevedorp, ziet de Afdeling in hetgeen Chipshol heeft betoogd, geen aanleiding voor het oordeel dat bij de keuze voor het tracé de belangen van Schiphol zwaarder hebben gewogen dan de andere betrokken belangen en dat het gelijkheidsbeginsel in de weg staat aan vaststelling van het tracébesluit.
10. [appellant sub 2], woonachtig aan de [locatie 1] te Badhoevedorp, gemeente Haarlemmermeer, stelt dat de A9 op een afstand van 480 m van de gevel van zijn woning is voorzien. Dit is volgens hem in strijd met de afspraken die zijn gemaakt met onder andere de gemeente Haarlemmermeer, waarbij is afgesproken dat een afstand van ten minste 600 m tussen de as van de weg en de bebouwing wordt aangehouden. Hij wijst daarbij op diverse stukken, zoals de bestuursovereenkomst van 31 oktober 2005, de keuze voor het voorkeurstracé van de Stuurgroep omlegging A9 Badhoevedorp verwoord in het rapport van 26 april 2006, raadsbesluiten van de gemeente Haarlemmermeer, een persbericht van de provincie Noord-Holland van 22 december 2009, een brief van de minister van Verkeer en Waterstaat (thans: minister van Infrastructuur en Milieu) van 24 december 2009, de reactie van de minister op de naar voren gebrachte zienswijzen en e-mail correspondentie tussen [appellant sub 2] en een vertegenwoordiger van Rijkswaterstaat. De minister heeft in strijd met het vertrouwensbeginsel gehandeld door zich niet te houden aan de afstand van 600 m, die in de door hem naar voren gebrachte stukken wordt genoemd, aldus [appellant sub 2].
10.1.
De minister stelt dat uit de door [appellant sub 2] overgelegde stukken niet valt op te maken dat de gehele omgelegde A9 op een afstand van 600 m van de bebouwing moet komen te liggen. Volgens de minister is de ligging van de omgelegde A9 op 600 m van de bebouwing van Badhoevedorp Zuid een wens geweest van de gemeente Haarlemmermeer die is meegenomen bij de keuze voor het voorkeurstracé. Daarbij is beschreven dat deze afstand wordt aangehouden voor dat deel van de A9 dat parallel aan de verkavelingsstructuur in de polder loopt, maar niet dat dit ook geldt voor afbuigingen in de A9, aldus de minister. Het is volgens de minister ook niet mogelijk om de A9 bij de woning van [appellant sub 2] op een afstand van minimaal 600 m aan te leggen, omdat de weg moet afbuigen naar het knooppunt Raasdorp. In verband met de verkeersveiligheid kan dit niet met de scherpere bocht die nodig is wanneer een afstand van 600 m tot de gevel van de woning van [appellant sub 2] wordt aangehouden, aldus de minister. Ook vanwege aanwezige bebouwing langs de Hoofdvaart kan volgens de minister de A9 ter hoogte van de woning van [appellant sub 2] niet eerder in zuidwaartse richting afbuigen. Volgens de minister ligt de A9 als gekozen zou worden voor de zogenoemde 800 m variant van de bebouwing van Schiphol ook ter hoogte van de woning van [appellant sub 2] op een afstand van minder dan 600 m in verband met de aansluiting op knooppunt Raasdorp. Daarbij stelt de minister dat de 800 m variant niet past binnen het zoekgebied dat is afgesproken in de eerder genoemde bestuursovereenkomst.
10.2.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (bijvoorbeeld de uitspraak van 27 juni 2012, in zaak nr. 201109458/1/R1; www.raadvanstate.nl), is voor een geslaagd beroep op het vertrouwenbeginsel nodig dat aan het bestuursorgaan toe te rekenen, concrete, ondubbelzinnige toezeggingen zijn gedaan door een daartoe bevoegd persoon, waaraan rechtens te honoreren verwachtingen kunnen worden ontleend. In een aantal van de door [appellant sub 2] overgelegde stukken wordt weliswaar een afstand van 600 m genoemd, maar dit kan niet worden opgevat als een concrete ondubbelzinnige toezegging die door een daartoe bevoegd persoon is gedaan en waaraan een gerechtvaardigd vertrouwen kan worden ontleend. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de minister niet betrokken is bij de raadsbesluiten van de gemeente Haarlemmermeer of het persbericht van de provincie Noord-Holland. In de bestuursovereenkomst van 31 oktober 2005 zelf wordt de afstand van 600 m niet genoemd. In de overeenkomst worden onder andere afspraken vastgelegd die de betrokken partijen, waaronder de minister, hebben gemaakt over de wijze waarop het project de omlegging van de A9 wordt uitgevoerd. In de zogenoemde Projectscope Omlegging A9 Badhoevedorp is een zoekgebied gedefinieerd waarbinnen de voorkeursvariant van het tracé van de A9 moet komen te liggen. In de beschrijving van de keuze van het voorkeurstracé, de reactie van de minister op de zienswijzen of de e-mailwisseling wordt over de afstand tussen de as van de weg en de bebouwing geen ander standpunt ingenomen dan het hiervoor vermelde standpunt van de minister. Voor zover [appellant sub 2] verwijst naar paragraaf 1.3 in het akoestisch hoofdrapport van 5 april 2012, dat ten grondslag ligt aan het tracébesluit, overweegt de Afdeling dat de afstand van 600 m die daarin wordt genoemd, ziet op de geluidzone van de wegen A9 en A4 en welke woningen in het akoestisch onderzoek zijn betrokken. Dit staat los van de keuze voor de omlegging van de A9.
10.3.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat [appellant sub 2] gerechtvaardigd heeft kunnen vertrouwen dat de minister in het tracébesluit zou vaststellen dat het gehele tracé van de omgelegde A9 op een afstand van 600 m van de bebouwing komt te liggen.
Tracékeuze en alternatieven
11. In de toelichting op het tracébesluit is vermeld dat een drievoudige doelstelling ten grondslag ligt aan de in het tracébesluit voorziene omlegging van de A9. Een eerste doelstelling is het verbeteren van de leefbaarheid in Badhoevedorp. Door de omlegging van de A9 vervalt de bestaande A9 die door Badhoevedorp loopt, zodat de eenheid van Badhoevedorp weer kan worden hersteld, aldus de toelichting. Een tweede doelstelling is het verbeteren van de bereikbaarheid van de Amsterdamse Regio en Mainport Schiphol door onder andere de doorstroming tussen knooppunt Badhoevedorp en het knooppunt Raasdorp op de A9 te verbeteren en toekomstige ontwikkelingen en uitbreidingen te faciliteren. Een derde doelstelling is het geven van een kwaliteitsimpuls aan de stedenbouwkundige structuur van Badhoevedorp. Door omlegging van de A9 en het vervallen van de bestaande A9 ontstaat ruimte om woon-, werk- en recreatieve functies met ruimtelijke kwaliteit te ontwikkelen, aldus de toelichting op het tracébesluit.
12. Zoals de Afdeling onder meer in de uitspraak van 7 november 2012, in zaak nrs. 201110075/1/R4 en 201201853/1/R4 (www.raadvanstate.nl) heeft overwogen, vergt de vaststelling van een tracébesluit een belangenafweging, waarbij, naast ruimtelijke belangen, ook politieke en bestuurlijke inzichten een belangrijke rol spelen. Bij deze afweging, waarbij ook de voor- en nadelen van alternatieven dienen te worden betrokken, heeft de minister beleidsvrijheid. De rechter heeft niet tot taak om de waarde of het maatschappelijk gewicht dat aan de betrokken belangen moet worden toegekend, naar eigen inzicht vast te stellen. De rechter kan slechts concluderen dat de door de minister te maken belangenafweging in strijd is met artikel 3:4, tweede lid, van de Awb, wanneer de betrokken belangen zodanig onevenwichtig zijn afgewogen, dat de minister niet in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen.
13. TeleVerde betoogt dat het tracébesluit niet voldoet aan de doelstelling dat de doorstroming van het verkeer ter plaatse moet verbeteren. Volgens TeleVerde is het traject Badhoevedorp en Raasdorp ten onrechte niet separaat onderzocht en wordt niet voldaan aan de streefwaarden in de Nota Mobiliteit. Ook wordt het fileprobleem niet opgelost, aldus TeleVerde.
13.1.
De minister stelt dat de doelstelling van het tracébesluit niet alleen de doorstroming van het verkeer is, maar ook de verbetering van de leefbaarheid in de kern van Badhoevedorp en om de bereikbaarheid van de Amsterdam regio en luchthaven Schiphol te vergroten. De minister stelt voorts dat op de meeste trajecten wordt voldaan aan de streefwaarden in de Nota Mobiliteit en dat de doorstroming van het verkeer wordt verbeterd. Dit geldt niet voor het traject Alkmaar-Badhoevedorp, aldus de minister. Op dat traject treedt volgens de minister echter wel een verbetering van de doorstroming op ten opzichte van de bestaande situatie, zodat toch wordt voldaan aan de doelstelling van het tracébesluit om de doorstroming te verbeteren.
13.2.
In de Nota Mobiliteit zijn streefwaarden voor de reistijd op het hoofdwegennet opgenomen. Dit zijn volgens de Nota Mobiliteit geen garantienormen. In de Nota Mobiliteit is vermeld dat het doel is om zowel de betrouwbaarheid te verhogen als de reistijd van deur tot deur te verminderen. De reistijd wordt daarbij bekeken op trajecten uit de Nota Mobiliteit.
13.3.
De minister heeft, gezien paragraaf 2.3 van de toelichting op het tracébesluit, de verkeerseffecten van de in het tracébesluit voorziene omlegging van de A9 onderzocht en geconcludeerd dat de doorstroming van het verkeer op het gehele traject verbetert. Uit tabel 2.5 van de toelichting op het tracébesluit volgt dat niet overal aan de in de Nota Mobiliteit opgenomen streefwaarden wordt voldaan. Nu, zoals hiervoor is vermeld over de Nota Mobiliteit, de daarin opgenomen streefwaarden geen garantienormen zijn en de reistijdfactor niet wordt bekeken tussen knooppunten maar op trajecten, ziet de Afdeling in hetgeen TeleVerde daarover heeft aangevoerd geen grond voor het oordeel dat het gekozen alternatief in het tracébesluit zich in zoverre niet verdraagt met het beleid, zoals neergelegd in de Nota Mobiliteit, en de doelstellingen van het tracébesluit.
14. [appellante sub 3], Chipshol en TeleVerde, alle eigenaar of ontwikkelaar van percelen binnen het tracé of grenzend aan het tracé, kunnen zich niet verenigen met het gekozen tracé voor de omlegging van de A9 in het tracébesluit.
14.1.
TeleVerde betoogt in dat kader dat de minister voor de omlegging van de A9 het in het verleden in samenspraak met omwonenden ontworpen tracé dat meer naar het zuiden is gelegen, had moeten kiezen.
Ook Chipshol voert aan dat de minister ten onrechte niet heeft gekozen voor een meer zuidelijke ligging van de omlegging van de A9, zodat de ontwikkelpotentie van de gronden waarvan zij eigenaar is, behouden blijft. Een meer zuidelijke ligging van de omlegging van de A9 is volgens Chipshol ook beter voor de leefbaarheid van Badhoevedorp.
14.2.
De minister stelt dat door de A9 verder van de kern van Badhoevedorp aan te leggen, zoals in het tracébesluit is vastgesteld, de milieubelasting voor de omwonenden afneemt en de kern van Badhoevedorp weer kan worden herenigd. Dit komt ten goede aan de leefbaarheid van Badhoevedorp, aldus de minister. Het door TeleVerde en Chipshol voorgestane alternatief levert volgens de minister geen relevante meerwaarde op voor de leefbaarheid van Badhoevedorp en heeft geen extra positief effect op de bereikbaarheid van de regio ten opzichte van het gekozen alternatief in het tracébesluit. Een nadeel van het door TeleVerde en Chipshol voorgestane alternatief is volgens de minister bovendien dat een groter ruimtebeslag nodig is dan bij het gekozen alternatief in het tracébesluit. Daarbij stelt de minister dat het door TeleVerde voorgestane alternatief ook tot doorsnijding van haar gronden leidt.
14.3.
Voor het aantasten van de rechtmatigheid van de keuze van de minister voor de in het tracébesluit voorziene uitbreiding van de bestaande weginfrastructuur is onvoldoende dat wordt gewezen op andere mogelijk aanvaardbare oplossingen, maar moet aannemelijk worden gemaakt dat de keuze van de minister redelijke gronden ontbeert.
In aanmerking genomen de weerlegging van de minister van de in beschouwing genomen alternatieven, ziet de Afdeling in hetgeen TeleVerde en Chipshol hebben aangevoerd geen grond voor het oordeel dat onvoldoende onderzoek heeft plaatsgevonden naar alternatieven. Evenmin bestaat aanleiding voor de conclusie dat de minister niet in redelijkheid de voorkeur heeft mogen geven aan de in het tracébesluit voorziene omlegging van de A9 boven het door TeleVerde en Chipshol voorgestane alternatief.
Nu het beroep van Chipshol in zoverre ongegrond is, behoeft het betoog van de minister dat artikel 1.9 van de Crisis- en herstelwet aan vernietiging van het tracébesluit in de weg staat, geen bespreking meer.
15. [appellante sub 3] betoogt dat de minister voor een andere oplossing had kunnen kiezen voor de omlegging van de A9 waardoor een kleiner ruimtebeslag op haar gronden mogelijk is. Ook had de minister volgens haar meer maatregelen kunnen treffen om de nadelige gevolgen voor haar percelen zoveel mogelijk te beperken. Dit heeft de minister onvoldoende onderzocht, aldus [appellante sub 3]. Volgens [appellante sub 3] heeft de minister bij de vaststelling van het tracébesluit onvoldoende rekening gehouden met haar plannen om haar percelen te ontwikkelen. [appellante sub 3] heeft in dit kader de Afdeling verzocht advies te vragen aan de Stichting advisering bestuursrechtspraak.
15.1.
De minister stelt dat door de verlegging van de A9 een nieuwe aansluiting van Badhoevedorp op de A9 nodig is. De toe- en afritten van de nieuwe aansluiting Badhoevedorp worden ontsloten op de S106. Hiervoor wordt de S106 vanaf de rotonde, ten noorden van de percelen van [appellante sub 3], doorgetrokken naar de zuidelijke toe- en afritten van de aansluiting Badhoevedorp. Naast een aansluiting op de bestaande S106 wordt de aansluiting Badhoevedorp ook ontsloten op de Schipholweg. Hiertoe wordt volgens de minister een nieuw stuk weg aangelegd tussen de Schipholweg en het kruispunt van de S106 met de noordelijke toerit van de aansluiting Badhoevedorp. Dit nieuwe stuk weg loopt volgens de minister over de percelen van [appellante sub 3]. De minister stelt dat naar aanleiding van de door [appellante sub 3] naar voren gebrachte zienswijze het tracébesluit gewijzigd is vastgesteld. Volgens de minister is daardoor het ruimtebeslag op de percelen van [appellante sub 3] kleiner geworden. De minister stelt dat het vanwege de verkeersveiligheid van de aansluiting van Badhoevedorp op de A9 niet mogelijk is om het ruimtebeslag op de percelen van [appellante sub 3] nog verder te verkleinen. De Nieuwe Ontwerprichtlijn Autosnelwegen staat daaraan volgens de minister in de weg. Voorts stelt de minister dat op de percelen van [appellante sub 3] voldoende ruimte overblijft om de ontwikkelingsplannen van [appellante sub 3], voor zover deze zijn opgenomen in de projectscope van eerder genoemde bestuursovereenkomst van 31 oktober 2005 en het Masterplan Badhoevedorp, te realiseren.
15.2.
[appellante sub 3] heeft niet aan de hand van objectief verifieerbare gegevens aannemelijk gemaakt dat een verdere verkleining van het ruimtebeslag ten aanzien van haar gronden mogelijk is en dat de keuze van de minister redelijke gronden ontbeert. De Afdeling ziet in zoverre dan ook geen aanleiding voor de conclusie dat de minister niet in redelijkheid de voorkeur heeft mogen geven aan de in het tracébesluit voorziene aansluiting van Badhoevedorp op de A9 op een deel van de percelen van [appellante sub 3].
In hetgeen [appellante sub 3] heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding om advies te vragen aan Stichting advisering bestuursrechtspraak, zoals [appellante sub 3] in dit kader heeft gevraagd.
Viaduct in Sloterweg
16. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van het tracébesluit in samenhang bezien met tabel 1 wordt in de Sloterweg een viaduct aangelegd waardoor de Sloterweg bovenlangs met de omgelegde A9 kruist. Het viaduct is aangeduid als KW 12.
17. [appellant sub 1], [appellant sub 4] en [appellant sub 11], allen woonachtig aan de Sloterweg te Badhoevedorp, betogen dat de minister aan de keuze om op de in het tracébesluit vastgestelde locatie een viaduct in de Sloterweg aan te leggen een onvoldoende belangenafweging ten grondslag heeft gelegd. Volgens hen brengt de gekozen locatie van het viaduct extra nadelige milieugevolgen voor de omwonenden met zich, terwijl de noodzaak om voor deze oplossing te kiezen niet vaststaat. [appellant sub 1], [appellant sub 4] en [appellant sub 11] betogen dat de hellingbaan van het voorziene viaduct te steil is waardoor de snelheid van het verkeer bij het afdalen zal toenemen. Zij vrezen hierdoor voor verkeersonveilige situaties bij het in- en uitrijden van de oprit bij hun woningen met name door van het viaduct komende fietsers. Verder betogen [appellant sub 1] en [appellant sub 11] dat zij door de voorziene hellingbaan van het viaduct en de daardoor verhoogde ligging van de Sloterweg in hun uitzicht worden aangetast. [appellant sub 1] voert in dat kader aan door de verhoogde ligging van de Sloterweg tevens in zijn privacy te worden aangetast. [appellant sub 1] vreest verder dat de landbouwontsluitingsweg naast zijn woning verhoogd wordt aangelegd. Volgens hem zijn de hoogteligging van de weg en het viaduct onvoldoende in het tracébesluit vastgelegd.
[appellant sub 1] heeft vier alternatieven voorgesteld die volgens hem een betere oplossing bieden. Kort weergegeven stelt [appellant sub 1] in twee van de vier alternatieven voor om het viaduct te verplaatsen door een slinger in de Sloterweg of door een aansluiting op de nieuw aan te leggen weg, de Nieuwe Sloterweg. In de andere twee alternatieven stelt [appellant sub 1] voor om of de Sloterweg of de A9 ter plaatse verdiept aan te leggen. Volgens [appellant sub 1] heeft de minister onvoldoende gemotiveerd waarom hij niet voor deze alternatieven heeft gekozen. Ook [appellant sub 4] voert aan dat de door [appellant sub 1] voorgestelde variant om het viaduct te verplaatsen een beter alternatief is.
17.1.
De minister stelt dat de oprit van de hellingbaan van het viaduct ten opzichte van het ontwerptracébesluit korter is geworden. De hellingbaan van het viaduct wordt daardoor volgens de minister voorbij de woningen van [appellant sub 4] en [appellant sub 11] aangelegd. Ter plaatse van de woning van [appellant sub 1] zal de Sloterweg slechts in beperkte mate hoger komen te liggen, aldus de minister. Alleen vanuit het zijraam van de woning van [appellant sub 1] is er volgens de minister zicht op het talud. Er zal volgens de minister komende vanuit de richting van het viaduct mogelijk meer zicht zijn op de woning van [appellant sub 1]. De landbouwontsluitingsweg aan de oostzijde van het talud zal volgens de minister op maaiveldniveau worden aangelegd, zodat deze weg in zoverre niet zal leiden tot aantasting van het uitzicht of de privacy van [appellant sub 1]. De minister stelt dat de hoogteligging van de landbouwontsluitingsweg en de Sloterweg zijn weergegeven op het langsprofiel van de A9.
Ten aanzien van de verkeersveiligheid stelt de minister dat de Sloterweg ter plaatse van de woningen van [appellant sub 1], [appellant sub 4] en [appellant sub 11] niet wijzigt ten opzichte van de huidige situatie, zodat de in- en uitrit bij de woningen op dezelfde manier toegankelijk blijft. Ook de aard van het verkeer op de Sloterweg en de verkeersintensiteit wijzigt niet door het tracébesluit, aldus de minister. Het verschil met de bestaande situatie is dat fietsers die komen vanaf het voorziene viaduct een hogere snelheid hebben dan thans het geval is. De snelheid van de fietsers wordt volgens de minister afgeremd door de voorziene lichte bocht naar links. De minister stelt daarnaast dat de fietsers, ook wanneer zij een hogere snelheid hebben, tijdig zichtbaar zijn zodat het fietspad veilig kan worden overgestoken bij het in- en uitrijden van de oprit bij hun woningen. Ten aanzien van het overige dalende verkeer stelt de minister dat er geen reden is om aan te nemen dat de helling van het viaduct leidt tot overschrijding van de geldende maximum snelheid van 50 km per uur. De voorziene aanpassingen in de Sloterweg voldoen volgens de minister aan de zogenoemde CROW-richtlijnen.
Ten aanzien van de door [appellant sub 1] aangedragen alternatieven stelt de minister, kort weergegeven, dat het eerste aangedragen alternatief niet haalbaar is, omdat dit alternatief een groter ruimtebeslag nodig heeft dat gepaard gaat met hoge kosten om gronden te verwerven. Een variant met aansluiting op de Nieuwe Sloterweg is volgens de minister niet mogelijk, omdat de besluitvorming over deze Nieuwe Sloterweg nog onvoldoende concreet is. Ook voor deze variant zou een groter ruimtebeslag nodig zijn met hogere verwervingskosten. De varianten om in de Sloterweg een tunnel aan te leggen of de A9 verdiept aan te leggen zijn vanwege de aanzienlijke kosten geen goede alternatieven, aldus de minister.
17.2.
De Sloterweg betreft een doodlopende weg met voornamelijk bestemmingsverkeer. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de minister zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het tracébesluit naar verwachting niet zal leiden tot verandering van de verkeersintensiteiten op deze weg. In aanmerking genomen de weerlegging van de minister van de in beschouwing genomen alternatieven, ziet de Afdeling in hetgeen [appellant sub 1], [appellant sub 4] en [appellant sub 11] hebben aangevoerd geen grond voor het oordeel dat onvoldoende onderzoek heeft plaatsgevonden naar alternatieven en de invulling daarvan. In dit kader overweegt de Afdeling in het bijzonder dat [appellant sub 1], [appellant sub 4] en [appellant sub 11] niet aannemelijk hebben gemaakt dat het door de minister gekozen alternatief voor de aanleg van een viaduct in de Sloterweg leidt tot een zodanige verslechtering van de verkeersveiligheid dat de minister niet in redelijkheid voor dit alternatief heeft kunnen kiezen. De Afdeling ziet geen aanleiding voor de conclusie dat de minister niet in redelijkheid de voorkeur heeft mogen geven aan het in het tracébesluit gekozen viaduct in de Sloterweg boven een van de alternatieven.
Lengteprofielkaart 5
18. [appellant sub 1] en [appellant sub 11] hebben in hun beroepschrift aangevoerd dat het tracébesluit, wat betreft de Sloterweg en met name het voorziene viaduct in de Sloterweg, niet juist is weergegeven op lengteprofielkaart 5 bij het tracébesluit.
De minister heeft in zijn wijzigingsbesluit erkend, dat het tracébesluit, voor zover het lengteprofielkaart 5 betreft, in strijd met artikel 3:2 van de Awb onzorgvuldig is voorbereid. Gelet daarop komt het tracébesluit voor zover het lengteprofielkaart 5 betreft voor vernietiging in aanmerking.
19. De erven van [appellant sub 7] betogen dat door de wijziging van lengteprofielkaart 5 in het wijzigingsbesluit een groter deel van hun perceel geraakt wordt, dan bij de vaststelling van het tracébesluit het geval was. Zij voeren daartoe aan dat bij vergelijking van lengteprofielkaart 5 bij het tracébesluit met de lengteprofielkaart 5, zoals gewijzigd bij het wijzigingsbesluit, opvalt dat de ombuiging in de Sloterweg 12,5 meter toeneemt in lengte.
19.1.
De minister stelt zich op het standpunt dat ter hoogte van de kruising van het nieuwe tracé van de A9 met de Sloterweg de as van de Sloterweg zal uitbuigen in oostelijke richting. Deze uitbuiging is volgens de minister correct vermeld op tracékaart 3 bij het tracébesluit en op het bovenaanzicht dat is opgenomen op lengteprofielkaart 5. De uitbuiging was niet goed opgenomen in het langsprofiel van lengteprofielkaart 5 van het tracébesluit, zodat dit is aangepast in het wijzigingsbesluit, aldus de minister. De minister stelt dat de erven van [appellant sub 7] de kaarten in verschillend formaat hebben uitgeprint. Lengteprofielkaart 5 behorend bij het wijzigingsbesluit is groter uitgeprint, waardoor volgens de minister de uitbuiging van de Sloterweg ook langer lijkt.
19.2.
De Afdeling ziet geen grond om het standpunt van de minister onjuist te achten. Nu in het wijzigingsbesluit de uitbuiging van de Sloterweg niet is gewijzigd, mist het beroep in zoverre feitelijke grondslag.
Geluid
Geluid- wettelijk kader
20. Op 1 juli 2012 is de Wet van 24 november 2011 tot vaststelling van overgangsrecht en wijziging van diverse wetten ten behoeve van de invoering van de wet van 24 november 2011 tot wijziging van de Wet milieubeheer in verband met de invoering van de geluidproductieplafonds en de overheveling van hoofdstuk IX van de Wet geluidhinder naar de Wet milieubeheer (modernisering instrumentarium geluidbeleid, geluidproductieplafonds) (Invoeringswet geluidproductieplafonds) in werking getreden. Daarbij is onder andere afdeling 2A van hoofdstuk VI van de Wet geluidhinder komen te vervallen.
20.1.
Nu het tracébesluit is vastgesteld vóór inwerkingtreding van bovenvermelde wet is de Wet geluidhinder, zoals deze gold vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Invoeringswet geluidproductieplafonds, van toepassing. De hierna opgenomen artikelen uit de Wet geluidhinder zijn weergegeven, zoals deze luidden voor inwerkingtreding van de Invoeringswet geluidproductieplafonds.
Geluid - akoestisch onderzoek
21. Het akoestisch onderzoek, dat aan het tracébesluit ten grondslag is gelegd, is vastgelegd in de door Witteveen+Bos opgestelde rapporten "Tracébesluit omlegging A9 Badhoevedorp, Toelichting IV, Bijlage F: Deelrapportage geluid - hoofdrapport ", "Tracébesluit omlegging A9 Badhoevedorp, Toelichting IV, Bijlage G: Deelrapportage geluid - algemeen bijlagenrapport" en "Tracébesluit omlegging A9 Badhoevedorp, Toelichting IV, Bijlage G: Deelrapportage geluid - specifiek bijlagenrapport", alle van 5 april 2012 (hierna: het Hoofdrapport, het Algemene bijlagenrappport en het Specifieke bijlagenrapport).
21.1.
Ingevolge artikel 1 van de Wet geluidhinder wordt, voor zover hier van belang, in deze wet en de daarop berustende bepalingen verstaan onder:
buitenstedelijk gebied: gebied buiten de bebouwde kom alsmede, voor de toepassing van de hoofdstukken VI en VII voor zover het betreft een autoweg of autosnelweg als bedoeld in het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, het gebied binnen de bebouwde kom, voor zover liggend binnen de zone langs die autoweg of autosnelweg.
Ingevolge artikel 74, eerste lid, heeft, voor zover hier van belang, een weg een zone die zich uitstrekt vanaf de as van de weg tot de volgende breedte aan weerszijden van de weg:
- b.
in buitenstedelijk gebied:
- 1.
voor een weg, bestaande uit vijf of meer rijstroken: 600 meter;
- 2.
voor een weg, bestaande uit drie of vier rijstroken: 400 meter;
- 3.
voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 250 meter.
Op de aanleg, wijziging of verbreding van een hoofdweg in de zin van artikel 8 van de Tracéwet is afdeling 2A van hoofdstuk VI van de Wet geluidhinder van toepassing.
Artikel 87d, eerste lid, bepaalt waarnaar akoestisch onderzoek moet worden gedaan bij het voorbereiden van de aanleg van een hoofdweg. Ingevolge sub a van dit artikellid moet - kort weergegeven en voor zover hier van belang - onderzoek worden ingesteld naar de geluidbelasting die door woningen, andere geluidgevoelige gebouwen of geluidgevoelige terreinen binnen de zone van de weg vanwege de weg wordt ondervonden. Ingevolge sub b van dit artikellid moet - kort weergegeven en voor zover hier van belang - voor de onder a bedoelde objecten onderzoek worden ingesteld naar de doeltreffendheid van de in aanmerking komende maatregelen om de geluidhinder te beperken tot de ten hoogste toelaatbare waarden.
Ingevolge artikel 110d, voor zover hier van belang, wordt ten behoeve van de vaststelling van de geluidbelasting vanwege een weg voor het bepalen van het equivalente geluidniveau bij ministeriële regeling aangegeven op welke wijze en met inachtneming van welke bestaande of te verwachten omstandigheden, de afwisselende niveaus van het ter plaatse optredende geluid worden vastgesteld, en op welke wijze uit de over een bepaalde periode verkregen uitkomsten het in vorengenoemde omschrijving bedoelde gemiddelde wordt afgeleid. Hieraan is uitvoering gegeven in het Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2006 (hierna: RMV 2006).
Ingevolge artikel 3.3, eerste lid, van het RMV 2006 wordt het equivalente geluidniveau bepaald volgens de in hoofdstuk 2 van bijlage III beschreven Standaardrekenmethode II.
22. [appellant sub 1], [appellant sub 11] en [appellant sub 12] betogen dat een aantal bij de berekeningen gehanteerde uitgangspunten onjuist is. [appellant sub 1] voert aan dat in de geluidberekeningen is uitgegaan van een onjuiste ligging van zijn woning, dat ten onrechte de geluidbelasting op de achtergevel van zijn woning niet is berekend en dat ten onrechte is uitgegaan van een maximum snelheid van 100 km per uur, terwijl volgens hem in het ontwerp van de weg rekening is gehouden met een snelheid van 120 km per uur. [appellant sub 1], [appellant sub 11] en [appellant sub 12] voeren aan dat geen rekening is gehouden met slijtage van stil asfalt. [appellant sub 1] en [appellant sub 12] wijzen in dit kader op ontwikkelingen met betrekking tot de voorgeschreven rekenmethode. Volgens deze ontwikkelingen dient het effect van veroudering van het wegdek in de berekeningen te worden betrokken.
22.1.
De minister heeft naar aanleiding van de zienswijzen de positionering van de woning van [appellant sub 1] gecontroleerd en opnieuw gemodelleerd. De minister stelt voorts dat de zuidwest gevel maatgevend is voor het akoestisch onderzoek, omdat deze vanwege de omlegging van de A9 het zwaarst wordt belast. De geluidbelasting vanwege de A9 is volgens de minister op de zuidoost gevel iets lager (minder dan 1 dB), omdat deze gevel beter is afgeschermd.
Volgens de minister is het uitgangspunt voor de A9 een maximum snelheid van 100 km per uur, in de berekeningen is dan ook van die snelheid uitgegaan. Indien op een later moment zou worden besloten tot het verhogen van de maximumsnelheid, dient daartoe volgens de minister een nadere afweging te worden gemaakt. Bij het ontwerp van de weg is niet de maximum snelheid, maar de verkeersveiligheid het uitgangspunt, aldus de minister.
22.2.
Volgens tabel 5.6 van het Specifieke bijlagenrapport bedraagt de toekomstige geluidbelasting vanwege de A9 (met maatregelen) op de zuidwest gevel van de woning van [appellant sub 1] aan de [locatie 2] 53,87 dB op 1,5 m, 55,08 dB op 4,5 m en 56,05 dB op 7,5 m waarneemhoogte en op de noordwest gevel 49,49 dB op 1,5 m, 51,92 dB op 4,5 m en 53,31 dB op 7,5 m waarneemhoogte.
[appellant sub 1] heeft niet aan de hand van objectief verifieerbare gegevens aannemelijk gemaakt dat in het akoestisch onderzoek is uitgegaan van een onjuiste ligging van zijn woning en evenmin dat de minister ten onrechte de achtergevel niet heeft betrokken in het geluidonderzoek. In hetgeen [appellant sub 1] betoogt over het ontwerp van de weg ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de minister niet heeft kunnen uitgaan van de juistheid van de in de geluidberekeningen gehanteerde maximum snelheid van 100 km per uur. Er is derhalve geen aanleiding voor het oordeel dat de minister niet heeft kunnen uitgaan van de deugdelijkheid van het akoestisch onderzoek voor wat betreft de woning [locatie 2].
Voor zover het beroep van [appellant sub 1] ziet op een mogelijke toekomstige wijziging van de maximum snelheid van het voorliggende tracé, overweegt de Afdeling dat dit beroep, wat daar verder ook van zij, het bereik van het bestreden besluit te buiten gaat. Een inhoudelijke bespreking daarvan is dan ook niet aan de orde.
22.3.
Gezien artikel 110d van de Wet geluidhinder, samen met het RMV 2006, kan slechts worden geconcludeerd dat de geluidbelasting onjuist is bepaald, wanneer deze niet overeenkomstig de in het RMV 2006 gestelde regels is vastgesteld. In hoofdstuk 3 van het Algemene Bijlagenrapport is vermeld dat het onderzoek overeenkomstig het RMV 2006 en de daarin voorgeschreven Standaardrekenmethode II is uitgevoerd.
Wat betreft de slijtage van het wegdek, heeft de Afdeling in haar uitspraak van 30 maart 2011, in zaak nr. 201005121/1/M2 (www.raadvanstate.nl) overwogen dat, kort weergegeven, bij de vaststelling van de geluidemissie van het wegdek door middel van het toepassen van correctiefactoren rekening wordt gehouden met de effecten van slijtage van het wegdek. Zoals in die zaak ziet de Afdeling ook hier geen aanleiding voor het oordeel dat het RMV 2006 buiten toepassing moet blijven, omdat in de hierin voorgeschreven rekenmethodiek niet in andere of verdergaande mate rekening wordt gehouden met de slijtage van verschillende wegdektypen. Dat er ontwikkelingen zijn met betrekking tot een nieuwe rekenmethode, maakt dit niet anders, omdat deze rekenmethode niet was voorgeschreven ten tijde van het vaststellen van het tracébesluit.
23. Delta Lloyd stelt dat haar kantoorgebouw ten onrechte niet in het akoestisch onderzoek is betrokken. In dat kader voert zij aan dat haar pand thans wordt gebruikt als galerie waar gedurende de dagperiode bezoekers komen.
23.1.
Artikel 87b, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wet geluidhinder, zakelijk weergegeven, verstaat onder andere geluidgevoelige gebouwen: onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen, verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, medisch centra, poliklinieken en medische kleuterdagverblijven.
23.2.
Delta Lloyd is eigenaar van het kantoorgebouw aan de Schipholweg 291-301. Dit kantoorgebouw valt, evenals een galerie, niet onder de in artikel 87b, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wet geluidhinder limitatief opgesomde gevallen. De minister was derhalve niet gehouden onderzoek in te stellen naar de geluidbelasting die door dit kantoorgebouw wordt ondervonden. Het betoog van Delta Lloyd faalt in zoverre.
Overigens heeft de minister, anders dan Delta Lloyd stelt, ervoor gekozen dit kantoorgebouw wel in het akoestisch onderzoek te betrekken om de aanvaardbaarheid van de geluidbelasting ter plaatse te kunnen bepalen. De resultaten van de geluidberekeningen die voor dit kantoor zijn uitgevoerd zijn weergegeven in het Specifieke bijlagenrapport in tabel 5.7B en tabel 5.13B.
Geluid - hogere waarden/maatregelen
24. Ingevolge artikel 10, tweede lid, aanhef en onder b, van de Tracéwet bevat het tracébesluit inzake de aanleg of wijziging van een hoofdweg, voor zover van toepassing, de in acht te nemen grenswaarden voor geluidhinder en de aanduiding van de maatregelen, gericht op het terugbrengen van de verwachte geluidsbelasting van de gevel van woningen of andere geluidgevoelige gebouwen onderscheidenlijk aan de grens van geluidsgevoelig terreinen als bedoeld in de Wet geluidhinder;
Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder c, bevat het tracébesluit voorts de beslissing tot vaststelling van hogere waarden voor de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting in de zone ingevolge de artikelen 87e tot en met 87i van die wet.
De artikelen 87e tot en met 87i zijn opgenomen in afdeling 2A van hoofdstuk VI van de Wet geluidhinder.
Ingevolge artikel 87e, eerste lid, voor zover hier van belang, is, behoudens het tweede en derde lid, de voor woningen binnen de zone van een aan te leggen hoofdweg, ten hoogste toelaatbare geluidbelasting van de gevel, vanwege de hoofdweg of vanwege binnen het tracé van die hoofdweg aan te leggen wegen, 48 dB vanwege deze wegen.
Ingevolge het tweede lid, voor zover hier van belang, kan de minister een hogere dan de in het eerste lid bedoelde waarde vaststellen, met dien verstande dat deze waarde in geval van geluidbelasting vanwege wegen 58 dB niet te boven mag gaan.
Ingevolge het vierde lid, voor zover hier van belang, kan de minister slechts toepassing geven aan het tweede of derde lid in die gevallen waarin toepassing van maatregelen, gericht op het terugbrengen van de verwachte geluidbelasting van de gevel van de betrokken woningen, vanwege de hoofdweg of vanwege binnen het tracé van die hoofdweg aan te leggen wegen, tot de ingevolge het eerste lid geldende waarde, onvoldoende doeltreffend zal zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoet van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard.
24.1.
De minister heeft voor de beoordeling van de doeltreffendheid van geluidbeperkende maatregelen in relatie tot de bezwaren van financiële aard (hierna: de doelmatigheidsbeoordeling) het maatregelcriterium gehanteerd. Dit criterium houdt - kort weergegeven - in dat op basis van een aantal factoren een kosten-batenanalyse wordt uitgevoerd. Aan de hand van deze analyse worden de kosten vastgesteld die maximaal mogen worden besteed aan een bepaalde maatregel. Wanneer de werkelijke kosten van de maatregel hoger zijn dan het aan de hand van de kosten-batenanalyse vastgestelde maximaal te besteden bedrag aan kosten, is sprake van een uit financieel oogpunt negatief resultaat. Het toepassen van de maatregel is in een dergelijk geval niet doelmatig. In afwijking van het voorgaande worden niet doelmatige geluidbeperkende maatregelen toch getroffen indien de geluidbelasting de maximaal toelaatbare hogere waarde overschrijdt.
In hoofdstuk 6 van het Specifieke bijlagenrapport is voor elk van de onderzochte clusters van het tracébesluit uiteengezet welke maatregelvarianten voor het beperken van de geluidbelasting zijn onderzocht, en tot welke maatregelen en welke hogere waarden een doelmatigheidsbeoordeling aan de hand van het maatregelcriterium leidt. In onder meer de uitspraak van de Afdeling van 21 februari 2007 in zaak nr. 200600229/1 (www.raadvanstate.nl) is overwogen dat toepassing van het maatregelcriterium niet in strijd is met de Wet geluidhinder en de daarop gebaseerde regelgeving.
25. [appellante sub 3] stelt dat geen zorgvuldige doelmatigheidsafweging heeft plaatsgevonden met betrekking tot de bronmaatregelen, omdat de minister volgens haar naar de maatstaven van het zogenoemde ALARP-principe ('as low as reasonably practicable'), altijd gehouden is om te streven naar zoveel mogelijk geluidreductie. In dat kader voert zij aan dat de op- en afritten van de A9 ten onrechte niet worden voorzien van een geluidreducerend wegdek.
25.1.
Ingevolge artikel 5, eerste lid van het tracébesluit worden de noordelijke en zuidelijke hoofdrijbaan van de omgelegde A9 Badhoevedorp tussen km -0,65 en km 6,30, alsook de verbindingswegen voor zover niet genoemd in het derde lid van dit artikel, voorzien van een geluidreducerend wegdek met minimaal de akoestische kwaliteit van tweelaags zeer open asfalt beton (hierna: tweelaags ZOAB)
Ingevolge het derde lid van dat artikel is bepaald dat de wegdekverharding van de op- en afritten van de omgelegde A9 en de verbindingswegen Schiphol-Haarlem, Amsterdam-Amstelveen, Haarlem-Schiphol en Amstelveen-Schiphol minimaal de akoestische kwaliteit heeft van dicht asfalt beton (hierna: DAB).
25.2.
De minister stelt dat een bronmaatregel in de vorm van tweelaags ZOAB op op- en afritten niet wenselijk is in verband met het optreden van wrijvingskrachten tussen autobanden en het wegdek die bij het remmen en optrekken van verkeer kunnen optreden, waardoor de poreuze structuur van het wegdek wordt aangetast, het wegdek snel slijt, de geluidreductie af zal nemen en bovendien intensief onderhoud is vereist.
Daarnaast stelt de minister dat de weggedeelten kleine gedeelten betreffen waarop bovendien met lage snelheden wordt gereden, waardoor ook het aanbrengen van het door [appellante sub 3] voorgestelde geluidreducerende wegdek niet bijdraagt aan een verdere reductie van de geluidbelasting. Het toepassen van tweelaags ZOAB op de op- en afritten is daarom volgens de minister niet doelmatig.
25.3.
De Afdeling ziet geen aanleiding om de door de minister gegeven motivering op dit punt onjuist te achten. Reeds hierom heeft de minister er in redelijkheid voor kunnen kiezen om geen tweelaags ZOAB op de desbetreffende op- en afritten toe te passen.
- -
cluster 201
26. [appellant sub 1] is beducht voor ontoelaatbare geluidhinder ter plaatse van zijn woning. Hij kan zich niet verenigen met de voor zijn woning vastgestelde hogere waarden en stelt dat het tracébesluit in onvoldoende maatregelen voorziet om de geluidhinder bij zijn woning te beperken. In dat verband voert hij aan dat geen zorgvuldige doelmatigheidsafweging heeft plaatsgevonden. [appellant sub 1] wenst een geluidscherm of geluidwal tussen km 3.140 en km 3.40.
26.1.
De woning van [appellant sub 1] is gelegen aan de [locatie 2] te Badhoevedorp in het gebied dat in het Hoofdrapport wordt aangeduid als cluster 201. Volgens het Specifieke bijlagenrapport kan als gevolg van de aanleg van de A9 bij de woning [locatie 2] niet worden voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Uit paragraaf 6.4.3 van het Specifieke bijlagenrapport volgt dat na het toepassen van tweelaags ZOAB bij 258 woningen niet wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde en dat onderzoek naar de schermmaatregelen is uitgevoerd met behulp van subclusters. Daarbij is, waar nodig, rekening gehouden met cluster 301. De woning [locatie 2] bevindt zich ten noorden van de A9. Volgens het Specifieke bijlagenrapport is het voor cluster 201 (subcluster Sloterweg noordzijde A9) noodzakelijk ter hoogte van het viaduct een geluidscherm van 200 m lang en 5 m hoog te realiseren om overschrijding van de maximale ontheffingswaarde te voorkomen bij de woning Sloterweg 327. Verder volgt uit paragraaf 6.4.3 van het Specifieke bijlagenrapport dat verdergaande aanvullende schermmaatregelen zijn onderzocht. De kosten daarvan zijn volgens het Specifieke bijlagenrapport aanzienlijk hoger dan de maximale baten die op basis van het doelmatigheidscriterium zijn bepaald. Aanvullende maatregelen zijn derhalve niet doelmatig. De minister heeft daarom voor de woning [locatie 2] hogere waarden vastgesteld van 54 dB op 1,5 m, 55 dB op 4,5 en 56 dB op 7,5 m waarneemhoogte (Bijlagetabel A2 bij het tracébesluit). Deze hogere waarden zijn ingevolge artikel 87e, tweede lid, van de Wet geluidhinder toelaatbaar. De Afdeling ziet in hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd geen aanleiding om de uitkomsten van de doelmatigheidsbeoordeling onjuist te achten. Dat [appellant sub 1] het wenselijk vindt dat meer geluidreducerende maatregelen worden getroffen dan wel dat hij wenst dat lagere hogere waarden worden vastgesteld, geeft dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de minister niet in redelijkheid heeft kunnen kiezen voor de in het tracébesluit vastgestelde maatregelen.
27. [appellant sub 11] vreest onaanvaardbare geluidhinder vanwege de voor zijn woning vastgestelde hogere waarde van 58 dB. Hij stelt dat het tracébesluit in onvoldoende maatregelen voorziet om de geluidhinder te beperken.
27.1.
De woning van [appellant sub 11] is gelegen aan de [locatie 3] te Badhoevedorp. Uit het Specifieke bijlagenrapport volgt dat als gevolg van de aanleg van de A9 bij de woning [locatie 3] niet kan worden voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Uit paragraaf 6.4.3 van het Specifieke bijlagenrapport volgt dat door toepassing van tweelaags ZOAB en een scherm van 200 m lang en 5 m hoog de geluidbelasting op de gevel van de woning [locatie 3] maximaal 54,18 dB zal bedragen. In het Specifieke bijlagenrapport is uiteengezet dat het treffen van verdergaande maatregelen niet doelmatig is. De Afdeling ziet in hetgeen [appellant sub 11] heeft aangevoerd geen aanleiding om de uitkomsten van deze doelmatigheidsbeoordeling onjuist te achten.
De minister heeft voor de woning [locatie 3] hogere waarden vastgesteld van 51 dB op 1,5 m, 53 dB op 4,5 en 54 dB op 7,5 m waarneemhoogte (Bijlagetabel A2 bij het tracébesluit). Deze hogere waarden zijn lager dan hetgeen op grond van de Wet geluidhinder maximaal toelaatbaar is. In aanmerking genomen dat het betoog van [appellant sub 11] feitelijke grondslag mist, omdat hij stelt dat bij zijn woning een hogere waarde geldt van 58 dB, terwijl hogere waarden van onderscheidenlijk 51, 53 en 54 dB zijn vastgesteld, leidt hetgeen hij heeft aangevoerd niet tot het oordeel dat de minister niet in redelijkheid heeft kunnen komen tot het vaststellen van de desbetreffende hogere waarden.
- -
Cluster 202
28. [appellant sub 12] is beducht voor ontoelaatbare geluidhinder ter plaatse van zijn woning. Hij kan zich niet verenigen met de voor zijn woning vastgestelde hogere waarden en stelt dat het tracébesluit in onvoldoende maatregelen voorziet om de geluidhinder aldaar te beperken.
28.1.
[appellant sub 12] woont aan de [locatie 4] te Badhoevedorp. Uit het Specifieke bijlagenrapport volgt dat als gevolg van de aanleg van de A9 bij de woning [locatie 4] niet kan worden voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Voor cluster 202 zijn volgens paragraaf 7.2 van het Hoofdrapport aanvullend op het tweelaags ZOAB schermmaatregelen onderzocht. Volgens het Hoofdrapport wordt bij één woning, de woning aan de [locatie 4], de maximale ontheffingswaarde van 58 dB overschreden. Deze overschrijding kan volgens het Hoofdrapport worden voorkomen door het plaatsen van een absorberend geluidscherm of een achteroverhellend reflecterend geluidscherm aan de zuidzijde van de A9 met een lengte van 200 m en een hoogte van 5 m ten opzichte van de kantverharding. Het scherm loopt door onder het viaduct ter plaatse van de Sloterweg. De hoogte onder het viaduct bedraagt 4.0 m ten opzichte van de kantverharding. Deze maatregel is weergegeven op afbeelding 7.8 van het Hoofdrapport. De kosten van een dergelijk scherm zijn volgens het Hoofdrapport lager dan het onttrekken van de woning aan de woonbestemming. Volgens p. 109 van 131 van paragraaf 6.4.3 en tabel 57, weergegeven op p. 68 van 84 van het Specifieke bijlagenrapport, bedraagt de geluidbelasting op de gevel van de woning [locatie 4] maximaal 58,40 dB door toepassing van tweelaags ZOAB en het realiseren van een scherm met een lengte van 200 m en een hoogte van 5 m ten opzichte van de kantverharding. [appellant sub 12] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de uitkomsten van deze doelmatigheidsbeoordeling onjuist zijn. De Afdeling ziet dan ook geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de minister niet in redelijkheid heeft kunnen kiezen voor de in het tracébesluit vastgestelde maatregelen.
Geluid-cumulatie
29. [appellant sub 12] stelt - onder verwijzing naar de door Peutz opgestelde notitie VA 1077-1, van 30 mei 2012 (hierna: de notitie van Peutz) - dat de minister in het akoestisch onderzoek ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de afschermende werking van zijn woning ten opzichte van de gezoneerde grondgebonden bronnen van Schiphol. Volgens [appellant sub 12] zijn voor de noordwest- en noordoostgevel van zijn woning niet deze bronnen, maar de geluidbelasting vanwege het tracé bepalend.
29.1.
Ingevolge artikel 110f, eerste lid, van de Wet geluidhinder, voor zover hier van belang, dient degene, die bij of krachtens deze wet verplicht is tot het verrichten van een akoestisch onderzoek, ter plaatse van een woning waarop Afdeling 2, 2a, 3 en 4 van hoofdstuk VI van toepassing is en die in twee of meer aanwezige geluidzones als bedoeld in artikel 74 van deze wet is gelegen, tevens onderzoek te doen naar de effecten van de samenloop van de verschillende geluidbronnen. Aangegeven dient te worden op welke wijze met de samenloop rekening is gehouden bij de te treffen maatregelen.
Ingevolge het derde lid, aanhef en onder a, voor zover hier van belang, is het eerste lid uitsluitend van toepassing indien voor een woning een hogere waarde zal worden vastgesteld.
29.2.
Volgens paragraaf 7.2 van het Hoofdrapport is de woning aan de [locatie 4] gelegen in meer dan een geluidzone als bedoeld in artikel 110f, eerste lid, van de Wet geluidhinder.
Volgens bijlagetabel A2 bij het tracébesluit zijn voor de woning van [appellant sub 12] hogere waarden vastgesteld van 57 dB op 1,5 m waarneemhoogte en onderscheidenlijk 58 dB op 4,5 m waarneemhoogte. Gelet op het bepaalde in artikel 110f, derde lid, van de Wet geluidhinder, bestaat voor de woning [locatie 4] de verplichting tot het verrichten van onderzoek naar de cumulatieve geluidbelasting.
Volgens paragraaf 3.10 van het Hoofdrapport is onderzoek gedaan naar het effect van geluidbronnen die mogelijk voor de cumulatie van belang zijn, zoals onder meer de Schipholweg, de Sloterweg, de nieuwe weg, de A4 en de gezoneerde grondgebonden activiteiten van Schiphol. In Bijlagetabel B2 van het Hoofdrapport zijn de resultaten van dat onderzoek weergegeven. De cumulatieve geluidbelasting op de noordoostgevel van de woning [locatie 4] bedraagt 64 dB op 1,5 m waarneemhoogte en 65 dB en op 4,5 m waarneemhoogte. Volgens het Hoofdrapport is de bijdrage van de Sloterweg en de gezoneerde grondgebonden bronnen van Schiphol bepalend voor de woningen aan de Sloterweg en hebben aanvullende geluidmaatregelen voor de omgelegde A9 voor deze woningen daarom geen effect op de cumulatieve geluidbelasting. Voorts zijn er volgens het Hoofdrapport geen woningen die een gecumuleerde geluidbelasting ondervinden van meer dan 68 dB.
29.3.
De minister stelt dat het geluid van de grondgebonden activiteiten van Schiphol niet alleen vanaf de zuidkant de gevel van de woning [locatie 4] belast, maar dat dit geluid van meer kanten komt. Volgens de minister zal de afschermende werking van de woning in het algemeen leiden tot enige geluidreductie aan de andere zijde van de woning, maar is deze reductie niet zodanig dat kan worden uitgegaan van een totaal afschermende werking van de woning ten opzichte van bepaalde bronnen. Het is volgens de minister dan ook onjuist om te veronderstellen dat de noordwest- en noordoostgevel volledig worden afgeschermd van het geluid van de grondgebonden activiteiten van Schiphol. [appellant sub 12] heeft met het rapport van Peutz, dat op dit punt niet aan de hand van geluidberekeningen nader is onderbouwd, niet aannemelijk gemaakt dat het standpunt van de minister onjuist is.
Volgens het Hoofdrapport wordt de woning [locatie 4] in de huidige situatie blootgesteld aan meerdere geluidbronnen. Gelet op de ligging van de woning ten opzichte van de Schipholweg, de Sloterweg, de nieuwe weg, de A4 en de gezoneerde grondgebonden activiteiten van Schiphol, heeft [appellant sub 12] niet aannemelijk gemaakt dat de afschermende werking van de woning zodanig is dat het geluid vanwege het tracé bepalend is voor de cumulatieve geluidbelasting op de noordwest- en noordoostgevel.
De Afdeling ziet dan ook geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de minister in zoverre niet heeft kunnen uitgaan van de uitkomsten van de berekeningen in het akoestisch onderzoek.
De toename van de toekomstige cumulatieve geluidbelasting ten opzichte van de huidige cumulatieve geluidbelasting bedraagt volgens het Hoofdrapport 1 tot 2 dB. De toename is niet dusdanig dat de minister deze niet in redelijkheid aanvaardbaar heeft kunnen achten.
Geluid - binnenwaarde
30. [appellant sub 12] vreest dat in zijn woning [locatie 4] de maximaal toegestane binnenwaarde van 33 dB zal worden overschreden. In dat kader voert hij aan dat ten onrechte geen maatregelen met betrekking tot het aanbrengen van gevelisolatie voor bestaande woningen in de doelmatigheidsbeoordeling zijn betrokken, dat de minister er ten onrechte aan voorbijgaat dat het bestaande karakter van zijn woning zich mogelijk niet verdraagt met het toepassen van adequate gevelmaatregelen en dat ten onrechte niet is gewaarborgd dat de woning beschikt over een geluidluwe gevel.
Delta Lloyd voert aan dat ten onrechte geen toetsing aan de binnenwaarde voor haar kantoorgebouw heeft plaatsgevonden en dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd waarom een binnenwaarde van 40 dB(A) voor haar kantoorgebouw aanvaardbaar is.
30.1.
Artikel 111a, eerste lid, van de Wet geluidhinder, voorziet er - kort samengevat - in dat burgemeester en wethouders indien met betrekking tot de gevels van aanwezige woningen een hogere geluidbelasting is vastgesteld, maatregelen treffen met betrekking tot de geluidwering van die gevels om te bevorderen dat de geluidbelasting binnen de woning bij gesloten ramen niet meer dan 33 dB bedraagt.
30.2.
In deze procedure staan alleen het tracébesluit en de daarbij vastgestelde hogere waarden ter beoordeling. Daargelaten dat een kantoorgebouw niet valt onder de in artikel 87b, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wet geluidhinder, opgesomde gevallen van andere geluidgevoelige gebouwen, zijn de door Delta Lloyd en [appellant sub 12] bedoelde gevelmaatregelen en binnenwaarden van artikel 111a van de Wet geluidhinder in het kader van deze procedure niet aan de orde. In de toelichting bij het tracébesluit is in paragraaf 4.11 nog vermeld dat, nadat het tracébesluit onherroepelijk is geworden, voor de woningen waarvoor een hogere waarde is vastgesteld, zo nodig gevelmaatregelen zullen worden getroffen om de ingevolge artikel 111a van de Wet geluidhinder geldende binnenwaarde te waarborgen.
De beroepsgrond faalt.
Verkeersveiligheid
31. Chipshol betoogt dat de in het tracébesluit voorziene omlegging van de A9 leidt tot een verslechtering van de verkeersveiligheid ter plaatse. Volgens Chipshol leidt de vervlechting van wegen tot verkeerschaos, vanwege te korte invoegstroken en weefvakken. Volgens Chipshol is onvoldoende onderzoek gedaan naar de verkeersveiligheid.
31.1.
Ter invulling van de hem toekomende beoordelingsruimte heeft de minister wat betreft de verkeersveiligheid de Nieuwe Ontwerprichtlijn Autosnelwegen (hierna: NOA) tot uitgangspunt genomen. De NOA is de nationaal vastgestelde richtlijn voor geometrische ontwerpen voor autosnelwegen. Ten aanzien van het knooppunt Badhoevedorp stelt de minister dat door de vergroting van het aantal rijstroken en de aanleg van verbindingswegen dit knooppunt beter geschikt is voor het huidige verkeersaanbod, dan het huidige knooppunt. Ter zitting heeft de minister in dit kader nog naar voren gebracht met simulaties te zijn nagegaan wat de beleving is op de weg na realisatie van het tracébesluit. Volgens de minister zal het verkeer beter doorstromen en wordt met verkeersborden aangegeven hoe het verkeer moet rijden, zodat een veilige weg te realiseren is.
31.2.
In paragraaf 3.7 van de toelichting op het tracébesluit is vermeld dat de NOA is toegepast en dat daarnaast de in paragraaf 3.7 genoemde maatregelen worden getroffen. Het aspect verkeersveiligheid is gelet op het voorgaande betrokken bij de vaststelling van het tracébesluit. In hetgeen Chipshol heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de minister het tracébesluit wat betreft de verkeersveiligheid niet in redelijkheid heeft kunnen vaststellen.
Nu het beroep van Chipshol in zoverre ongegrond is, behoeft het betoog van de minister dat artikel 1.9 van de Crisis- en herstelwet aan vernietiging van het tracébesluit in de weg staat, geen bespreking meer.
Externe veiligheid
32. Delta Lloyd betoogt dat de minister in het onderzoek naar de externe veiligheid ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de effecten van een toename van het aantal vluchten op luchthaven Schiphol. Onder verwijzing naar een uitspraak van de Afdeling van 25 april 2007, in zaak nr. 200600614/1 (www.raadvanstate.nl) voert Delta Lloyd aan dat te verwachten is dat de aanwezigheid van de luchthaven Schiphol gevolgen heeft voor het groepsrisico.
32.1.
De minister heeft bij de beoordeling van de externe veiligheid de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen uit 2004 (hierna: de circulaire risiconormering) tot uitgangspunt genomen. Uit de circulaire risiconormering volgt, kort weergegeven en voor zover hier van belang, dat bij een nieuwe situatie - zoals hier - het plaatsgebonden risico bij kwetsbare objecten kleiner dan 10-6 per jaar moet zijn, en dat het bestuursorgaan bij het nemen van het besluit verantwoording moet afleggen wanneer het groepsrisico boven de in de circulaire risiconormering gegeven oriëntatiewaarde ligt of wanneer het groepsrisico toeneemt.
32.2.
Ten behoeve van het tracébesluit is onderzoek gedaan naar de externe veiligheidssituatie na realisatie van de omlegging van de A9 bij Badhoevedorp. De resultaten van het onderzoek zijn neergelegd in het bij de toelichting op het tracébesluit behorende rapport "Deelrapportage externe veiligheid" van Witteveen en Bos van 26 januari 2012. Volgens het rapport heeft de verlegging van de A9 geen relevante gevolgen voor de transportintensiteit van gevaarlijke stoffen. Door de asverschuiving van de omlegging van de A9 en het vervallen van de bestaande A9 wanneer de nieuwe weg beschikbaar wordt, verplaatst het huidige effectgebied zich over diezelfde afstand als de asverschuiving, aldus het rapport. Daarbij komt volgens het rapport deels nieuwe bebouwing in het effectgebied van de toekomstige situatie te liggen, maar neemt de totale bebouwing binnen het effectgebied af ten opzichte van de huidige situatie.
In het rapport is berekend dat het plaatsgebonden risico langs de om te leggen A9 kleiner is dan 10-6 per jaar. Verder is in het rapport berekend dat het groepsrisico voor de om te leggen A9 kleiner is dan de oriëntatiewaarde in de circulaire risiconormering . Het groepsrisico van de om te leggen A9 is volgens het rapport lager dan van de huidige A9, omdat de bevolkingsdichtheid aan weerszijden van de omgelegde A9 lager is dan die aan weerszijden van de huidige A9. Delta Lloyd heeft niet aannemelijk gemaakt dat de minister niet van de uitkomsten van het onderzoek naar externe veiligheid heeft mogen uitgaan.
32.3.
Zoals hiervoor is overwogen volgt uit de circulatie risiconormering dat over elke overschrijding van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico of toename van het groepsrisico verantwoording moet worden afgelegd. Ten behoeve van deze verantwoording wordt in de circulaire risiconormering verwezen naar de Handreiking verantwoordingsplicht groepsrisico. In paragraaf 15.1 van deze handreiking is vermeld dat cumulatie van meervoudige risicobronnen moet worden betrokken bij de invulling van de verantwoordingsplicht.
De luchthaven Schiphol maakt geen onderdeel uit van het tracébesluit. Nu ten aanzien van het groepsrisico geen overschrijding plaatsvindt van de oriëntatiewaarde en het groepsrisico niet toeneemt, behoefde de minister bij het nemen van het tracébesluit geen verantwoording af te leggen. Dit is anders dan in de door Delta Lloyd genoemde uitspraak het geval was, aangezien in die uitspraak wel sprake was van een overschrijding van de oriëntatiewaarde en een toename van het groepsrisico.
32.4.
De minister heeft, gelet op het voorgaande, de door Delta Lloyd gestelde toename van het vliegverkeer dan ook buiten beschouwing mogen laten bij de vaststelling van het tracébesluit.
Water
33. [appellante sub 3] betoogt dat de minister haar zienswijze over de waterhuishouding ter plaatse van haar percelen ten onrechte buiten beschouwing heeft gelaten. Volgens haar is een deel van haar percelen nodig voor de aanleg van een of meer waterbergingen. Zij wenst dat de benodigde delen van haar percelen worden aangekocht door de minister.
33.1.
De minister stelt dat delen van de percelen van [appellante sub 3] nodig zijn voor de aanleg van een nieuwe weg tussen de Schipholweg en de S106. Volgens de minister wordt aan weerszijden van de nieuwe weg en in de lus tussen de Schipholweg en de S106 watergangen gerealiseerd ten behoeve van de waterberging. Deze watergangen worden aangelegd ter compensatie van de verhardingsoppervlakte van de omgelegde A9, aldus de minister. De minister stelt dat geen extra gronden van [appellante sub 3] hoeven te worden aangekocht voor deze waterberging. Waterberging die nodig is wanneer [appellante sub 3] zijn percelen gaat ontwikkelen, valt buiten het tracébesluit, aldus de minister.
33.2.
In artikel 9 van het tracébesluit is vermeld welke maatregelen worden gerealiseerd ten behoeve van de waterhuishouding en de waterkwaliteit. [appellante sub 3] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de minister niet in redelijkheid heeft kunnen concluderen dat de in het tracébesluit voorziene waterberging toereikend is en dat het niet nodig is een groter deel van de percelen van [appellante sub 3] aan te kopen voor deze waterberging. Gelet daarop behoefde de minister in de reactie op de zienswijzen niet in te gaan op een mogelijke aankoop van een groter deel van de percelen van [appellante sub 3] vanwege de waterberging.
Woon- en leefklimaat
34. [appellant sub 1], [appellant sub 11] en [appellant sub 12], allen woonachtig aan de Sloterweg te Badhoevedorp, stellen in hun woon- en leefklimaat te worden aangetast.
[appellant sub 1] voert daartoe aan dat het tracébesluit leidt tot een aantasting van zijn uitzicht en privacy. Daarnaast komt de A9 op korte afstand van zijn woning te liggen, aldus [appellant sub 1]. Volgens hem wordt hij zodanig in zijn woon- en leefklimaat aangetast dat de minister daarin aanleiding had moeten zien om zijn woning aan te kopen.
[appellant sub 11] betoogt in dit kader dat het tracébesluit leidt tot een toename van geluidhinder en een aantasting van zijn uitzicht. Verder vreest hij voor gezondheidsklachten als gevolg van de verslechtering van de luchtkwaliteit.
[appellant sub 12] betoogt in dit kader dat de minister ten onrechte de diverse milieugevolgen niet in samenhang heeft bezien en getoetst aan de norm van een goede ruimtelijke ordening. Ter zitting heeft [appellant sub 12] naar voren gebracht dat hij met name de gevolgen voor de geluidbelasting bij zijn woning bedoelt, maar ook aspecten zoals luchtkwaliteit, stank- en trillinghinder. Volgens [appellant sub 12] had de minister in de cumulatie van nadelige effecten aanleiding moeten zien de woning van [appellant sub 12] aan te kopen. [appellant sub 12] voert in dat kader aan dat in rechtsoverweging 2.11.2 van de uitspraak van de Afdeling van 30 november 2011, in zaak nr. 201100819/1/R4 (www.raadvanstate.nl) ten onrechte is overwogen dat bij de vaststelling van een tracébesluit de norm van een goede ruimtelijke ordening niet zou gelden.
34.1.
De minister stelt zich in zijn verweerschrift op het standpunt dat ten aanzien van de woningen van [appellant sub 1], [appellant sub 11] en [appellant sub 12] sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Daartoe brengt de minister naar voren dat de hellingbaan van het voorziene viaduct in de Sloterweg voorbij de woningen van [appellant sub 1] en [appellant sub 11] wordt aangelegd, zodat het uitzicht aan de voorzijde van de woningen van [appellant sub 1] en [appellant sub 11] niet wordt aangetast. De Sloterweg en ook de voorziene landbouwontsluitingsweg worden volgens de minister ter plaatse van de woningen van [appellant sub 11] en [appellant sub 1] niet of nauwelijks verhoogd. Ten aanzien van de gestelde aantasting van de privacy doordat het zicht op de woning van [appellant sub 1] mogelijk toeneemt, stelt de minister dat geen sprake is van onaanvaardbare aantasting van de privacy. Verder stelt de minister dat verkeersintensiteit op de Sloterweg niet zal veranderen vanwege het tracébesluit en dat het nog steeds een rustige weg betreft.
Ten aanzien van de woning van [appellant sub 12] stelt de minister dat de Sloterweg op een grotere afstand van de woning komt te liggen en dat de bestaande Sloterweg ter hoogte van de woning van [appellant sub 12] alleen nog gebruikt zal worden als ontsluitingsweg voor zijn perceel. Verder wordt volgens de minister tussen de woning van [appellant sub 12] en de A9 een bermsloot en groenstrook aangelegd. Het ter plaatse voorziene geluidscherm wordt volgens de minister door middel van groenvoorzieningen aan het zicht onttrokken.
Voorts stelt de minister dat de (milieu)gevolgen van het tracébesluit in de diverse onderzoeken die ten grondslag liggen aan het tracébesluit zijn onderzocht waarbij de woningen van [appellant sub 1], [appellant sub 11] en [appellant sub 12] zijn betrokken. De minister stelt in de resultaten van deze onderzoeken geen aanleiding te hebben gezien de desbetreffende woningen aan te kopen.
34.2.
De Afdeling stelt voorop dat in de uitspraak van de Afdeling van 30 november 2011, anders dan [appellant sub 12] aanvoert, enkel is overwogen dat de norm van een goede ruimtelijke ordening niet als zodanig is opgenomen in de Tracéwet. Daaruit volgt niet dat de ruimtelijke belangen niet moeten worden betrokken bij de vaststelling van een tracébesluit.
De minister erkent dat het tracébesluit een verandering van de woonomgeving van [appellant sub 1], [appellant sub 11] en [appellant sub 12] met zich brengt. De A9 komt in de directe omgeving te liggen en daarbij wordt een viaduct aangelegd in de Sloterweg. De minister heeft in de diverse onderzoeken, die ten grondslag liggen aan het tracébesluit, de (milieu) gevolgen van het tracébesluit, zoals geluid en luchtkwaliteit, onderzocht. In hetgeen [appellant sub 1], [appellant sub 11] en [appellant sub 12] hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de minister zich niet op de resultaten van deze verrichtte onderzoeken mocht baseren. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de gezondheidsrisico’s vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit, waarvoor [appellant sub 11] vreest, bij het stellen van de wettelijke eisen voor luchtkwaliteit en daarmee in de door de minister gehanteerde gegevens zijn betrokken, zodat deze reeds hierom in deze procedure niet meer afzonderlijk aan de orde zijn.
Naar het oordeel van de Afdeling heeft de minister, gelet op het voorgaande en de door de minister gegeven motivering, zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat geen sprake is van een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Werkomgeving
35. Delta Lloyd is eigenaar van een kantoorpand aan de Schipholweg 291-301 te Badhoevedorp, gemeente Haarlemmermeer. Delta Lloyd betoogt dat de aanleg van een geluidscherm ter hoogte van haar kantoorpand leidt tot een aantasting van het uitzicht vanuit haar kantoorpand en tevens leidt tot verminderde lichtinval. Volgens Delta Lloyd is daarnaast niet uitgesloten dat trillingen in haar kantoorpand ontstaan vanwege het gebruik van de weg. Het tracébesluit heeft volgens Delta Lloyd gelet op deze nadelige milieugevolgen een onaanvaardbare aantasting van de werkomgeving tot gevolg. De minister heeft deze nadelige gevolgen voor de gebruikers van haar kantoorpand onvoldoende meegenomen bij de vaststelling van het tracébesluit, aldus Delta Lloyd.
35.1.
De minister onderkent dat bij het kantoorpand van Delta Lloyd sprake is van aantasting van het uitzicht en verminderde lichtinval, aangezien de parallelbaan van de omgelegde A9 dichterbij de achtergevel van het kantoorpand komt te liggen op een afstand variërend tussen de 20 m en de 40 m. De parallelbaan komt aan de zuidoostkant van het pand van Delta Lloyd op een hoogte van ongeveer 13 m te liggen en aan de zuidwestkant van het pand van Delta Lloyd op een hoogte van 13,5 m, aldus de minister. Naast de hooggelegen parallelweg zal volgens de minister een geluidscherm worden geplaatst van 3 m hoog. Volgens de minister is geen sprake van onaanvaardbare aantasting van het uitzicht en vermindering van de lichtinval. De minister brengt daartoe naar voren dat afhankelijk van welke constructievorm gekozen wordt, een keerwand met beplanting wordt aangelegd of enig doorzicht onder de rijbanen door mogelijk is. Verder stelt de minister dat de omgeving aan de voorkant van het kantoorpand niet wordt gewijzigd vanwege het tracébesluit. De geluidbelasting zal als gevolg van de aanleg van een geluidscherm, ten behoeve van de nabij het kantoorpand van Delta Lloyd gelegen geluidgevoelige bestemmingen, volgens de minister ook ter plaatse van het kantoorpand van Delta Lloyd verbeteren. Ter nadere motivering van zijn standpunt over de lichtinval heeft de minister ter zitting gewezen op het rapport "Omlegging A9 Effect bezonning" van 22 augustus 2012, waarin wordt geconcludeerd dat rond 21 december het gebouw van Delta Lloyd beschaduwd wordt door het talud van de parallelbaan en het voorziene geluidscherm. Op 19 februari en 23 oktober is er volgens het rapport ook nog sprake van beschaduwing, maar dan gaat het om een beperkt deel van de dag. In de periode van 21 maart tot en met 21 september is er volgens het rapport geen sprake van extra beschaduwing door het voorziene geluidscherm.
35.2.
Het tracébesluit zal bij het kantoorpand van Delta Lloyd een verandering van de werkomgeving met zich brengen. Delta Lloyd heeft met hetgeen zij heeft aangevoerd echter niet aannemelijk gemaakt dat deze verandering zal leiden tot een zodanige aantasting van de werkomgeving dat de minister daaraan in redelijkheid een groter gewicht had moeten toekennen, dan aan het belang dat is gemoeid met de omlegging van de A9. Daarbij betrekt de Afdeling dat Delta Lloyd haar betoog dat in haar pand trillinghinder kan ontstaan als gevolg van de omgelegde A9 niet heeft onderbouwd. Overigens is in een in opdracht van de minister door DGMR Bouw B.V. opgestelde notitie "Quick scan trillingen pand Delta Lloyd" van 22 augustus 2012 geconcludeerd dat het zwaar wegverkeer tot verwaarloosbare trillingen leidt, die onder de voelbaarheidsgrens van de mens zullen liggen.
Bouwhinder
36. Delta Lloyd vreest voor hinder als gevolg van de werkzaamheden met betrekking tot de omlegging van de A9. Volgens Delta Lloyd heeft de minister ten onrechte de hinder van deze werkzaamheden voor de mensen die werken in het kantoorpand van Delta Lloyd niet betrokken bij de vaststelling van het tracébesluit. Daarbij wijst Delta Lloyd met name op het werkterrein dat op korte afstand van het kantoorpand is voorzien. Verder vreest Delta Lloyd voor hinder als gevolg van een mogelijke verplaatsing van kabels en leidingen door de gronden van Delta Lloyd.
36.1.
Het tracébesluit betreft de vaststelling van een ruimtelijke keuze. Bouwwerkzaamheden en het gebruik van tijdelijke werkterreinen zijn onvermijdelijk bij de realisering van onverschillig welke planologische ingreep van een project als hier aan de orde. De gevolgen die gepaard gaan met de werkzaamheden tijdens de omlegging van de A9 zijn gevolgen die betrokken moeten worden bij de belangenafweging omtrent een tracébesluit, maar betreffen voor het overige details over de uitvoering daarvan. Deze hoeven niet te worden opgenomen in het tracébesluit.
De minister heeft in het verweerschrift naar voren gebracht dat het streven is de hinder zoveel mogelijk te voorkomen en te beperken. Dat in paragraaf 9.1 van de toelichting op het tracébesluit is vermeld dat daarbij rekening wordt gehouden met omwonenden en weggebruikers, neemt niet weg dat ook rekening wordt gehouden met de gebruikers van de kantoorpanden, aldus de minister. Dit aspect zal volgens de minister aan bod komen bij de besluitvorming over de benodigde omgevingsvergunningen waarmee de concrete werkzaamheden mogelijk worden gemaakt. Ten aanzien van de mogelijke verplaatsing van kabels en leidingen door de gronden van Delta Lloyd heeft de minister gesteld zoveel mogelijk rekening te houden met de belangen van betrokkenen. Volgens de minister zullen de kabels en leidingen, wanneer blijkt dat het nodig is deze door de gronden van Delta Lloyd aan te leggen, onder het parkeerterrein worden aangelegd. Dit heeft geen gevolgen voor de bruikbaarheid van het parkeerterrein of de bereikbaarheid van het pand, aldus de minister
Het is aannemelijk dat de bouwwerkzaamheden voor de gebruikers van het kantoorpand van Delta Lloyd tot hinder zullen leiden, maar die hinder is, gelet op hetgeen door de minister is gesteld, naar verwachting niet zodanig dat de minister het tracébesluit na afweging van de betrokken belangen in zoverre niet in redelijkheid heeft kunnen vaststellen.
Zichtbaarheid reclamemasten
37. Interbest is eigenaar van een reclamemast aan de Schipholweg nabij en ten noorden van de rijksweg A4 en exploitant van een andere reclamemast in de directe nabijheid van de Schipholweg en ten zuiden van de rijksweg A4. Interbest betoogt dat de minister het tracébesluit niet had mogen vaststellen zonder dat vast staat dat voor de twee reclamemasten van Interbest, waarvan er één moet worden verwijderd vanwege de omlegging van de A9, een gelijkwaardige vervangende locatie is gevonden. De minister had daarvoor volgens Interbest ruimte moeten reserveren in het tracébesluit. Verder voert Interbest aan dat de minister om de zichtbaarheid van de reclameborden te waarborgen in het tracébesluit had moeten opnemen dat geluidmaatregelen, zoals geluidschermen, en de aan te leggen beplanting de zichtlijnen op de reclamemasten vrijhouden, aldus Interbest.
37.1.
De minister stelt dat de reclamemast van Interbest ten zuiden van de A4 kan blijven bestaan. Voor de reclamemast die moet worden verwijderd, is een vervangende locatie beschikbaar in het zuidelijke deel van knooppunt Badhoevedorp, aldus de minister. Verder stelt de minister dat de kosten van de herplaatsing van de reclamemast aan Interbest zullen worden vergoed.
37.2.
De minister is nagegaan hoe de gevolgen van de omlegging van de A9 voor Interbest zoveel mogelijk kunnen worden beperkt. Tussen partijen is niet in geschil dat één van de twee bestaande reclamemasten moet worden verwijderd. De minister heeft evenwel een alternatieve locatie voor deze reclamemast voorgesteld. Wat er verder ook zij van de vraag of de zichtbaarheid van de reclamemasten moet worden gewaarborgd in het tracébesluit, overweegt de Afdeling dat de minister ter zitting heeft toegezegd dat de zichtbaarheid van de reclamemasten behouden blijft. Gelet hierop is er geen grond voor het oordeel dat het tracébesluit vanwege de reclamemasten van Interbest in redelijkheid niet of anders had moeten worden vastgesteld.
Schade
38. [appellant sub 1], [appellant sub 4], [appellant sub 11] en [appellant sub 12] hebben in hun beroepschrift aangevoerd dat in artikel 13 van het tracébesluit ten onrechte wordt verwezen naar het Schadeschap Schiphol.
De minister heeft in zijn wijzigingsbesluit erkend, dat het tracébesluit, voor zover in artikel 13 is vermeld dat het Schadeschap Luchthaven Schiphol de verzoeken om schadevergoeding op grond van de Regeling Nadeelcompensatie Verkeer en Waterstaat 1999 behandelt en daarop beslist, in strijd met artikel 3:2 van de Awb onzorgvuldig is voorbereid. Gelet daarop komt het tracébesluit voor zover het artikel 13 van het tracébesluit betreft voor vernietiging in aanmerking.
39. [appellante sub 3], Chipshol, Delta Lloyd, [appellant sub 1], [appellant sub 11] en [appellant sub 12] stellen schade te lijden als gevolg van het tracébesluit door onder meer beperking van de bebouwings- en gebruiksmogelijkheden van de percelen die niet worden verworven voor de aanleg van het tracé, de gevolgen daarvan voor de bedrijfsvoering, waardedalingen van woningen en kantoorpanden en verminderde verhuurbaarheid van kantoorpanden als gevolg van de aantasting van het woon-, werk- en leefklimaat. Interbest stelt schade te lijden door verminderde zichtbaarheid van een reclamemast.
39.1.
Ingevolge artikel 22 van de Tracéwet kent de minister indien een belanghebbende ten gevolge van een tracébesluit schade lijdt of zal lijden, die redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en ten aanzien waarvan de vergoeding niet of niet voldoende anderszins is verzekerd, hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.
39.2.
Gelet op artikel 22 van de Tracéwet kunnen [appellante sub 3], Chipshol, Delta Lloyd, [appellant sub 1], [appellant sub 11], [appellant sub 12] en Interbest een verzoek om schadevergoeding indienen bij de minister. Voor de Afdeling is niet aannemelijk geworden dat de door hen gestelde schade die het gevolg van het tracébesluit kan zijn, zodanig groot is dat de minister ten aanzien van de eventuele schade niet in redelijkheid met een verwijzing naar de in artikel 22 van de Tracéwet opgenomen schaderegeling heeft kunnen volstaan. Dit is naar het oordeel van de Afdeling, gelet op hetgeen in het voorgaande ten aanzien van de situatie bij [appellant sub 12] is overwogen, niet in strijd met het rechtsbeginsel van "egalité devant les charges publiques" (gelijkheid voor de openbare lasten), zoals [appellant sub 12] aanvoert.
40. [appellant sub 12] betoogt dat de minister bij de onderhandelingen over de onteigening van een deel van zijn percelen ten onrechte niet ook de vermogensschade als gevolg [appellant sub 11]evermindering van de in eigendom van [appellant sub 12] blijvende onroerende zaken wil betrekken.
40.1.
Dit betoog heeft geen betrekking op de vaststelling van het tracébesluit, maar gaat over de wijze waarop de gestelde schade wordt behandeld. Dit valt buiten het bereik van deze procedure.
Zienswijzen herhaald
41. [appellant sub 2], [appellante sub 3], Delta Lloyd, Interbest, TeleVerde en [appellant sub 12] hebben zich in hun beroepschriften voor het overige beperkt tot het verwijzen naar de door hen over het ontwerp van het tracébesluit naar voren gebrachte zienswijzen. In de Nota van Antwoord is de minister gemotiveerd ingegaan op deze zienswijzen. [appellant sub 2], [appellante sub 3], Delta Lloyd, Interbest, TeleVerde en [appellant sub 12] hebben geen redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de zienswijzen onvoldoende of onjuist zou zijn. De beroepsgrond treft in zoverre geen doel.
Conclusie en proceskosten
42. De beroepen van de erven van [appellant sub 7] en de vereniging Vereniging Dorpsraad Badhoevedorp tegen het tracébesluit van 23 april 2012 zijn niet-ontvankelijk. De beroepen van [appellant sub 1], [appellant sub 4], [appellant sub 11] en [appellant sub 12] tegen het tracébesluit zijn gedeeltelijk gegrond. Dit besluit dient wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb te worden vernietigd, voor zover het artikel 13 en lengteprofielkaart 5 van het tracébesluit betreft. De beroepen van [appellant sub 1], [appellant sub 4], [appellant sub 11] en [appellant sub 12] tegen het tracébesluit zijn voor het overige ongegrond. De beroepen van Interbest, [appellant sub 2], [appellante sub 3], Chipshol, Delta Loyd en TeleVerde tegen het tracébesluit zijn ongegrond.
43. De beroepen van [appellant sub 1], [appellant sub 4], [appellant sub 11], [appellant sub 12] en de erven van [appellant sub 7], voor zover deze zijn gericht of moeten worden geacht mede te zijn gericht tegen het wijzigingsbesluit van juli 2012, zijn ongegrond.
44. Ten aanzien van [appellant sub 2], [appellante sub 3], Chipshol, Delta Lloyd, de erven van [appellant sub 7], Interbest, TeleVerde en de vereniging Vereniging Dorpsraad Badhoevedorp bestaat voor een proceskostenveroordening geen aanleiding. Ten aanzien van [appellant sub 4] en [appellant sub 11] is van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, niet gebleken. De minister dient ten aanzien van [appellant sub 1] en [appellant sub 12] op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
- I.
verklaart de beroepen van de erven van [appellant sub 7] en de vereniging Vereniging Dorpsraad Badhoevedorp tegen het tracébesluit van 23 april 2012 niet-ontvankelijk;
- II.
verklaart de beroepen van [appellant sub 1A] en [appellante sub 1B], [appellant sub 4], [appellant sub 11A] en [appellante sub 11B], en [appellant sub 12] gedeeltelijk gegrond;
- III.
vernietigt het tracébesluit van de minister van Infrastructuur en Milieu van 23 april 2012, voor zover het artikel 13 en lengteprofielkaart 5 van het tracébesluit betreft;
- IV.
verklaart de beroepen van [appellant sub 1A] en [appellante sub 1B], [appellant sub 4], [appellant sub 11A] en [appellante sub 11B], en [appellant sub 12] tegen het tracébesluit van 23 april 2012 voor het overige ongegrond;
- V.
verklaart de beroepen van [appellant sub 2], de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [appellante sub 3] Vastgoed B.V, de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Chipshol Holding B.V. en andere, de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Delta Lloyd Vastgoed Kantoren B.V, de erven van [appellant sub 7], de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Interbest B.V. en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid TeleVerde B.V. tegen het tracébesluit van 23 april 2012 ongegrond;
- VI.
verklaart de beroepen van [appellant sub 1], [appellant sub 4], [appellant sub 11], [appellant sub 12] en de erven van [appellant sub 7], voor zover deze zijn gericht of moeten worden geacht mede te zijn gericht tegen het wijzigingsbesluit van juli 2012, ongegrond;
- VII.
veroordeelt de minister van Infrastructuur en Milieu tot vergoeding van bij [appellant sub 1A] en [appellante sub 1B] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 437,00 (zegge: vierhonderdzevenendertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
veroordeelt de minister van Infrastructuur en Milieu tot vergoeding van bij [appellant sub 12] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 874,00 (zegge: achthonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
- VIII.
gelast dat de minister van Infrastructuur en Milieu aan appellanten het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht ten bedrage van € 156,00 (zegge: honderdzesenvijftig euro) voor [appellant sub 1A] en [appellante sub 1B], € 156,00 (zegge: honderdzesenvijftig euro) voor [appellant sub 4], € 156,00 (zegge: honderdzesenvijftig euro) voor [appellant sub 11A] en [appellante sub 11B] en € 156,00 (zegge: honderdzesenvijftig euro) voor [appellant sub 12] vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. T.G. Drupsteen, voorzitter, en mr. J. Hoekstra en mr. J. Kramer, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.G. Alderlieste, ambtenaar van staat.
w.g. Drupsteen w.g. Alderlieste
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 december 2012
590-375-632.