Onder aan pagina 2 van de Conclusie OM staat als opmerking: ‘N.B. Deze conclusie is bestemd voor de rechtbank en wordt verzonden aan procespartijen’.
HR, 04-11-2014, nr. 14/00724
ECLI:NL:HR:2014:3116
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
04-11-2014
- Zaaknummer
14/00724
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2014:3116, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 04‑11‑2014; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2014:1949, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2014:1949, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 09‑09‑2014
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2014:3116, Gevolgd
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2014-0446
Uitspraak 04‑11‑2014
Inhoudsindicatie
Beklag, beslag. Art. 94 Sv-beslag onder een derde. HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:2010:BL2823, NJ 2010/654 m.b.t. de aan te leggen maatstaf. De Rb heeft zich niet uitgelaten over de vraag of het belang van Sv het voortduren van het beslag vordert. De beslissing is ontoereikend gemotiveerd.
Partij(en)
4 november 2014
Strafkamer
nr. 14/00724
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 15 november 2013, nummer RK 13/1779, op een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv, ingediend door:
[klaagster] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1991.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de Officier van Justitie. Deze heeft bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal G. Knigge heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot zodanige beslissing met betrekking tot terug-of verwijzen als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel klaagt dat de Rechtbank bij haar beslissing een onjuiste maatstaf heeft toegepast, althans haar beslissing ontoereikend heeft gemotiveerd.
2.2.
De Rechtbank heeft het klaagschrift van de klaagster, strekkende tot teruggave aan haar van een onder [betrokkene] inbeslaggenomen geldbedrag van € 11.000,– gegrond verklaard. Zij heeft daartoe, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende overwogen:
"Het klaagschrift strekt tot opheffing van het op 10 juni 2013 door de Bovenregionale Recherche Zuid-Nederland onder [betrokkene] gelegde beslag op een aan klaagster toebehorend geldbedrag van € 11.000,- en de teruggave daarvan aan klaagster.
(...)
De beoordeling
(...)
Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting, kan naar het oordeel van de rechtbank klaagster redelijkerwijs als rechthebbende worden aangemerkt. Gelet op het voorgaande is de rechter van oordeel dat het klaagschrift gegrond moet worden verklaard als hierna te melden."
2.3.
In cassatie kan ervan worden uitgegaan dat het gaat om een op de voet van art. 94 Sv onder [betrokkene] in beslag genomen geldbedrag.
2.4.
Voor de beoordeling van het middel is het volgende van belang.
In geval van een beklag van de beslagene tegen een op de voet van art. 94 Sv gelegd beslag dient de rechter a. te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert, en zo neen, b. de teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp te gelasten aan de beslagene, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van dat voorwerp moet worden beschouwd. In dit laatste geval moet het klaagschrift van de beslagene ongegrond worden verklaard en kan, mits de hiervoor bedoelde ander zelf een klaagschrift heeft ingediend, de teruggave aan die rechthebbende worden gelast.
Indien het belang van strafvordering het voortduren van het beslag niet meer vordert en een derde op de voet van art. 552a Sv een klaagschrift heeft ingediend strekkende tot teruggave, dient de rechter te beoordelen of de klager die stelt rechthebbende te zijn, inderdaad redelijkerwijs als rechthebbende op het inbeslaggenomene kan worden aangemerkt. (Vgl. HR 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823, NJ 2010/654.)
2.5.
Door te overwegen als hiervoor onder 2.2 is weergegeven heeft de Rechtbank, die zich niet heeft uitgelaten over de vraag of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert, haar beslissing ontoereikend gemotiveerd.
2.6.
Het middel is derhalve terecht voorgesteld.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden beschikking niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden beschikking;
wijst de zaak terug naar de Rechtbank Oost-Brabant, opdat de zaak op het bestaande klaagschrift opnieuw wordt behandeld en afgedaan.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier S.C. Rusche, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 november 2014.
Conclusie 09‑09‑2014
Inhoudsindicatie
Beklag, beslag. Art. 94 Sv-beslag onder een derde. HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:2010:BL2823, NJ 2010/654 m.b.t. de aan te leggen maatstaf. De Rb heeft zich niet uitgelaten over de vraag of het belang van Sv het voortduren van het beslag vordert. De beslissing is ontoereikend gemotiveerd.
Nr. 14/00724 B Zitting: 9 september 2014 | Mr. Knigge Conclusie inzake: [klaagster] |
1. De Rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, heeft bij beschikking van 15 november 2013 het door klaagster ingediende klaagschrift gegrond verklaard en de teruggave aan klaagster gelast van € 11.000,-.
2. Tegen deze beschikking is door de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Brabant cassatieberoep ingesteld.
3. De plaatsvervangend officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Brabant heeft een middel van cassatie voorgesteld.
4. Het middel
4.1. Het middel klaagt dat de Rechtbank een onjuiste maatstaf heeft gehanteerd.
4.2. De bestreden beschikking houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:
“Inleiding
Het klaagschrift strekt tot opheffing van het op 10 juni 2013 door de Bovenregionale Recherche Zuid-Nederland onder [betrokkene] gelegde beslag op een aan klaagster toebehorend geldbedrag van € 11.000,- en de teruggave daarvan aan klaagster.
(...)
De beoordeling
Het klaagschrift is tijdig ingediend, immers binnen twee jaar na voornoemde inbeslagneming.
Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting, kan naar het oordeel van de rechtbank klaagster redelijkerwijs als rechthebbende worden aangemerkt. Gelet op het voorgaande is de rechter van oordeel dat het klaagschrift gegrond moet worden verklaard als hierna te melden.”
4.3. Bij de stukken van het geding bevindt zich niet een kennisgeving van inbeslagneming waaruit kan worden afgeleid wat de grondslag voor het beslag is geweest. Bij de stukken bevindt zich wel de Conclusie OM van 4 november 2013 met daaraan gehecht het ‘Advies Openbaar Ministerie inzake het klaagschrift ex artikel 552 Wetboek van Strafvordering van 17 september 2013’ gedateerd 31 oktober 2013.1.Dit Advies houdt onder meer in dat het openbaar ministerie van mening is dat er nog steeds sprake is van een strafvorderlijk belang en dat het naar de mening van het openbaar ministerie niet onwaarschijnlijk is dat de strafrechter – later oordelend – de verbeurdverklaring van het beslag zal bevelen in de strafzaak tegen de verdachten [betrokkene] en Th. Dera. Voorts is in de Conclusie aangekruist de opmerking: ‘Bezwaar tegen teruggave (overige) goederen i.v.m. verbeurdverklaring/onttrekking aan het verkeer (94 lid 1 Sv)’. Uit deze stukken volgt dat de beslaglegging heeft plaatsgevonden op grond van art. 94 Sv.
4.4. In geval van een beklag tegen een op de voet van art. 94 Sv gelegd beslag dient de rechter ten eerste te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert. Indien dat niet het geval is en een derde op de voet van art. 552a Sv een klaagschrift heeft ingediend strekkende tot teruggave, dient de rechter te beoordelen of de klager die stelt rechthebbende te zijn, inderdaad als rechthebbende op het inbeslaggenomene kan worden aangemerkt.2.
4.5. De Rechtbank heeft geoordeeld dat klaagster als rechthebbende kan worden aangemerkt en het door haar ingediende klaagschrift gegrond verklaard. De Rechtbank heeft echter verzuimd om voorafgaand aan deze toets na te gaan of het belang van strafvordering zich tegen teruggave verzet. De Rechtbank heeft dan ook een onjuiste maatstaf gehanteerd.
5. Het middel slaagt.
6. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden beschikking ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
7. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot zodanige beslissing met betrekking tot terug- of verwijzen als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 09‑09‑2014
HR 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823, NJ 2010/654 m. nt. Mevis.