De aan de raadsman van de verdachte ter beschikking gestelde pleitnota betreft onmiskenbaar het gevraagde processtuk, aangezien bovenaan deze pleitnota het parketnummer is opgenomen – “21-004466-19” – dat ook in het bestreden arrest van het hof in de voorliggende zaak is weergegeven en de in de pleitnota opgenomen datum – “10-11-2020” – overeenkomt met het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 10 november 2020 dat (op p. 4) onder meer het volgende vermeldt: “De verdachte en de raadsvrouw voeren het woord tot verdediging, waarbij de raadsvrouw het woord voert overeenkomstig haar pleitnota, die aan het hof is overgelegd en aan dit proces-verbaal is gehecht”. Ook uit de inhoud van de pleitnota volgt dat deze evident ziet op de twee feiten die in de voorliggende zaak aan de verdachte zijn tenlastegelegd.
HR, 12-07-2022, nr. 20/03898
ECLI:NL:HR:2022:998
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
12-07-2022
- Zaaknummer
20/03898
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Politierecht (V)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2022:998, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 12‑07‑2022; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2022:484
ECLI:NL:PHR:2022:484, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 31‑05‑2022
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2022:998
- Vindplaatsen
Uitspraak 12‑07‑2022
Inhoudsindicatie
Mishandeling van vrouw in woning (art. 300.1 Sr) en belediging ambtenaar door politieagent in zijn gezicht te spugen (art. 266 jo. 267.2 Sr). Ontbrekende pleitnota in hoger beroep? HR: art. 81.1 RO. Samenhang met 20/03900.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 20/03898
Datum 12 juli 2022
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 24 november 2020, nummer 21-004466-19, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1973,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft A.C. Vingerling, advocaat te Utrecht, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het cassatiemiddel
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 juli 2022.
Conclusie 31‑05‑2022
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Het middel, dat klaagt dat de aan het hof overgelegde pleitnota zich niet bij de stukken van het geding bevindt, faalt bij gebrek aan feitelijke grondslag. De in het middel bedoelde pleitnota bevindt zich onder de stukken van het geding en is naar aanleiding van een namens de verdachte gedaan verzoek ter beschikking gesteld. Conclusie strekt tot verwerping.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 20/03898
Zitting 31 mei 2022
CONCLUSIE
E.J. Hofstee
In de zaak
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1973,
hierna: de verdachte.
De verdachte is bij arrest van 24 november 2020 door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, wegens 1. meer subsidiair “mishandeling” en 2. “eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 50 dagen, met aftrek van het voorarrest. Het hof heeft voorts beslissingen genomen omtrent de schorsing van de voorlopige hechtenis en de vordering van de benadeelde partij, een en ander zoals in het arrest vermeld.
Er bestaat samenhang met de zaak 20/03900. Ook in die zaak zal ik vandaag concluderen.
Namens de verdachte heeft mr. A.C. Vingerling, advocaat te Utrecht, een middel van cassatie voorgesteld.
Het middel klaagt dat het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 10 november 2020 nietig is, aangezien de door de raadsvrouw bij die gelegenheid aan het hof overgelegde pleitnota zich niet (meer) bij de stukken van het geding bevindt.
De voor de beoordeling van het middel relevante gang van zaken is als volgt:
i) Namens de verdachte is op 17 mei 2021 per faxbericht – overeenkomstig het bepaalde in art. 4.3.6.3 van het Procesreglement Hoge Raad der Nederlanden – verzocht om alsnog in het bezit te worden gesteld van een afschrift van de in het middel bedoelde pleitnota.
ii) Naar aanleiding van dit verzoek heeft de Griffier van de Hoge Raad aan de raadsman van de verdachte op 18 mei 2021 bericht dat een afschrift van de gevraagde pleitnota in het digitaal dossier is geplaatst en de raadsman van de verdachte daarvan een afschrift op papier ontvangt.1.
iii) Op 25 mei 2021 is de namens de verdachte ingediende cassatieschriftuur ingekomen met (enkel) het hiervoor in randnummer 4 weergegeven middel.
6. Gelet op het vorenstaande faalt het middel bij gebrek aan feitelijke grondslag.
7. Het middel kan worden afgedaan met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende motivering.
8. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
9. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 31‑05‑2022