AB 2014/354
Studiefinanciering. Weerleggen wettelijk vermoeden.
CRvB 02-04-2014, ECLI:NL:CRVB:2014:1146, m.nt. H.E. Bröring
- Instantie
Centrale Raad van Beroep
- Datum
2 april 2014
- Magistraten
Mrs. H.J. de Mooij, J. Brand, G. van Zeben-de Vries
- Zaaknummer
13-3545 WSF
- Noot
H.E. Bröring
- JCDI
JCDI:ADS919007:1
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen / Handhaving algemeen
Burgerlijk procesrecht / Algemeen
Bestuursprocesrecht / Beroep
- Brondocumenten
ECLI:NL:CRVB:2014:1146, Uitspraak, Centrale Raad van Beroep, 02‑04‑2014
- Wetingang
Essentie
In geval van onomstotelijk bewijs dat het wettelijk vermoeden onjuist is, levert onverkorte toepassing van art. 9.9 lid 2 Wsf 2000 een onbillijkheid van overwegende aard op.
Samenvatting
Een onverkorte toepassing van art. 7.1 in verbinding met art. 9.9 lid 2 van de Wsf 2000 is niet langer in overeenstemming met de bedoeling van de wetgever en de strekking van de wet indien vast komt te staan dat de studerende in — een deel van — de periode (één of meer studiefinancieringstijdvakken) voorafgaande aan de door appellant geconstateerde overtreding van art. ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.