Einde inhoudsopgave
Bijstandsbesluit landelijke normering
Artikel 4
Geldend
Geldend vanaf 01-01-1997
- Redactionele toelichting
De bedragen genoemd in lid 1 en 2 zijn gewijzigd bij Min. Reg. van 17-12-1996, Stcrt. 247 (iwtr. 01-01-1997).
- Bronpublicatie:
29-04-1992, Stb. 1992, 240 (uitgifte: 19-05-1992, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
01-01-1997
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
30-09-1992, Stb. 1992, 524 (uitgifte: 01-01-1992, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Sociale zekerheid bijstand / Algemene bijstand
1.
De uitkering ter voorziening in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan voor een alleenstaande die geen schoolverlater van 21 tot 27 jaar is die te zamen met één of meer andere personen een woning bewoont bedraagt, behoudens het bepaalde in het derde lid:
- a.
voor een alleenstaande van 23 jaar of ouder ƒ 257,67 per week of ƒ 1.116,58 per maand;
- b.
voor een alleenstaande van 22 jaar ƒ 212,24 per week of ƒ 919,71 per maand;
- c.
voor een alleenstaande van 21 jaar ƒ 211,95 per week of ƒ 918,45 per maand.
2.
De uitkering ter voorziening in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan voor een alleenstaande die geen schoolverlater van 21 tot 27 jaar is die alleen een woning bewoont bedraagt:
- a.
voor een alleenstaande van 23 jaar of ouder ƒ 303,40 per week of ƒ 1.314,73 per maand;
- b.
voor een alleenstaande van 22 jaar ƒ 250,39 per week of ƒ 1.085,04 per maand;
- c.
voor een alleenstaande van 21 jaar ƒ 219,36 per week of ƒ 950,58 per maand.
3.
Het tweede lid is eveneens van toepassing op:
- a.
een alleenstaande die kostganger of onderhuurder is;
- b.
een alleenstaande die hulpbehoevende is;
- c.
een alleenstaande die uitsluitend te zamen met één of meer kostgangers, onderhuurders, niet ten laste komende kinderen of hulpbehoevenden een woning bewoont.
Voor de toepassing van dit artikellid is de huisgenoot geen kostganger of onderhuurder, tenzij deze is een broer of een zuster met wie de alleenstaande op commerciële basis de woning bewoont.
4.
Het van toepassing zijnde bedrag genoemd in het eerste en tweede lid wordt verhoogd met het bedrag van de ten laste van betrokkene blijvende premie van een met de verplichte ziekenfondsverzekering overeenkomende ziektekostenverzekering, nadat deze premie is verminderd met een bedrag gelijk aan de nominale premie die door de betrokkene verschuldigd zou zijn bij verplichte ziekenfondsverzekering.