Rb. Rotterdam, 14-11-2007, nr. 205025 / HA ZA 03-2552
ECLI:NL:RBROT:2007:BG4777
- Instantie
Rechtbank Rotterdam
- Datum
14-11-2007
- Zaaknummer
205025 / HA ZA 03-2552
- LJN
BG4777
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBROT:2007:BG4777, Uitspraak, Rechtbank Rotterdam, 14‑11‑2007; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Uitspraak 14‑11‑2007
Inhoudsindicatie
letselschade; afwikkeling diverse schadeposten.
Partij(en)
RECHTBANK ROTTERDAM
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 205025 / HA ZA 03-2552
Uitspraak: 14 november 2007
VONNIS van de enkelvoudige kamer in de zaak van:
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
procureur mr. M. Elmers,
- tegen -
de naamloze vennootschap ACHMEA SCHADEVERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te Apeldoorn,
gedaagde,
procureur mr. W.J. Hengeveld,
advocaat mr. A.J. Schoonen te Apeldoorn.
Partijen blijven hierna aangeduid als "[eiser]" respectievelijk "Achmea".
1. Het verdere verloop van het geding
1.1
De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- -
tussenvonnis van deze rechtbank van 27 september 2006 en de daaraan ten grondslag liggende processtukken;
- -
proces-verbaal van de op 15 mei 2007 gehouden comparitie van partijen;
- -
akte tot het in het geding brengen van stukken, tevens tot vermeerdering van eis, met producties;
- -
antwoordakte.
1.2
[eiser] heeft bij voornoemde akte onder 24 en 26 zijn vordering ter zake van buitengerechtelijke kosten vermeerderd met bedragen van € 1.088,33 en € 5.091,66.
2. De verdere beoordeling
2.1
Tegen de wijziging van eis is geen bezwaar gemaakt. De rechtbank zal derhalve recht doen op de gewijzigde eis.
2.2
Bij voornoemd tussenvonnis heeft de rechtbank een comparitie van partijen gelast opdat (1) partijen de rechtbank nader zouden kunnen informeren en (2) afspraken gemaakt zouden kunnen worden omtrent de verdere procedure.
2.3
De rechtbank heeft bij voornoemd tussenvonnis de gestelde schadeposten behandeld en aangegeven welke informatie nog door partijen, in het bijzonder door [eiser], diende te worden verstrekt teneinde de rechtbank in de gelegenheid te stellen op de diverse geschilpunten te beslissen.
2.4
Ter comparitie van partijen is geconstateerd dat partijen de door de rechtbank verzochte informatie nog niet hadden verstrekt. Na bespreking van de voornaamste schadeposten is afgesproken dat de raadsvrouwe van [eiser] nogmaals in de gelegenheid zou worden gesteld om, nu bij akte, de in het tussenvonnis van 27 september 2006 genoemde schadeposten te concretiseren.
2.5
De genoemde schadeposten betreffen:
- a.
Verlies van arbeidsvermogen p.m.
- b.
Verlies van inkomsten uit "zwart werk" p.m.
- c.
Verlies zelfwerkzaamheid p.m.
- d.
Kosten ziekenhuisopname € 133,44
- e.
Extra kosten verblijf thuis € 272,26
- f.
Reiskosten € 448,51
- g.
Smartengeld p.m.
- h.
Buitengerechtelijke kosten p.m.
- i.
Wettelijke rente p.m.
ad a Verlies van arbeidsvermogen
2.6
Partijen zijn het inmiddels eens over enkele uitgangspunten voor de schadebegroting. Het door [eiser] in productie 1 bij akte weergegeven inkomen na ongeval wordt door Achmea niet betwist. Voorts zijn partijen het erover eens dat bij berekening van het verlies aan arbeidsvermogen kan worden uitgegaan van de veronderstelling dat [eiser] in de hypothetische situatie bij wegdenken van het ongeval (hierna: de situatie zonder ongeval ) met ingang van 31 oktober 1995 volledig arbeidsgeschikt zou zijn verklaard en een fulltime dienstverband met "[bedrijf]" zou zijn aangegaan.
2.7
Als onderdeel van productie 1 bij akte heeft [eiser] een brief van 25 mei 2007 van Accure Accountants B.V. overgelegd. De brief bevat een overzicht van het bruto en netto jaarinkomen van 1995 tot en met 2006 voor een volwassen schilder, op fulltime basis werkzaam in dienst bij "[bedrijf]".
2.8
Achmea voert aan dat het inkomen in de situatie zonder ongeval gebaseerd dient te zijn op de inkomensgegevens van vóór het ongeval en niet op de verklaring van Accure Accountants. Achmea wijst erop dat [eiser] ten tijde van het ongeval op parttime basis bij [bedrijf] in dienst was conform een deeltijdfactor van 66,666% in de functie van medewerker waarmee hij een salaris verdiende van fl. 1.962,54 per vier weken. Dat resulteert in de visie van Achmea in een bruto jaarloon van € 18.702,00, inclusief vakantiegeld, terwijl Accure Accountants over 1995 een bruto jaarloon opgeeft van € 23.486,00.
2.9
De rechtbank is van oordeel dat [eiser] vooralsnog de door hem gestelde hoogte van het inkomen zonder ongeval onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt. De rechtbank wijst erop dat door [eiser] als onderdeel van productie 1 bij zijn akte ook een brief van 5 november 2002 van [bedrijf2] is overgelegd. In die brief wordt opgave gedaan van het netto-inkomen dat [eiser] vanaf 1996 op jaarbasis zou hebben verdiend in de situatie zonder ongeval. Dat overzicht vermeldt over 1996 een bedrag van € 7.813,09. Het overzicht van Accure Accountants vermeldt over hetzelfde jaar echter een nettobedrag van € 15.948,00. Het verschil kan niet worden verklaard uit louter de deeltijdfactor. Vooralsnog ontbreekt een deugdelijke toelichting van de zijde van [eiser].
2.10
Op [eiser] rust de bewijslast ter zake van de hoogte van zijn bruto en netto jaarloon in de situatie zonder ongeval. [eiser] zal worden opgedragen te bewijzen dat hij in de situatie zonder ongeval in de periode van november 1995 tot en met 2006 een bruto en netto jaarloon zou hebben ontvangen van de omvang als vermeld in de brief van 25 mei 2007 van Accure Accountants, althans te bewijzen wat de omvang van het door hem ontvangen bruto en netto jaarloon in de genoemde jaren en in 2007 zou zijn geweest.
2.11
Zodra hieromtrent bewijsvoering heeft plaatsgevonden, kunnen partijen zich bij het eerstvolgende processtuk uitlaten omtrent de wijze waarop de inkomensschade kan worden berekend, eventueel door middel van een deskundigenbericht waartoe partijen een - bij voorkeur eenparig - voorstel kunnen doen. Daarbij kan tevens de eventuele pensioenschade worden betrokken, nu deze is gerelateerd aan de inkomensschade.
2.12
Hoewel Achmea er bij antwoordakte onder 7 terecht op wijst dat [eiser] wel erg wispelturig en vaag is in zijn stellingen omtrent de pensioenschade, rechtvaardigt dit naar het oordeel van de rechtbank, gelet op de samenhang tussen de inkomensschade en de pensioenschade, niet de onmiddellijke afwijzing van de vordering ter zake van pensioenschade.
ad b. Verlies van inkomsten uit "zwart werk"
- (I)
Fl. 100,00 netto per week van [bedrijf]
2.13
[eiser] heeft als productie 2 bij akte een verklaring overgelegd van [bedrijf], welke verklaring vermeldt dat [eiser] in de periode van 8 maart 1993 tot en met 1 augustus 1996 in dienst is geweest van maandag tot en met donderdag en dat [eiser] hiermee fl. 100,00 netto extra per week verdiende. [eiser] stelt bij akte onder 3 dat [bedrijf] subsidie van het Rijk ontving omdat het bedrijf een arbeidsongeschikte werknemer in dienst nam. Naast zijn loon ontving [eiser] wekelijks fl. 100,00 netto om hem te laten meeprofiteren van de subsidie. [eiser] stelt een schade van € 32.867,76 te lijden omdat hij dit bedrag vanaf de ongevalsdatum niet meer ontvangt.
2.14
De rechtbank is van oordeel dat [eiser] over het hoofd ziet dat het uitgangspunt van zijn schadeberekening ter zake van het verlies van arbeidsvermogen is dat hij met ingang van 31 oktober 1995 volledig arbeidsgeschikt zou zijn verklaard en een fulltime dienstverband met [bedrijf] zou zijn aangegaan. Dat [bedrijf] niettemin tot de pensioendatum van [eiser] subsidie zou blijven ontvangen en dat [eiser] in dat verband wekelijks naast zijn salaris fl. 100,00 netto betaald zou krijgen door [bedrijf] is volstrekt onaannemelijk en is door [eiser] ook niet gesteld.
2.15
Voor zover de vordering van [eiser] mede betrekking heeft op de periode vanaf de ongevalsdatum tot 31 oktober 1995 constateert de rechtbank dat [eiser] niet heeft voldaan aan het verzoek van de rechtbank bij tussenvonnis van 27 september 2006 onder 2.9, en nogmaals herhaald ter comparitie van partijen, om een gespecificeerd bewijsaanbod te doen. De rechtbank zal dit onderdeel van de vordering derhalve afwijzen.
- (II)
Voor [persoon1] & [eiser] verrichte werkzaamheden
2.16
[eiser] stelt bij akte onder 5 een netto schade van € 609,88 te hebben geleden doordat hij gedurende de periode van 4 augustus 1995 tot en met september 1995 niet in staat is geweest op de vrijdagen allerlei werkzaamheden te verrichten bij [persoon1] & [eiser]. Achmea maakt om proceseconomische reden geen bezwaar tegen deze vordering. Het bedrag van € 609,88 zal derhalve bij eindvonnis worden toegewezen.
- (III)
Zwarte inkomsten bij derden
2.17
[eiser] stelt bij akte onder 6 en 7 dat hij schilder en timmerman is. In de situatie zonder ongeval zou [eiser] zijns inziens naast een 40-urige werkweek bij [bedrijf] wekelijks minimaal 10 uur aan werkzaamheden in en rond het huis hebben verricht en daarnaast bij derden hebben geklust. De schade ter zake van gemiste inkomsten uit de laatstgenoemde kluswerkzaamheden begroot [eiser] op € 62.212,50.
2.18
Achmea verwijst terecht naar hetgeen de rechtbank hieromtrent heeft overwogen bij tussenvonnis van 27 september 2006 onder 2.9. [eiser] werd in de gelegenheid gesteld om onder meer een gespecificeerde opgave te doen van de werkzaamheden die hij tot de datum van het ongeval feitelijk verrichtte en van de (duurzame) inkomsten die hij daaruit genoot. Voorts werd [eiser] in de gelegenheid gesteld daaromtrent een gespecificeerd bewijsaanbod te doen. Ter comparitie van partijen is (de raadsvrouwe van) [eiser] hier nogmaals op gewezen.
2.19
De rechtbank wijst erop dat [eiser] in zijn visie reeds voorafgaande aan het ongeval arbeidsgeschikt was voor werkzaamheden als schilder en timmerman. Indien [eiser] in die periode niettemin geen inkomsten genoot uit kluswerkzaamheden voor derden valt niet in te zien waarom dat in de situatie zonder ongeval na ongevalsdatum wel het geval zou zijn geweest. Voor zover [eiser] voor ongevalsdatum wel kluswerkzaamheden voor derden verrichtte en daaruit inkomsten genoot, mocht van hem worden verwacht dat hij, in ieder geval na herhaalde uitnodiging door de rechtbank daartoe, daaromtrent een gespecificeerd bewijsaanbod zou doen.
2.20
Nu [eiser] zijn stellingen ter zake van kluswerkzaamheden die hij in de situatie zonder ongeval voor derden zou hebben verricht niet voldoende heeft gespecificeerd (en geen gespecificeerd bewijsaanbod heeft gedaan), zal dit onderdeel van de vordering worden afgewezen.
ad c. Verlies zelfwerkzaamheid
2.21
Bij tussenvonnis van 27 september 2006 onder 2.10 heeft de rechtbank [eiser] in de gelegenheid gesteld een gespecificeerde opgave te doen van de relevante werkzaamheden in het kader van het gestelde verlies van zelfwerkzaamheid, alsmede van de schade die [eiser] lijdt doordat hij die werkzaamheden niet meer kan verrichten.
2.22
[eiser] stelt bij akte onder 8 tot en met 22 dat hij in het verleden verbouwings¬werkzaamheden aan woningen en opknapwerkzaamheden aan zeilboten heeft verricht. [eiser] acht het redelijk als uitgangspunt voor zijn zelfwerkzaamheid voorafgaand aan het ongeval een tijdsbestek te hanteren van 10 uur per week, 480 uur per jaar, en deze werkzaamheden door te rekenen tot zijn zeventigjarige leeftijd tegen een tarief van € 25,00 per uur. [eiser] begroot deze schadepost op € 299.250,00.
2.23
De gestelde schadepost mist een reële onderbouwing. Zo heeft [eiser] niet gesteld welke feiten of omstandigheden aannemelijk maken dat hij, nadat hij met ingang van 31 oktober 1995 zijn werkzaamheden als schilder fulltime zou hebben kunnen hervatten, privé 10 uur per week zou zijn blijven besteden aan verbouwings¬werkzaamheden in eigen woningen en opknapwerkzaamheden aan eigen boten. Gelet op de fysieke problemen die [eiser] had ondervonden en de daaruit voortgevloeide langdurige arbeidsongeschiktheid voor zijn eigen beroep, lag het niet in de rede dat hij zich na fulltime hervatting van zijn beroepswerkzaamheden ook in zijn vrije tijd zwaar fysiek zou (blijven) belasten. Voorts heeft [eiser] ondanks herhaald verzoek daartoe in het geheel niet inzichtelijk gemaakt welke schade hij lijdt doordat hij de opknapwerkzaamheden en verbouwingswerkzaamheden niet meer kan verrichten. Die schade bestaat naar het oordeel van de rechtbank in ieder geval niet uit een geschat aantal uren zelfwerkzaamheid per jaar vermenigvuldigd met een uurtarief.
2.24
Evident is dat [eiser] als gevolg van het ongeval zijn leven heel anders heeft moeten inrichten. Dat is echter in het bijzonder van belang in het kader van de begroting van het smartengeld. Het feit dat [eiser] in de situatie na ongeval niet meer beschikt over boten en woningen waaraan opknapwerkzaamheden respectievelijk verbouwingswerkzaamheden dienen te worden verricht, brengt mee dat [eiser] geen kosten hoeft te maken om die werkzaamheden door derden te laten verrichten. In zoverre leidt hij derhalve geen schade.
2.25
In dit verband is mede van belang dat niet aannemelijk is dat [eiser] thans volledig arbeidsongeschikt is op het gebied van de zelfwerkzaamheid en dat gesteld noch gebleken is dat hij in de situatie na ongeval feitelijk kosten dient te maken die hij zich in de situatie zonder ongeval zou kunnen besparen.
2.26
Voor zover [eiser] heeft bedoeld te stellen dat hij schade lijdt doordat hij zijn verdiencapaciteit privé niet meer te gelde kan maken door waardevermeerderende werkzaamheden te verrichten aan eigen woningen en boten, heeft hij dat onvoldoende concreet gesteld en heeft hij de daar in zijn visie uit voortvloeiende schade - ondanks herhaald verzoek daartoe - onvoldoende onderbouwd.
2.27
De schadepost ter zake van gesteld verlies van zelfwerkzaamheid zal derhalve worden afgewezen.
ad d., e. en f. Diverse kosten
2.28
Deze schadeposten worden door Achmea niet betwist. Deze zullen worden toegewezen.
ad g. Smartengeld
2.29
Ter comparitie van partijen hebben partijen medegedeeld dat zij het smartengeld inclusief rente reeds in onderling overleg hebben vastgesteld en afgewikkeld. De rechtbank beschouwt dit onderdeel van de vordering als ingetrokken.
ad h Buitengerechtelijke kosten
- (I)
Kosten NRL
2.30
[eiser] vordert € 642,60 ter zake van een contante waardeberekening door het NRL.
2.31
Achmea acht het laten opstellen van een contante waardeberekening prematuur, nu de uitgangspunten nog niet zijn vastgesteld.
2.32
De rechtbank is met Achmea van oordeel dat het laten opstellen van een contante waardeberekening niet in de rede lag nu nog geen overeenstemming was bereikt omtrent de uitgangspunten en die uitgangspunten ook nog niet in rechte waren vastgesteld.
2.33
Indien bij eindvonnis moet worden vastgesteld dat het maken van de kosten voor de contante waardeberekening niet zinvol was omdat de schade alsnog op grond van andere uitgangspunten dient te worden berekend, zal de vordering ter zake van de kosten van de berekening worden afgewezen.
- (II)
Kosten van Accure Accountants ter zake van het overzicht van het inkomen van [eiser] zonder ongeval
2.34
[eiser] vordert ter zake van de kosten van Accure Accountants een bedrag van € 348,08.
2.35
Achmea is van oordeel dat de opgave van het inkomen zonder ongeval niet juist is. Voorts wijst Achmea erop dat zij niet betrokken is geweest bij het verlenen van de opdracht aan Accure Accountants. In de visie van Achmea dienen deze kosten voor rekening van [eiser] te komen.
2.36
De rechtbank zal de beslissing hieromtrent aanhouden tot na de bewijsvoering omtrent het inkomen zonder ongeval.
- (III)
Nota van [bedrijf3]
2.37
[eiser] vordert ter zake van deze kosten een bedrag van € 97,65.
2.38
Achmea wijst erop dat deze kosten van de medisch adviseur onder het regiem van de proceskosten vallen en niet als buitengerechtelijke kosten gevorderd kunnen worden.
2.39
Het standpunt van Achmea is juist. Dit onderdeel van de vordering zal worden afgewezen.
- (IV)
Kosten betreffende werkzaamheden van de raadsvrouwe van [eiser] over de periode van 1 januari 2000 tot en met 16 september 2003
2.40
Bij tussenvonnis van 27 september 2006 onder 2.13 heeft de rechtbank [eiser] in de gelegenheid gesteld kenbaar te maken welk bedrag hij ter zake van (nog niet vergoede) buitengerechtelijke kosten vordert. Achmea is in de gelegenheid gesteld, voor zover zij de gespecificeerde opgave van de buitengerechtelijke kosten betwist, haar betwisting van die opgave (per specificatie) te motiveren.
2.41
[eiser] stelt dat hij in totaal over de periode van 1 januari 2000 tot en met 16 september 2003, op basis van een specialistentarief van 125 procent van het uurtarief, € 19.742,23 vordert, exclusief wettelijke rente. [eiser] stelt voorts dat het gezien het belang van de zaak redelijk is het specialistentarief alsnog te stellen op 150 procent van het uurtarief. Daarom vermeerdert [eiser] zijn vordering met een bedrag van € 5.091,66. Ter zake van door Achmea gedane betalingen betreffende de buitengerechtelijke kosten verwijst de [eiser] naar de als productie 23 en 24 bij akte overgelegde renteberekeningen.
2.42
De rechtbank is van oordeel dat toepassing van een specialisatiefactor in het kader van de aan te leggen redelijkheidstoets gerechtvaardigd kan zijn indien en voor zover daadwerkelijk sprake is geweest van op efficiënte wijze toegepaste specialistische kennis en mits de totaal in rekening te brengen kosten van buitengerechtelijke rechtsbijstand in een reële verhouding staan tot het werkelijke belang van de zaak. Of daarvan sprake is geweest, hoeft voor wat betreft de vermeerdering van eis echter niet te worden beoordeeld. De raadsvrouwe van [eiser] is uiteraard niet gerechtigd om de over de periode van 1 januari 2000 tot en met 16 september 2003 aan [eiser] in rekening gebrachte kosten van rechtsbijstand in 2007 alsnog met terugwerkende kracht te verhogen. Daarom is [eiser] evenmin gerechtigd vergoeding van dergelijke met terugwerkende kracht verhoogde declaraties te vorderen van Achmea. Voor zover de vordering is vermeerderd door toepassing achteraf van een hoger tarief zal de vordering derhalve worden afgewezen.
2.43
Achmea heeft de gespecificeerde opgave van de buitengerechtelijke kosten niet betwist en geen bezwaar gemaakt tegen de hoogte van het oorspronkelijk toegepaste tarief. Niettemin heeft zij die kosten niet volledig voldaan. Bij conclusie van antwoord onder 6.1.1 stelt zij daaromtrent dat zij een bedrag van € 12.715,18 aan voorschotten op de buitengerechtelijke kosten heeft betaald. Het meerdere stelt zij niet te hebben voldaan omdat gelet op de discussie over de omvang van de schade nog niet te beoordelen was of de omvang van de kosten ook redelijk was.
2.44
Het komt de rechtbank voor dat de omvang van de (oorspronkelijk) gevorderde vergoeding ter zake van buitengerechtelijke kosten afgezet tegen de omvang van de door [eiser] geleden en te lijden ongevalsgerelateerde schade niet onredelijk was. Dat brengt mee dat de (oorspronkelijk) gevorderde vergoeding ter zake van buitengerechtelijke kosten ad € 19.742,23, verminderd met de daarop reeds betaalde voorschotten, in beginsel toewijsbaar is.
2.45
Achmea voert aan dat de wettelijke rente over de buitengerechtelijke kosten eerst ingaat op het moment dat [eiser] de kosten daadwerkelijk voor zijn rekening heeft genomen. Nu is gesteld noch gebleken dat de declaraties van de raadsvrouwe van [eiser] door [eiser] zijn voldaan, is in de visie van Achmea de dag van dagvaarding de ingangsdatum van de wettelijke rente.
2.46
De rechtbank acht de redenering van Achmea onjuist. De schade ter zake van gefactureerde buitengerechtelijke kosten verschijnt op het moment dat de debiteur rechtens verplicht wordt die gefactureerde kosten te betalen, derhalve vanaf het verstrijken van de overeengekomen betalingstermijn en ongeacht de vraag of hij de declaraties op dat moment feitelijk heeft voldaan.
2.47
De rechtbank merkt nog op dat het door Achmea bij conclusie van antwoord onder 6.1.1 genoemde bedrag aan op de buitengerechtelijke kosten betaalde voorschotten van € 12.715,18 niet overeenkomt met de specificatie in de door [eiser] bij akte overgelegde productie 23 die sluit op een totaalbedrag van € 12.502,10. Niettemin stelt Achmea bij antwoordakte onder 6.1.3 dat zij instemt met het in productie 23 weergegeven overzicht van de betalingen door Achmea betreffende de buitengerechtelijke kosten. De rechtbank zal derhalve uitgaan van de juistheid van dat overzicht.
ad i. Wettelijke rente
2.48
Met betrekking tot de wettelijke rente verwijst de rechtbank naar hetgeen zij heeft overwogen bij tussenvonnis van 27 september 2006 onder 2.14.
Voorts
2.49
In afwachting van het resultaat van de bewijsvoering zal de rechtbank iedere verdere beslissing aanhouden.
3. De beslissing
De rechtbank,
alvorens verder te beslissen,
draagt [eiser] op het bewijs van feiten en omstandigheden waaruit kan worden afgeleid dat hij in de hypothetische situatie bij wegdenken van het ongeval in de periode van november 1995 tot en met 2006 een bruto en netto jaarloon zou hebben ontvangen van de omvang als vermeld in de brief van 25 mei 2007 van Accure Accountants, te weten:
althans te bewijzen wat de omvang van het door hem ontvangen bruto en netto jaarloon in de genoemde jaren en in 2007 zou zijn geweest;
bepaalt dat indien [eiser] dit bewijs wil leveren door het doen horen van getuigen, deze zullen worden gehoord in het gebouw van deze rechtbank voor de rechter mr. C. Bouwman;
bepaalt dat de procureur van [eiser] binnen twee weken na vonnisdatum opgave moet doen van de voor te brengen getuigen en de verhinderdata van de betrokkenen aan haar zijde in de maanden januari, februari en maart 2008 en dat de procureur van Achmea binnen dezelfde termijn opgave moet doen van de verhinderdata van de betrokkenen aan zijn zijde in dezelfde periode, waarna dag en uur van de verhoren zullen worden bepaald;
bepaalt dat het aan de hand van de opgaven vastgestelde tijdstip, behoudens dringende redenen, niet zal worden gewijzigd.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Bouwman.
Uitgesproken in het openbaar.
- 1729.