ABRvS, 12-11-2014, nr. 201403057/1/A2
ECLI:NL:RVS:2014:4086
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
12-11-2014
- Zaaknummer
201403057/1/A2
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2014:4086, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 12‑11‑2014; (Hoger beroep)
Uitspraak 12‑11‑2014
Inhoudsindicatie
Bij besluiten van 2 januari 2012, 16 november 2012 en 1 maart 2013 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de zorgtoeslag over 2010 en 2011 definitief vastgesteld op respectievelijk € 358,00 en € 788,00, de huurtoeslag over 2010 definitief vastgesteld op nihil en teveel betaalde huur- en zorgtoeslag van [appellant] teruggevorderd.
201403057/1/A2.
Datum uitspraak: 12 november 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 7 maart 2014 in zaak nr. 13/6126 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluiten van 2 januari 2012, 16 november 2012 en 1 maart 2013 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de zorgtoeslag over 2010 en 2011 definitief vastgesteld op respectievelijk € 358,00 en € 788,00, de huurtoeslag over 2010 definitief vastgesteld op nihil en teveel betaalde huur- en zorgtoeslag van [appellant] teruggevorderd.
Bij besluit van 11 september 2013 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de door [appellant] daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 7 maart 2014, voor zover thans van belang, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 oktober 2014, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. P.A. Caljé, advocaat te Rotterdam, en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. H.R. Grootenhuis, werkzaam bij de dienst, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 1, tweede lid, van de Wet op de zorgtoeslag (hierna: Wzt) is de hoogte van de zorgtoeslag afhankelijk van de draagkracht.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Wet op de huurtoeslag (hierna: Wht) is het recht op en de hoogte van de huurtoeslag afhankelijk van de draagkracht, waaronder begrepen het vermogen, van de huurder, diens partner en de medebewoners.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onder o, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir) wordt onder inkomensgegeven verstaan: inkomensgegeven als bedoeld in artikel 21, onderdeel e, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: Awr).
Ingevolge artikel 7, eerste lid, wordt ter bepaling van de draagkracht voor de toepassing van een inkomensafhankelijke regeling het toetsingsinkomen, bedoeld in artikel 8, van de belanghebbende en dat van zijn partner in aanmerking genomen.
Ingevolge artikel 8, eerste lid, is toetsingsinkomen: het op het berekeningsjaar betrekking hebbende inkomensgegeven.
Ingevolge artikel 26 is de belanghebbende, indien een herziening van een tegemoetkoming of een herziening van een voorschot tot een terug te vorderen bedrag leidt, dan wel een verrekening van een voorschot met een tegemoetkoming daartoe leidt, het bedrag van de terugvordering in zijn geheel verschuldigd.
Ingevolge artikel 21, aanhef en onder e, van de Awr wordt in dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen verstaan onder inkomensgegeven:
1˚. Indien over een kalenderjaar een aanslag of navorderingsaanslag inkomstenbelasting is of wordt vastgesteld: het na afloop van dat kalenderjaar van betrokkene over dat kalenderjaar laatst bepaalde verzamelinkomen.
2˚. […].
Ingevolge artikel 2b, eerste lid, van het Besluit op de huurtoeslag (hierna: het Bht) blijven bij de toepassing van artikel 7, eerste en tweede lid, van de Awir voor zover het betreft het toekennen van een huurtoeslag, op verzoek de daarin onder a tot en met e genoemde bestanddelen van het toetsingsinkomen buiten beschouwing.
2. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de Belastingdienst/Toeslagen bij de definitieve vaststelling van huurtoeslag en zorgtoeslag over 2010 en 2011 ten onrechte van het door de inspecteur voor die jaren vastgestelde verzamelinkomen is uitgegaan. Hij voert daartoe aan dat hem in 2008 en 2009 krachtens de Wet werk en bijstand geldleningen zijn verleend, die in 2010 en 2011 zijn omgezet in uitkeringen om niet en door de inspecteur tot het verzamelinkomen in die jaren zijn gerekend. Volgens [appellant] had de Belastingdienst/Toeslagen aanleiding moeten zien deze uitkeringen buiten het toetsingsinkomen te laten, omdat het niet daadwerkelijk in 2010 en 2011 genoten inkomen betreft. Dat geldt volgens hem temeer, nu de regelgever aanleiding heeft gezien het Besluit bijstand zelfstandigen (hierna: Bbz) aan te passen, in de zin dat dergelijke omgezette leningen met ingang van 1 januari 2013 niet langer tot het verzamelinkomen worden gerekend.
2.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 7 juli 2010 in zaak nr. 200908038/1/H2), is de Belastingdienst/Toeslagen ingevolge artikel 7, eerste lid, gelezen in verbinding met artikel 8, eerste lid, van de Awir, bij de bepaling van de draagkracht gehouden het verzamelinkomen, zoals vastgesteld door de inspecteur voor de inkomstenbelasting in de aanslag inkomstenbelasting, in aanmerking te nemen.
De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen bij het bepalen van [appellant]s draagkracht terecht is uitgegaan van het door de inspecteur vastgestelde verzamelinkomen, zonder daarbij rekening te houden met het standpunt van [appellant] dat de leningen uit 2008 en 2009 ten onrechte zijn toegerekend aan de jaren waarin zij zijn omgezet in een uitkering om niet, noch met de omstandigheid dat dergelijke leningen ingevolge het Bbz met ingang van 1 januari 2013 niet langer tot het verzamelinkomen worden gerekend.
Het betoog faalt.
3. [appellant] betoogt voorts tevergeefs dat de rechtbank heeft miskend dat het niet buiten beschouwing laten van de in 2010 en 2011 omgezette leningen in strijd met het doel en de strekking van de wet alsmede het evenredigheidsbeginsel moet worden geacht, vanwege de nadelige gevolgen voor het recht op en de hoogte van huur- en zorgtoeslag in die jaren. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de Wzt de Belastingdienst/Toeslagen geen ruimte laat de omgezette leningen buiten beschouwing te laten en dat dit evenmin krachtens de Wht mogelijk is, nu deze leningen geen inkomensbestanddelen, als bedoeld in artikel 2b, eerste lid, aanhef en onder a tot en met e, van het Bht, zijn.
4. [appellant] betoogt ten slotte evenzeer tevergeefs dat de rechtbank heeft miskend dat de Belastingdienst/Toeslagen, gelet op zijn financiële situatie, aanleiding had moeten zien van terugvordering van teveel betaalde zorg- en huurtoeslag af te zien. Indien de verrekening van voorschotten met tegemoetkomingen leidt tot terug te vorderen bedragen, zoals in het voorliggende geval, is de belanghebbende die bedragen ingevolge artikel 26 van de Awir in zijn geheel verschuldigd. De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat deze bepaling dwingendrechtelijk is geformuleerd, zodat de Belastingdienst/Toeslagen niet van terugvordering van de door [appellant] verschuldigde bedragen mocht afzien (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 21 mei 2014 in zaak nr. 201305942/1/A2). De financiële situatie van [appellant] kan daaraan niet afdoen.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de uitspraak, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, voorzitter, en mr. A. Hammerstein en mr. J.Th. Drop, leden, in tegenwoordigheid van mr. D. Krokké, griffier.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Krokké
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 12 november 2014
686.