Rb. Utrecht, 25-11-2009, nr. 272473 / HA RK 09-286
ECLI:NL:RBUTR:2009:BK4457
- Instantie
Rechtbank Utrecht
- Datum
25-11-2009
- Zaaknummer
272473 / HA RK 09-286
- LJN
BK4457
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBUTR:2009:BK4457, Uitspraak, Rechtbank Utrecht, 25‑11‑2009; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHAMS:2010:BM4483, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 25‑11‑2009
Inhoudsindicatie
Verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor wordt toegewezen met uitzondering van de onderdelen 11 t/m 14 van het verzoekschrift, daar ten aanzien van deze onderdelen niet voldaan is aan het vereiste van artikel 187 lid 3 sub b Rv.
Partij(en)
beschikking
RECHTBANK UTRECHT
Sector handels- en familierecht
zaaknummer / rekestnummer: 272473 / HA RK 09-286
Beschikking van 25 november 2009
in de zaak van
1. [verzoeker sub 1],
wonende te [woonplaats],
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[verzoeker sub 2] B.V.,
gevestigd te [woonplaats],
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[verzoeker sub 3] B.V.,
gevestigd te [woonplaats],
4. [verzoeker sub 4],
wonende te [woonplaats], België,
5. [verzoeker sub 5],
wonende te [woonplaats], Monaco,
6. [verzoeker sub 6],
wonende te [woonplaats],
7. de vennootschap naar Antilliaans recht
[verzoeker sub 7]
gevestigd te [woonplaats], Curaçao,
verzoekers, hierna ook: [verzoekers c.s.],
advocaat mr. H.J. Bos,
tegen
1. [verweerder sub 1],
wonende te [woonplaats], gemeente Brussel, België,
verweerder,
advocaat mr. P.D. Olden,
2. [verweerder sub 2],
wonende te [woonplaats], België,
verweerder,
advocaat mr. A.F.J.A. Leijten,
3. [verweerder sub 3],
wonende te [woonplaats], België,
verweerder,
advocaat mr. W.W. de Nijs Bik en mr. B.E.L.J.C. Verbunt,
4. de naamloze vennootschap
FORTIS N.V.,
gevestigd te Utrecht,
verweerster,
advocaat mr. H.J. de Kluiver en mr. M.F. Poot,
1. Verloop van de procedure
1.1.
Verzoekers hebben op 6 augustus 2009 een verzoekschrift ter griffie van deze rechtbank ingediend. Het verzoek strekt ertoe dat de rechtbank een voorlopig getuigenverhoor zal bevelen.
1.2.
De griffier van deze rechtbank heeft partijen opgeroepen tegen de terechtzitting van 13 oktober 2009, waarbij aan verweerders een afschrift van het verzoekschrift is toegezonden.
1.3.
Op 6 oktober 2009 hebben [verweerder sub 1] en [verweerder sub 3] een verweerschrift ingediend
1.4.
Op 7 oktober 2009 hebben [verweerder sub 2] en Fortis N.V. (verder: Fortis) een verweerschrift ingediend.
1.5.
Ter zitting zijn verschenen:
- -
mr. H.J. Bos, advocaat voornoemd;
- -
mr. T. Dufay, kantoorgenoot van mr. H.J. Bos;
- -
dhr. [verzoeker sub 1], in persoon en namens [verzoeker sub 2]. en [verzoeker sub 3];
- -
mr. J. Polderman, kantoorgenoot van mr. P.D. Olden, advocaat voornoemd;
- -
mr. A.F.J. Leijten, advocaat voornoemd;
- -
mr. B.E.L.J.C. Verbunt, advocaat voornoemd;
- -
mr. M.F. Poot, advocaat te Amsterdam, raadsman van Fortis.
1.6.
Ten slotte is de uitspraak bepaald op heden.
2. Vaststaande feiten
2.1.
Fortis was een internationale groep met aan het hoofd twee moedermaatschappijen: het Belgische Fortis SA/NV en het Nederlandse Fortis N.V. Per 3 oktober 2008 zijn de Nederlandse bank- en verzekeringsactiviteiten van Fortis overgenomen door de Nederlandse Staat. De andere bankactiviteiten zijn door de Belgische staat overgenomen.
2.2.
[verweerder sub 1] (voormalig Chief Executive Officer van de Executive Committee van Fortis en voormalig lid van de Raad van Bestuur van Fortis), [verweerder sub 2] (voormalig niet-uitvoerend voorzitter van de Raad van Bestuur van Fortis) en [verweerder sub 3] (voormalig Chief Financial Officer van de Executive Committee van Fortis) hebben in 2007 en 2008 in het openbaar informatie verspreid over de financiële toestand en het door Fortis in 2008 uit te keren dividend.
2.3.
De Ondernemingskamer van het Gerechtshof Amsterdam heeft bij beschikking van 24 november 2008 een onderzoek bevolen naar het beleid en gang van zaken van Fortis over de periode vanaf 29 mei 2007. De Ondernemingskamer heeft op 5 december 2008
dr. F.G.J.M. Cremers, mr. C.E. Drion en drs. C.J.M. Scholtes benoemd tot onderzoekers.
2.4.
[verzoekers c.s.] hebben bij dagvaarding van 3 augustus 2009 een bodemprocedure bij deze rechtbank tegen verweerders en Fortis aanhangig gemaakt. In die procedure vorderen [verzoekers c.s.] om voor recht te verklaren dat [verweerder sub 1], [verweerder sub 2], [verweerder sub 3] en Fortis, onrechtmatig jegens verzoekers (in die procedure eisers) hebben gehandeld en om [verweerder sub 1], [verweerder sub 2] en [verweerder sub 3] (hoofdelijk) te veroordelen tot vergoeding van de door eisers geleden en te lijden schade, vermeerderd met de wettelijke rente, nader op te maken bij staat, met veroordeling van gedaagden in kosten van die procedure.
3. Verzoek
3.1.
[verzoekers c.s.] hebben zich in de bodemprocedure op het standpunt gesteld dat
de onder 2.2. bedoelde informatie een onjuist en/of misleidend beeld gaf over de financiële toestand van Fortis en het door Fortis uit te keren dividend. [verzoekers c.s.] hebben op basis van de door verweerders gedane mededelingen effecten aangekocht en/of reeds in hun bezit zijnde effecten Fortis behouden, althans zij hebben hun beleggingsbeslissing afgestemd op het door voornoemde mededelingen veroorzaakte oordeel over de effecten Fortis in de markt. Hierdoor hebben [verzoekers c.s.] aanzienlijke schade geleden, voorlopig begroot op
€ 1,3 miljoen, waarvoor zij verweerders en Fortis aansprakelijk houden. Door het houden van een voorlopig getuigenverhoor wensen [verzoekers c.s.] opheldering te verkrijgen over hun rechts- en bewijspositie ten behoeve van de aanhangige bodemprocedure.
[verzoekers c.s.] wensen in het verzochte getuigenverhoor te achterhalen welke uitspraken verweerders hebben gedaan en welke informatie bij verweerders bekend was bij het doen van die mededelingen in de periode van 1 augustus 2007 tot 30 juni 2008. Daarnaast (onderdeel 11 tot en met 14 van het verzoekschrift) wensen [verzoekers c.s.] te vernemen of onder meer de in de dagvaarding opgenomen citaten uit krantenartikelen, interviews en boeken – welke citaten afkomstig heten te zijn van verweerders – correct zijn weergegeven.
4. Verweer
Fortis
4.1.
Fortis stelt zich primair op het standpunt dat het verzoek moet worden afgewezen omdat op geen enkele manier blijkt over welke concrete vragen getuigen zouden moeten worden gehoord en dat een en ander relevant zou kunnen zijn voor de beoordeling van de vorderingen in de bodemprocedure. Dat geldt in het bijzonder voor hetgeen [verzoekers c.s.] hebben geformuleerd ten aanzien van het verhoor over de aan verweerders toegeschreven uitlatingen in publicaties.
Fortis stelt dat zij alle relevante informatie aan haar aandeelhouders heeft verstrekt, zodat [verzoekers c.s.] volgens Fortis voldoende informatie voorhanden hebben voor de beoordeling van hun (proces)positie. Van opheldering van onbekende feiten – waarvoor een voorlopig getuigenverhoor bedoeld is – is dan ook volgens Fortis geen sprake.
4.2.
Ook is er volgens Fortis geen belang bij onderhavig verzoek omdat het onderwerp van het voorlopig getuigenverhoor waarover [verzoekers c.s.] getuigen wensen te horen, reeds onderwerp is van het door de Ondernemingskamer bij beschikking van 24 november 2008 bevolen onderzoek. Toewijzing van het verzoek zal in dit stadium van het geding leiden tot een ondoelmatige procesvoering en is in strijd met de eisen van een goede procesorde, mede gelet op het feit dat gedaagden in bodemprocedure nog geen verweer hebben gevoerd. Ook indien aangenomen wordt dat er nog feiten opgehelderd moeten worden, dient volgens Fortis het verzoek te worden afgewezen nu niet vast staat welke feiten in de bodemprocedure betwist en/of relevant zijn.
4.3.
Subsidiair is Fortis van mening dat voor zover het onderhavige verzoek zal worden toegewezen, de getuigenverhoren dienen te worden uitgesteld tot dat het rapport gereed is en dat te zijner tijd door middel van een regiezitting nader dient te worden bepaald waar het verhoor betrekking op zal hebben. Dat geldt niet ten aanzien van de onderdelen 11 tot en met 14 van het verzoekschrift, over de citaten in publicaties. Dat deel van het verzoek dient in ieder geval aanstonds te worden afgewezen volgens Fortis.
[verweerder sub 1]
4.4.
[verweerder sub 1] kan zich verenigen met het door Fortis gevoerde verweer en verzet zich primair tegen toewijzing van het verzoek. Subsidiair verzoekt ook [verweerder sub 1] het verzoek af te wijzen ten aanzien van de onderwerpen in paragraaf 11-14 van het verzoekschrift en het getuigenverhoor voor de overige onderdelen uit te stellen totdat de onderzoekers in de enquêteprocedure hun verslag bij de griffie van de Ondernemingskamer van het Hof Amsterdam zullen hebben neergelegd. Evenals Fortis meent [verweerder sub 1] dat de rechtbank een regiezitting zou moeten bepalen, na ontvangst van het verslag van de Ondernemingskamer, en dat de onderwerpen van een voorlopig getuigenverhoor op grond van dat verslag in de aldus te bepalen regiezitting zouden moeten worden beperkt.
[verweerder sub 2]
4.5.
Ook [verweerder sub 2] stelt zich primair op het standpunt dat het verzoek moet worden afgewezen. Hij wijst er in dat verband op dat reeds duidelijk is jegens wie [verzoekers c.s.] een vordering menen te hebben en dat niet is gesteld of gebleken dat er bewijs verloren dreigt te gaan. Verder is [verweerder sub 2] van mening dat onderhavig verzoek zich niet verdraagt met een goede procesorde in die zin, dat toewijzing zal leiden tot ondoelmatige procesvoering; [verweerder sub 2] heeft in de bodemprocedure nog niet geantwoord zodat nog niet duidelijk is welke feiten al dan niet betwist en/of relevant zijn. Bovendien is [verweerder sub 2] van mening dat de proceseconomie er niet mee gediend wordt, indien onderhavig verzoek wordt toegewezen nu er op dit moment een onderzoek naar dezelfde gebeurtenissen in opdracht van de Ondernemingskamer loopt en binnen een afzienbare tijd een rapport wordt verwacht.
Ook is er volgens [verweerder sub 2] sprake van misbruik van bevoegdheid omdat [verzoekers c.s.] het voorlopig getuigenverhoor gebruiken voor doeleinden waarvoor het niet is bedoeld; volgens [verweerder sub 2] willen [verzoekers c.s.] hem zijn standpunt in de bodemprocedure op voorhand ontlokken.
4.6.
Subsidiair is [verweerder sub 2] van mening dat het verhoor moet worden uitgesteld totdat het verslag van de door de Ondernemingskamer benoemde deskundigen beschikbaar is en hij verzoekt de rechtbank pas na het verschijnen van het rapport nader te bepalen welke feiten of rechten onderwerp van het voorlopig getuigenverhoor zullen vormen.
[verweerder 3]
4.7.
Volgens [verweerder sub 3] voldoet het verzoekschrift niet aan het vereiste van artikel 187
lid 3 Rv omdat Fortis daarin niet staat opgenomen terwijl Fortis wel gedaagde is in de bodemprocedure. [verweerder sub 3] stelt zich voorts primair op het standpunt dat het verzoek moet worden afgewezen omdat het processueel ondoelmatig en inefficiënt is en voldoende belang ontbreekt. [verweerder sub 3] is van mening dat het in dit stadium van het geding houden van een voorlopig getuigenverhoor alleen maar kan uitmonden in een fishing expedition.
4.8.
Subsidiair is ook [verweerder sub 3] van mening dat het houden van een voorlopig getuigenverhoor moet worden uitgesteld tot na nederlegging van het in de enquêteprocedure uit te brengen onderzoeksrapport betreffende het beleid en de gang van zaken bij Fortis over de periode vanaf 29 mei 2007, omdat het verzoek (punt 9 en 10) en het onderwerp van voornoemde rapportage een zodanige overlap en raakvlakken vertonen, dat de verwachting gerechtvaardigd is dat dit rapport veel inzicht zal geven en zal bijdragen aan de vaststelling of er feiten zijn die nader onderzoek in een voorlopig getuigenverhoor verlangen.
5. Beoordeling van het verzoek
5.1.
De rechtbank overweegt in de eerste plaats dat het feit dat [verzoekers c.s.] in hun verzoekschrift Fortis niet als verweerder of belanghebbende hebben aangemerkt niet met zich brengt dat het verzoek niet aan de daaraan te stellen eisen voldoet.
5.2.
De rechtbank stelt voorts voorop dat de wettelijke regeling van het voorlopig getuigenverhoor ertoe strekt om een partij in de gelegenheid te stellen helderheid te verkrijgen omtrent feiten en omstandigheden die voor haar bewijspositie in een eventuele procedure relevant kunnen zijn. Een verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor wordt afgewezen indien het verzoek in strijd is met een goede procesorde, de bevoegdheid misbruikt wordt of het verzoek afstuit op een (ander) door de rechtbank zwaarwichtig geoordeeld bezwaar.
5.3.
Het verzoek van [verzoekers c.s.] is naar het oordeel van de rechtbank voldoende duidelijk en specifiek voor wat betreft de onderdelen die zien op de vraag over welke informatie verweerders beschikten ten tijde van de uitlatingen die verweerders in de periode van 1 augustus 2007 tot 30 juni 2008 bij de in het verzoekschrift genoemde gelegenheden hebben gedaan over de financiële situatie van Fortis en het uit te keren dividend. Dat Fortis reeds uitgebreide informatie heeft verstrekt over die periode en dat in de bodemprocedure nog niet duidelijk is welke feiten en omstandigheden worden betwist en mogelijk relevant zullen zijn voor de beoordeling van de vorderingen van [verzoekers c.s.] betekent niet dat er sprake is van strijd met een goede procesorde en/of misbruik van de bevoegdheid. Het staat [verzoekers c.s.] in beginsel vrij om – ook in deze fase van de bodemprocedure – een getuigenverhoor te verzoeken en van misbruik van bevoegdheid in die zin, dat verzoekers hun rechten uitoefenen met geen ander doel dan een ander te schaden of met een ander doel dan waarvoor zij is verleend is niet gebleken. Evenmin kan de stand van zaken in de bodemprocedure of het feit dat een onderzoek is ingesteld door de Ondernemingskamer de conclusie rechtvaardigen dat het verzoek in strijd is met de goede procesorde of dient af te stuiten op een ander zwaarwichtig bezwaar. Daarbij is nog van belang dat het onderzoek door de Ondernemingskamer weliswaar naar het zich laat aanzien raakvlakken heeft met het onderwerp van het verzochte getuigenverhoor, maar reeds omdat verzoekers in die procedure niet in de gelegenheid zijn om vragen te stellen en de getuigen niet onder ede worden gehoord in dat onderzoek, kan niet worden gezegd dat dat onderzoek het getuigenvoor naar aard of inhoud overbodig maakt. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor dient te worden toegewezen, met uitzondering van de onderdelen 11 t/m 14. Nu [verzoekers c.s.] niet hebben aangegeven om welke citaten in welke publicaties het hen gaat, is te dien aanzien niet voldaan aan het vereiste van artikel 187 lid 3 sub b Rv en dient het verzoek voor deze onderdelen te worden afgewezen als onvoldoende specifiek en onvoldoende afgebakend.
5.4.
Voor wat betreft het subsidiaire verweer – dat er op neerkomt dat de verhoren eerst zouden moeten plaatsvinden na het verschijnen van het onderzoeksrapport van de Ondernemingskamer en na een op basis daarvan te houden regiezitting – overweegt de rechtbank als volgt. De raakvlakken tussen dat onderzoek en het in deze procedure te gelasten verhoor zijn niet zodanig dat die aanleiding moeten vormen om te bepalen dat de verhoren eerst zullen plaatsvinden nadat het onderzoek zal zijn afgerond en het verslag bekend is. Daartoe is van belang dat niet bekend is wanneer het onderzoek zal zijn afgerond en het verslag beschikbaar zal zijn. Indien het onderzoeksverslag echter voorafgaand aan de te bepalen zittingsdagen gereed zal zijn, dienen partijen zo spoedig mogelijk een afschrift van dit rapport te zenden aan de rechtbank, voorzien van een nadere reactie van elk der partijen. De te benoemen rechter-commissaris zal vervolgens beoordelen of er een regiezitting, al dan niet voorafgaand aan het te gelasten getuigenverhoor, zal plaatsvinden.
5.5.
[verzoekers c.s.] worden voorts verzocht uiterlijk één week voor de zittingsdatum aan de rechter-commissaris en aan de wederpartij toe te zenden (afschriften van) de bescheiden waarvan de kennisneming voor de rechter-commissaris van belang is.
5.6.
Het getuigenverhoor zal efficiënter kunnen verlopen als de getuigen worden gehoord aan de hand van door hen van tevoren op schrift gestelde verklaringen over hetgeen hen uit eigen waarneming bekend is over de te bewijzen feiten en/of omstandigheden. Verzoeker wordt verzocht deze verklaringen één week voor de zittingsdatum aan de rechtbank (mevrouw H. Alberts, kamer A2-16) en aan de wederpartij toe te zenden.
5.7.
Nu de advocaten van verweerders en van Fortis van de griffier van deze rechtbank een afschrift van deze beschikking zullen ontvangen, zijn [verzoekers c.s.] niet gehouden verweerders en Fortis op de voet van artikel 188 Rv een afschrift van deze beschikking te zenden.
6. Beslissing
De rechtbank:
6.1.
Wijst het verzoek toe met inachtneming van het voorgaande;
6.2.
Verzoekt partijen om binnen twee weken na de datum van deze beschikking hun verhinderdata voor de maanden maart tot en met juni 2010 te doen toekomen aan de rechtbank (t.a.v. dhr. R.P.P. Roestenburg, B1-28, faxnr. 030-2233148), zodat de rechtbank kan overgaan tot het benoemen van een rechter-commissaris, die tot het verhoor van de getuigen zal overgaan op een nader te bepalen datum;
6.3.
Verzoekt de advocaat van [verzoekers c.s.] de te horen getuigen, voor zover deze naar zijn inschatting binnen één dagdeel kunnen worden gehoord, met gepaste tussenpozen, tegen de nader te bepalen datum op te roepen;
6.4.
Wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. P. Dondorp en in het openbaar uitgesproken op 25 november 2009.?