Rb. Zutphen, 02-05-2007, nr. 75899 / HA ZA 06-193
ECLI:NL:RBZUT:2007:BB0920
- Instantie
Rechtbank Zutphen
- Datum
02-05-2007
- Zaaknummer
75899 / HA ZA 06-193
- LJN
BB0920
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Ondernemingsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBZUT:2007:BB0920, Uitspraak, Rechtbank Zutphen, 02‑05‑2007; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Uitspraak 02‑05‑2007
Inhoudsindicatie
Deskundigenbenoeming. Hoefbevangenheid bij een paard.
Partij(en)
Vonnis
RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Civiel – Afdeling Handel
zaaknummer / rolnummer: 75899 / HA ZA 06-193
Vonnis van 2 mei 2007
in de zaak van
[eiseres],
wonende te Amersfoort,
eiseres,
procureur mr. A.J.H. Ozinga,
advocaat mr. D. Vrolijks te Amersfoort,
tegen
1. [gedaagde1],
wonende te Putten,
2. [gedaagde2],
wonende te Putten,
gedaagden,
procureur mr. E.G.M. Wiggers,
advocaat mr. F. Boor te Utrecht.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagden] c.s. genoemd worden.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
het tussenvonnis van 1 november 2006
- -
de akte uitlatingen deskundigenrapportage van de zijde van [gedaagden] c.s.
- -
de akte uitlatingen deskundigenrapportage van de zijde van [eiseres]
- -
de antwoordakte van de zijde van [gedaagden] c.s.
- -
de antwoordakte van de zijde van [eiseres].
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
2.1.
In voormeld tussenvonnis heeft de rechtbank overwogen dat zij aanleiding ziet een deskundigenbericht in te winnen. In verband daarmee zijn partijen in de gelegenheid gesteld om zich daarover uit te laten.
2.2.
[gedaagden] c.s. vindt een deskundigenonderzoek niet wenselijk omdat het paard niet meer leeft en daarom niet meer onderzocht kan worden. Over de persoon van de te benoemen deskundige merkt zij op dat zij bij voorkeur een hoogleraar van de Faculteit Diergeneeskunde te Utrecht benoemd ziet. Zij heeft bezwaar gemaakt tegen de door [eiseres] genoemde deskundige.
Na voornoemd bezwaar heeft [gedaagden] c.s. voorgesteld dat als deskundige benoemd zal worden professor dr. A. Barneveld, hoofd afdeling gezondheidszorg paard bij de faculteit der diergeneeskunde van de Universiteit Utrecht.
2.3.
De rechtbank heeft voornoemde persoon bereid gevonden een deskundigenonderzoek te doen en zal aan de deskundige de vragen stellen zoals hierna is aangegeven. Daarin zijn de door partijen opgeworpen vragen verdisconteerd, behoudens voor zover deze onvoldoende aansloten op hetgeen de rechtbank daarover in voormeld tussenvonnis heeft overwogen.
2.4.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
3. De beslissing
De rechtbank
3.1.
beveelt een onderzoek door een deskundige en legt de deskundige de volgende vragen voor:
A. In hoeverre kan gezegd worden dat de kenmerken/afwijkingen, die hoefsmid H. Maaskant op 13 mei 2004 aan de hoeven van het paard heeft opgemerkt, kenmerkend zijn voor hoefbevangenheid van het paard ? (zie productie 3 bij de Akte Overlegging Producties)
B. In hoeverre kan gezegd worden dat de kenmerken/afwijkingen, die dierenarts T. van der Vlerk op 4 juni 2004 aan de hoeven van het paard heeft opgemerkt, kenmerkend zijn voor hoefbevangenheid van het paard ? (zie productie 5 bij de Akte Overlegging Producties) (zie productie 3 bij de Akte Overlegging Producties)
C. Is het mogelijk dat de hiervoor bedoelde kenmerken/afwijkingen (mede) zijn veroorzaakt door de bekapping van de hoeven van het paard op 13 mei 2004 door hoefsmid H. Maaskant te Hoogland ?
D. Met welke mate van zekerheid kan gezegd worden dat het paard die kenmerken/afwijkingen ook al had op de dag van de levering van het paard op 11 mei 2004 ?
E. Is het mogelijk dat die kenmerken/afwijkingen niet zijn opgemerkt bij de keuring door dierenarts M.J. Snoek op 10 mei 2004 ? (zie productie 2 bij de Akte Overlegging Producties)
F. Had een niet professionele paardenbezitter als Elskamp c.s. moeten begrijpen dat die afwijkingen/kenmerken in dit geval wezen in de richting van hoefbevangenheid of is het mogelijk dat zij in het geheel niets heeft gemerkt van die afwijkingen/kenmerken en/of van een hoefbevangenheid van het paard ?
G. Met welke mate van zekerheid kan – gelet op de hiervoor bedoelde kenmerken/afwijkingen en de verdere ziektegeschiedenis van het paard - gezegd worden dat het paard ten tijde van de koop en levering op 11 mei 2004 leed aan – al dan niet chronische - hoefbevangenheid en/of hoefbeenkanteling ?
H. Als dit het geval was, met welke mate van zekerheid mocht verwacht worden dat het paard daarvan zodanig zou genezen, dat het daarna weer geschikt zou zijn als sportpaard ?
I. Met welke mate van zekerheid kan – gelet op die kenmerken/afwijkingen en de verdere ziektegeschiedenis van het paard - gezegd worden dat het paard vóór de verkoop en levering heeft geleden aan hoefbevangenheid ?
J. Als dit het geval was, met welke mate van zekerheid kan gezegd worden dat er daardoor zodanige afwijkingen aan de benen en/of hoeven van het paard zijn opgetreden dat het paard daardoor ten tijde van de koop en de levering niet meer geschikt was als sportpaard ?
K. In hoeverre kan in zijn algemeenheid gezegd worden, dat er bij een paard door of na een eerdere hoefbevangenheid een zodanig groot risico ontstaat op het opnieuw krijgen van die ziekte, dat dat paard daardoor niet meer geschikt is als sportpaard.
L. Had een particuliere koper als [eiseres] uit de achterstallige onderhoudstoestand van de hoeven van het paard moeten begrijpen dat dit in zijn algemeenheid vaak leidt tot een ziekte als hoefbevangenheid ?
M. Welke andere feiten en/of omstandigheden, gebleken uit het onderzoek, kunnen van belang zijn voor een goed begrip van de zaak ?
3.2.
benoemt tot deskundige: professor dr. A. Barneveld, tel. 030 2531350,
voorzitter departement gezondheidszorg paard,
faculteit der diergeneeskunde van de Universiteit Utrecht,
postbus 80153, 3508 TD Utrecht.
3.3.
bepaalt de hoogte van het voorschot, inclusief BTW, op het honorarium van de deskundige op € 1.000,00 inclusief BTW;
3.4.
bepaalt dat aan [eiseres] geen voorschot zal worden opgelegd;
3.5.
bepaalt dat het voorschot op de rekening van de deskundige voorshands door de griffier van deze rechtbank ten laste van 's Rijks kas zal worden gebracht en in verband daarmee voorlopig in debet zal worden gesteld;
3.6.
bepaalt dat de deskundige zijn werkzaamheden aanstonds dient te staken, indien tijdens de uitvoering van de werkzaamheden het voorschot niet toereikend blijkt te zijn;
3.7.
bepaalt dat de deskundige zijn werkzaamheden eerst dient voort te zetten, nadat van de griffier het bericht is ontvangen dat de rechtbank een aanvullend voorschot heeft vastgesteld;
3.8.
bepaalt dat de procesdossiers door partijen ter beschikking van de deskundige zullen worden gesteld;
3.9.
bepaalt dat de deskundige bij het onderzoek partijen in de gelegenheid zal stellen opmerkingen te maken en verzoeken te doen en dat de deskundige in het schriftelijke bericht laat blijken of aan dit voorschrift is voldaan, onder vermelding van de eventueel gemaakte opmerkingen en/of gedane verzoeken;
3.10.
bepaalt dat de deskundige, voorafgaand aan toezending van zijn schriftelijke bericht aan de rechtbank, het concept van dit schriftelijke bericht aan partijen zal toezenden opdat partijen in de gelegenheid zijn om daarover opmerkingen te maken en dat de deskundige in het schriftelijke bericht doen blijken of partijen opmerkingen hebben gemaakt en wat hun reactie daarop is geweest;
3.11.
bepaalt dat de deskundige een met redenen omkleed schriftelijk rapport zal indienen ter griffie van deze rechtbank vóór 1 augustus 2007, onder bijvoeging van een gespecificeerde rekening;
3.12.
bepaalt dat de zaak voor conclusie na deskundigenbericht aan de zijde van [eiseres], hetzij voor doorhaling zal worden uitgeroepen ter rolle van 15 augustus 2007;
3.13.
bepaalt dat van doorhaling eerst sprake zal zijn nadat de definitieve nota van de deskundige door partijen zal zijn voldaan onder verrekening van het betaalde voorschot;
3.14.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.C.M. Boon en in het openbaar uitgesproken op 2 mei 2007.?