Deze zaak hangt samen met zeven andere cassatieberoepen inzake strafzaken jegens verdachte, in welke zaken ik vandaag ook concludeer (nrs. 10/04533; 10/04534; 10/04536; 10/04538; 10/04539; 10/04540 en 11/02562).
HR, 13-11-2012, nr. 10/04535
ECLI:NL:HR:2012:BX9521
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
13-11-2012
- Zaaknummer
10/04535
- Conclusie
Mr. Machielse
- LJN
BX9521
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2012:BX9521, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 13‑11‑2012
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2012:BX9521
ECLI:NL:HR:2012:BX9521, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 13‑11‑2012; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2012:BX9521
- Vindplaatsen
Conclusie 13‑11‑2012
Mr. Machielse
Partij(en)
Nr. 10/04535
Mr. Machielse
Zitting 18 september 2012
Conclusie inzake:
[Verdachte]1.
1.
Het Gerechtshof te Arnhem (fungerende als nevenzittingsplaats voor het Gerechtshof te Amsterdam, zo volgt uit de stukken van het geding) heeft op 30 september 2010 verdachte veroordeeld tot twee uur werkstraf, subsidiair één dag hechtenis, ter zake van overtreding van artikel 39, eerste lid, sub b, van de ten tijde van het bewezen verklaarde feit geldende Algemene Plaatselijke Verordening Utrecht.2. Ter zake van het onder 2, 3 en 4 tenlastegelegde is het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging.
2.
Namens verdachte is beroep in cassatie ingesteld. Mr. A.J.M. Bommer, advocaat te Rotterdam, heeft een schriftuur ingezonden, houdende een middel van cassatie.
3.1.
Het middel klaagt dat het bewezenverklaarde bestanddeel "dat aan weggebruikers en/of bewoners onnodig overlast of hinder werd veroorzaakt" ontoereikend is gemotiveerd.
3.2.
Ten laste van verdachte is bewezen verklaard dat:
"hij, op 7 juli 2007, in de gemeente Utrecht, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, op de weg, als bedoeld in artikel 1 van de Algemene Plaatselijk Verordening Utrecht, te weten de Van Sijpesteijntunnel, zich zodanig heeft opgehouden dat aan weggebruikers of bewoners van nabij gelegen woningen onnodig overlast of hinder werd veroorzaakt, immers stond hij in een groep van meerdere harddrugsgebruikers of alcoholisten of daklozen in de doorgaande route, waardoor de doorgang voor overige weggebruikers, bezoekers van het winkelcentrum, werd belemmerd".
3.3.
De bestreden uitspraak zoals aangetekend in het proces-verbaal van de terechtzitting houdt - voor zover hier van belang - het volgende in:
"3.
Alle gebezigde bewijsmiddelen en andere gronden voor de bewezenverklaring.
- 1.
het hiervoor in het proces-verbaal ter terechtzitting onder 1 vermelde proces-verbaal, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant, zakelijk weergegeven:
Ik zag/constateerde dat een persoon zich op of aan de weg zodanig opgehouden heeft dat aan weggebruikers of aan bewoners van nabij de weg gelegen woningen onnodige overlast of hinder veroorzaakt werd; en/of op of aan de weg of in een publiektoegankelijk gebouw op enigerlei wijze de orde heeft verstoord, zich hinderlijk heeft gedragen, personen heeft lastig gevallen, heeft gevochten, heeft deelgenomen aan een samenscholing, onnodig heeft opgedrongen of door uitdagen gedrag aanleiding heeft gegeven tot wanordelijkheden.
Overtredingsgegevens:
Datum : 7 juli 2007
Omstreeks : 19.27 uur
Plaats : Utrecht
Gemeente : Utrecht
Locatie : Van Sijpesteijntunnel
Een voor het openbaar verkeer openstaande weg binnen een als zodanig aangeduide bebouwde kom
Soort weg : Een weg
Persoon
Ik zag dat verdachte deel uit maakte van een mij ambtshalve bekende groep van hardruggebruikers en/of daklozen en/of alcoholisten. Ik zag dat deze groep uit ongeveer 4 personen bestond. Ik zag dat zij de doorgaande route, door het zich zo ophouden, belemmerden.
Het is ons ambtshalve bekend dat het hinderlijk ophouden van deze groep als hinderlijk en bedreigend wordt ervaren. Door de aanwezigheid van deze groepen mijden winkeliers en/of passanten hun bedoelde route en wijken daarvan af.
Uitzonderingsbepalingen waren niet van toepassing.
Verdachte werd staande gehouden en verstrekte mij, daarnaar gevraagd, de volgende
persoonsgegevens:
Personalia conform G.B.A.:
Naam: [achternaam verdachte]
Voorletters: [voorletter verdachte]
Voornamen: [voornaam verdachte]
Geb. plaats : [geboorteplaats]
Geb datum : [geboortedatum]-1984
Straatnaam : [a-straat 1]
Pc/woonpl. : [woonplaats]
GBA nummer : [001]
De verdachte is meegedeeld dat hij niet tot antwoorden verplicht is.
Verklaring verdachte: Ik kom net aanlopen.
De identiteit van verdachte is mij ambtshalve bekend.
De inhoud van voormelde bewijsmiddelen leveren op de redengevende feiten en omstandigheden waarop na te melden bewezenverklaring steunt, dat verdachte het hem tenlastegelegde heeft begaan.
Uit de bewijsmiddelen, in samenhang met hetgeen van algemene bekendheid is, volgt voldoende dat verdachte de doorgang heeft belemmerd en hinder heeft veroorzaakt."
3.4.
De verweten gedraging vond plaats op zaterdag 7 juli 2007 rond half acht 's avonds in de Van Sijpesteijntunnel in Utrecht. Deze tunnel maakt deel uit van een route waarvan sinds jaar en dag door fietsers en voetgangers veel gebruik wordt gemaakt. Dat komt mij voor als een algemeen bekend gegeven. Op deze gegevens zal het Hof gedoeld hebben met "in samenhang met hetgeen van algemene bekendheid is". De verbalisant zag dat verdachte met een paar anderen de doorgaande route toen en daar, dus op de vroege zaterdagavond, belemmerden. Voorts is tot het bewijs gebezigd dat het de verbalisant ambtshalve bekend is dat het hinderlijk ophouden van deze groep als hinderlijk en bedreigend wordt ervaren en dat door hun aanwezigheid winkeliers en/of passanten afwijken van hun bedoelde route teneinde deze groep te mijden. Een en ander in samenhang bezien, maakt dat 's Hofs oordeel dat verdachte met de verweten gedraging aan weggebruikers en/of bewoners ('passanten') onnodig overlast of hinder veroorzaakte mijns inziens toereikend is gemotiveerd.
4.
Het middel faalt en kan naar mijn oordeel met de aan artikel 81 RO ontleende motivering worden verworpen.
5.
Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging aanleiding behoort te geven.
6.
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 13‑11‑2012
Het huidige equivalent van deze bepaling staat in art. 2:27 van de Algemene Plaatselijke Verordening 2010 van de gemeente Utrecht.
Uitspraak 13‑11‑2012
Inhoudsindicatie
HR: 81RO
Partij(en)
13 november 2012
Strafkamer
nr. S 10/04535
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te Arnhem, van 30 september 2010, nummer 21/004320-09, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. A.J.M. Bommer, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Gelet op de aan de verdachte opgelegde taakstraf van twee uren, subsidiair een dag hechtenis, en de mate waarin de redelijke termijn is overschreden, is er geen aanleiding om aan het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden enig rechtsgevolg te verbinden en zal de Hoge Raad met dat oordeel volstaan.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en N. Jörg, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 13 november 2012.