Einde inhoudsopgave
Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Groothertogdom Luxemburg tot het vermijden van dubbele belasting en tot het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen en naar het vermogen
Artikel 3 Algemene begripsbepalingen
Geldend
Geldend vanaf 20-10-1969
- Bronpublicatie:
08-05-1968, Trb. 1968, 76 (uitgifte: 30-05-1968, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
20-10-1969
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
17-11-1969, Trb. 1969, 220 (uitgifte: 01-01-1969, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Internationaal belastingrecht (V)
Internationaal belastingrecht / Voorkoming van dubbele belasting
Internationaal belastingrecht / Belastingverdragen
1.
In dit Verdrag, tenzij het zinsverband anders vereist:
- a)
betekent de uitdrukking ‘Staat’ Nederland of Luxemburg, al naar het zinsverband vereist;
betekent de uitdrukking ‘Staten’ Nederland en Luxemburg;
- b)
omvat de uitdrukking ‘Nederland’ het deel van het Koninkrijk der Nederlanden dat in Europa is gelegen, en het onder de Noordzee gelegen deel van de zeebodem en de ondergrond daarvan waarop het Koninkrijk der Nederlanden, mede overeenkomstig het op 29 april 1958 te Genève gesloten Verdrag inzake het continentale plateau, soevereine rechten heeft;
- c)
betekent de uitdrukking ‘Luxemburg’ het Groothertogdom Luxemburg;
- d)
omvat de uitdrukking ‘persoon’ een natuurlijke persoon en een lichaam;
- e)
betekent de uitdrukking ‘lichaam’ elke rechtspersoon of elke eenheid die voor de belastingheffing als een rechtspersoon wordt behandeld;
- f)
betekenen de uitdrukkingen ‘onderneming van een van de Staten’ en ‘onderneming van de andere Staat’ onderscheidenlijk een onderneming gedreven door een inwoner van een van de Staten en een onderneming gedreven door een inwoner van de andere Staat;
- g)
betekent de uitdrukking ‘bevoegde autoriteit’:
- 1.
in Nederland: de Minister van Financiën of zijn bevoegde vertegenwoordiger;
- 2.
in Luxemburg: de Minister van de Schatkist of zijn bevoegde vertegenwoordiger.
2.
Voor de toepassing van het Verdrag door elk van de Staten heeft, tenzij het zinsverband anders vereist, elke niet anders omschreven uitdrukking de betekenis welke die uitdrukking heeft volgens de wetgeving van die Staat met betrekking tot de belastingen die het onderwerp van het Verdrag uitmaken.