Hof Den Haag, 20-01-2016, nr. 200.179.702/01
ECLI:NL:GHDHA:2016:332
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
20-01-2016
- Zaaknummer
200.179.702/01
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2016:332, Uitspraak, Hof Den Haag, 20‑01‑2016; (Hoger beroep, Rekestprocedure)
Uitspraak 20‑01‑2016
Inhoudsindicatie
Ondertoezichtstelling; gronden. Ernstig verstoord vaderbeeld en ongegronde angst voor vader die daaruit voort lijkt te vloeien, vormt een ernstige bedreiging voor de ontwikkeling van de minderjarigen. De moeder is niet zonder hulpverlening in staat om de ontwikkelingsbedreiging van de minderjarigen af te wenden. Vrijwillige hulpverlening is in de afgelopen jaren niet of onvoldoende van de grond gekomen.
Partij(en)
GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 20 januari 2016
Zaaknummer : 200.179.702/01
Rekestnummer rechtbank : JE RK 15-2033
Zaaknummer rechtbank : C/10/480063
[verzoekster] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. C.C.J.L. Huurman-Ip Vai Ching en mr. H.F.A. Notenboom te Rotterdam,
tegen
de raad voor de kinderbescherming te Rotterdam,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbende zijn aangemerkt:
1. [de vader] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. Th.Th.M.L. Boersema te Maassluis;
2. de Stichting Jeugdbescherming Rotterdam-Rijnmond te Rotterdam,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De moeder is op 3 november 2015 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 19 augustus 2015 van de kinderrechter in de rechtbank Rotterdam.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de moeder:
op 3 december 2015 een brief van 2 december 2015, met als bijlage een V-formulier van 2 december 2015 met bijlagen;
op 18 december 2015 een faxbericht van diezelfde datum met bijlage;
op 22 december 2015 een faxbericht van 2 december 2015 met bijlage;
van de zijde van de gecertificeerde instelling:
op 14 december 2015 een brief van 10 december 2015.
De zaak is op 23 december 2015 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- -
de moeder, bijgestaan door haar advocaten;
- -
de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- -
mevrouw [medewerkster raad] namens de raad.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking zijn de hierna te noemen minderjarigen onder toezicht gesteld van de gecertificeerde instelling voor de periode van 19 augustus 2015 tot 19 augustus 2016. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Het hof gaat uit van de door de kinderrechter vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen.
Onder meer staat het volgende vast:
- uit de affectieve relatie van de ouders zijn geboren:
- -
[kind I] , geboren op [geboortedatum] 2005 te [geboorteplaats] (hierna te noemen: [kind I] ), en
- -
[kind II] , geboren op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats] (hierna te noemen: [kind II] ),
hierna ook gezamenlijk te noemen: de minderjarigen,
- -
de moeder oefent van rechtswege alleen het gezag over de minderjarigen uit;
- -
de minderjarigen verblijven bij de moeder.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de ondertoezichtstelling van de minderjarigen voor de periode van 19 augustus 2015 tot 19 augustus 2016.
2. De moeder verzoekt het hof om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende te beslissen dat het verzoek tot verlening van de ondertoezichtstelling wordt afgewezen dan wel de ondertoezichtstelling te verlenen voor de duur van zes maanden althans een beslissing te nemen die het hof in goede justitie juist acht.
3. De raad en de vader verweren zich tegen het verzoek van de moeder.
4. De moeder stelt dat geen sprake is een ernstige bedreiging van de zedelijke of geestelijke belangen of gezondheid van de minderjarigen, zodat er geen grond is voor een ondertoezichtstelling. De moeder erkent dat sprake is van een ongezonde strijd tussen de ouders die niet in het belang van de minderjarigen is, maar zij stelt dat daarmee niet is gezegd dat sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging van de minderjarigen. De moeder wijst er in dat kader op dat door de raad is geconcludeerd dat de moeder het beste voor heeft met de minderjarigen en dat de minderjarigen een leeftijdsadequate en positieve fysieke en cognitieve ontwikkeling doormaken. De moeder twijfelt bovendien aan de meerwaarde van een ondertoezichtstelling, nu de kern van het probleem is dat de minderjarigen geen contact met de vader willen. De moeder stelt voorts dat de rechtbank ten onrechte, althans onvoldoende gemotiveerd heeft geconcludeerd dat de minderjarigen in een loyaliteitsconflict verkeren en dat het zorgelijk is dat zij geen contact met de vader willen. De moeder voert daartoe aan dat de vertrouwensband tussen de minderjarigen en de vader is geschaad en dat het niet in het belang van de minderjarigen is om die band onder dwang te herstellen. Uit de wet kan ook niet worden afgeleid dat het contact verplicht zou moeten worden opgebouwd. Daarnaast stelt de moeder dat de rechtbank ten onrechte, althans onvoldoende gemotiveerd, heeft beslist dat een ondertoezichtstelling noodzakelijk is voor herstel van contact tussen de ouders onderling en tussen de minderjarigen en de vader. De moeder voert daartoe aan dat nu het in het vrijwillig kader niet is gelukt om omgang tot stand te brengen, het uitspreken van een ondertoezichtstelling ook niet tot het gewenste resultaat zal leiden. Dit geldt temeer voor de door de bijzondere curator geadviseerde regeling waarbij de vader uitsluitend schriftelijk contact opneemt met de minderjarigen. Bovendien is de termijn van een jaar niet noodzakelijk en had de rechtbank de ondertoezichtstelling voor een korte periode uit moeten spreken. Tot slot stelt de moeder dat ten onrechte niet is overgegaan tot het horen van de minderjarigen, hetgeen een schending van een essentieel vormvoorschrift is. De moeder voert daartoe aan dat de rechtbank zowel op grond van nationale regelgeving als op grond van internationale verdragen gehouden was de minderjarigen te horen. De moeder wijst erop dat beide minderjarigen zeer intelligent zijn en beter dan andere kinderen van hun leeftijd in staat zijn hun mening te vormen.
5. De raad voert aan dat de minderjarigen op sociaal-emotioneel gebied beschadigd zijn geraakt, als gevolg waarvan zij hun vader niet meer willen zien. Op langere termijn kan het niet willen zien van een ouder grote gevolgen hebben en derhalve is dit naar mening van de raad een ontwikkelingsbedreiging. De raad voert voorts aan dat de moeder – de gezaghebbende ouder – onvoldoende uitvoering geeft aan haar gezag, door de beslissing om de vader wel of niet te zien bij de minderjarigen te leggen. De moeder laat daarmee zien dat zij overschat welke beslissingen minderjarigen kunnen nemen en dat zij niet aansluit bij wat kinderen van zeven en tien jaar oud nodig hebben. Dat de minderjarigen intelligent zijn, betekent niet dat zij in staat zijn dergelijke grote beslissingen over hun toekomst te nemen. De raad concludeert dat wel degelijk sprake is van ernstige bedreiging van de ontwikkeling van de minderjarigen. Vrijwillige hulpverlening om die ontwikkelingsbedreiging weg te nemen is in het verleden onvoldoende van de grond gekomen, althans niet succesvol geweest. De raad kan zich vinden in het advies van de bijzondere curator, te weten dat het belangrijk is dat de ouders weer met elkaar in contact komen, waarna binnen de ondertoezichtstelling gekeken kan worden naar de opbouw van contacten tussen de vader en de minderjarigen.
6. De vader onderschrijft de visie van de raad en voert voorts aan dat de proefcontacten met de minderjarigen aanvankelijk goed verliepen. De minderjarigen lieten ook geen weerstand zien. De minderjarigen hebben geen goed beeld van de vader en zij krijgen door het uitblijven van contact niet de gelegenheid om daarin verandering te brengen. De vader wil graag deel uitmaken van het leven van de minderjarigen en niet afwachten tot de minderjarigen volwassen zijn en uit zichzelf naar hem toekomen.
7. De gecertificeerde instelling heeft medegedeeld dat de zaak op de wachtlijst is geplaatst en nog geen vaste gezinsvoogd is toegewezen aan de minderjarigen. Wel wordt gemonitord hoe het thuis gaat en bij zorgen kan worden gehandeld.
8. Het hof overweegt als volgt. Een ondertoezichtstelling kan slechts worden verleend indien de gronden daarvoor, zoals vermeld in artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW), aanwezig zijn. Uit dat artikel volgt dat een minderjarige onder toezicht gesteld kan worden indien deze zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd en de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn gezaghebbende ouder(s), door hen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd. Voorts dient de verwachting gerechtvaardigd te zijn dat de gezaghebbende ouder(s) binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding te dragen.
9. Gelet op de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting verenigt het hof zich met het oordeel van de rechtbank en de gronden waarop dat berust. Naar het oordeel van het hof zijn door de moeder in hoger beroep geen feiten of omstandigheden gesteld die een andere beslissing rechtvaardigen. Het hof neemt daartoe het volgende in aanmerking. De minderjarigen worden in hun sociaal-emotionele ontwikkeling bedreigd door de aanhoudende strijd tussen de ouders, die de oorzaak van de problemen beiden volledig bij de andere ouder leggen en onvoldoende verantwoordelijkheid nemen voor hun eigen aandeel in de strijd en de oplossing daarvan. De minderjarigen hebben bovendien een ernstig verstoord vaderbeeld, hetgeen wordt versterkt door hun kennelijke weigering om de vader te ontmoeten. Dit ernstig verstoorde vaderbeeld en de ongegronde angst voor de vader die daaruit voort lijkt te vloeien, vormen een ernstige bedreiging voor de ontwikkeling van de minderjarigen. De moeder is de afgelopen jaren niet in staat gebleken de minderjarigen te stimuleren om het contact met de vader aan te gaan. De moeder kan de minderjarigen klaarblijkelijk niet voldoende begrenzen of sturen en legt de beslissing ten aanzien van het contact met de vader ten onrechte bij de minderjarigen neer. Daarmee geeft de moeder ervan blijk dat zij onvoldoende aansluit bij hetgeen de minderjarigen gelet op hun leeftijd nodig hebben en belemmert zij de minderjarigen in het bijstellen van hun vaderbeeld. De moeder is derhalve niet zonder hulpverlening in staat om de ontwikkelingsbedreiging van de minderjarigen af te wenden. Vrijwillige hulpverlening is de afgelopen jaren niet of onvoldoende van de grond gekomen. Het hof is derhalve van oordeel dat de gronden voor ondertoezichtstelling van de minderjarigen aanwezig zijn. Gelet op de ernst van de problematiek en de weigerachtige houding van de moeder acht het hof een ondertoezichtstelling voor de duur van een jaar geëigend. Een kortere duur van de ondertoezichtstelling zal ontoereikend zijn om de ontwikkelingsbedreiging af te wenden. Het hof zal de bestreden beschikking dan ook bekrachtigen.
10. Ten aanzien van de stelling van de moeder dat de minderjarigen ten onrechte niet zijn gehoord door de rechtbank, overweegt het hof als volgt. Door de rechtbank is een gespecialiseerde bijzondere curator, te weten een ontwikkelingspsycholoog, benoemd om de minderjarigen een stem te geven. De bijzondere curator heeft een uitgebreid en goed onderbouwd verslag van bevindingen ingediend, waarin de mening van de minderjarigen ruimschoots aan bod komt. Daarnaast zijn de minderjarigen door de raad gehoord in het kader van onderhavige procedure. Daarmee zijn de minderjarigen ruimschoots in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken. Niet valt in te zien waarom de rechtbank in afwijking van artikel 809 Rv de nog zeer jonge minderjarigen nogmaals de gelegenheid had moeten bieden om hun mening kenbaar te maken.
11. Dit leidt tot de volgende beslissing.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.A. van Kempen, L.F.A. Husson en M.Th. Linsen-Penning de Vries, bijgestaan door mr. R.S. Hogendoorn-Matthijssen als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 januari 2016.