Einde inhoudsopgave
Verordening (EG) Nr. 1467/97 over de bespoediging en verduidelijking van de tenuitvoerlegging van de procedure bij buitensporige tekorten
Aanhef
Geldend
Geldend vanaf 13-12-2011
- Bronpublicatie:
08-11-2011, PbEU 2011, L 306 (uitgifte: 23-11-2011, regelingnummer: 1177/2011)
- Inwerkingtreding
13-12-2011
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
08-11-2011, PbEU 2011, L 306 (uitgifte: 23-11-2011, regelingnummer: 1177/2011)
- Vakgebied(en)
Overheidsfinanciën / EU-financiën
Verordening van de Raad van 7 juli 1997 over de bespoediging en verduidelijking van de tenuitvoerlegging van de procedure bij buitensporige tekorten
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 104 C, lid 14, tweede alinea,
Gezien het voorstel van de Commissie (1),
Gezien het advies van het Europees Parlement (2),
Gezien het advies van het Europees Monetair Instituut,
- (1)
Overwegende dat het noodzakelijk is de procedure bij buitensporige tekorten van artikel 126 van het Verdrag te bespoedigen en te verduidelijken teneinde buitensporige tekorten van de algemene overheid te voorkomen en, indien dergelijke tekorten zich voordoen, de spoedige correctie ervan te bevorderen; dat de bepalingen van deze verordening, die met het oog hierop worden aangenomen krachtens artikel 126, lid 14, tweede alinea, tezamen met de bepalingen van Protocol nr. 5 bij het Verdrag een nieuw, geïntegreerd geheel van regels vormen voor de toepassing van artikel 126;
- (2)
Overwegende dat het stabiliteits- en groeipact uitgaat van gezonde overheidsfinanciën als middel ter versterking van de voorwaarden voor prijsstabiliteit en voor een sterke duurzame groei die bevorderlijk is voor het scheppen van werkgelegenheid;
- (3)
Overwegende dat het stabiliteits- en groeipact, bestaat uit deze verordening, uit Verordening (EG) nr. 1466/97 van de Raad (3), die strekt tot versterking van het toezicht op begrotingssituaties en het toezicht op en de coördinatie van het economisch beleid en uit de resolutie van de Europese Raad van 17 juni 1997 betreffende het stabiliteits- en groeipact (4), waarin, overeenkomstig artikel 4 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, krachtige politieke beleidslijnen worden gegeven om het pact voor stabiliteit en groei strikt en tijdig ten uitvoer te leggen en inzonderheid om de middellangetermijndoelstelling in acht te nemen van begrotingssituaties die vrijwel in evenwicht zijn dan wel een overschot vertonen, iets waartoe alle lidstaten zich hebben verbonden, en om, steeds wanneer informatie beschikbaar is betreffende daadwerkelijke of verwachte aanzienlijke afwijkingen van de begrotingsdoelstelling op middellange termijn, de corrigerende budgettaire maatregelen te treffen die de lidstaten nodig achten om de doelstellingen van hun stabiliteits- en convergentieprogramma's te bereiken;
- (4)
Overwegende dat op de lidstaten volgens artikel 126 van het Verdrag in de derde fase van de Economische en Monetaire Unie (EMU) een duidelijke, uit het Verdrag voortvloeiende verplichting rust om buitensporige overheidstekorten te vermijden; dat krachtens punt 5 van Protocol nr. 11 bij het Verdrag, de leden 1, 9 en 11 van artikel 126, niet van toepassing zijn op het Verenigd Koninkrijk tenzij dit land overgaat naar de derde fase; dat de verplichting uit hoofde van artikel 116, lid 4, om te streven naar het vermijden van buitensporige overheidstekorten van toepassing blijft op het Verenigd Koninkrijk;
- (5)
Overwegende dat Denemarken, verwijzend naar punt 1 van Protocol nr. 12 bij het Verdrag, in het kader van het besluit van Edinburgh van 12 december 1992 te kennen heeft gegeven dat het niet zal deelnemen aan de derde fase; dat dientengevolge in overeenstemming met punt 2 van voornoemd protocol, de leden 9 en 11 van artikel 126, niet van toepassing zijn op Denemarken;
- (6)
Overwegende dat de lidstaten in de derde fase van de EMU verantwoordelijk blijven voor hun nationale begrotingsbeleid, met inachtneming van de bepalingen van het Verdrag; dat de lidstaten de noodzakelijke maatregelen zullen nemen om hun verantwoordelijkheden na te komen in overeenstemming met de bepalingen van het Verdrag;
- (7)
Overwegende dat inachtneming van de doelstelling om op middellange termijn te komen tot begrotingssituaties die vrijwel in evenwicht zijn dan wel een overschot vertonen, waartoe alle lidstaten zich hebben verbonden, bijdraagt tot het creëren van passende voorwaarden voor prijsstabiliteit en duurzame groei die leiden tot het scheppen van werkgelegenheid in alle lidstaten en hen in staat zal stellen normale conjunctuurschommelingen te ondervangen en het begrotingstekort toch binnen de referentiewaarde van 3 % van het BBP te houden;
- (8)
Overwegende dat het voor een goed functioneren van de EMU noodzakelijk is dat de convergentie van economische en begrotingsprestaties van de lidstaten die de gezamenlijke munt hebben aangenomen, hierna ‘deelnemende lidstaten’ te noemen, stabiel en duurzaam blijkt te zijn; dat begrotingsdiscipline in de derde fase van de EMU noodzakelijk is teneinde prijsstabiliteit te waarborgen;
- (9)
Overwegende dat volgens artikel 109 K, lid 3, artikel 126, leden 9 en 11, uitsluitend van toepassing is op deelnemende lidstaten;
- (10)
Overwegende dat het begrip uitzonderlijke en tijdelijke overschrijding van de referentiewaarde als bedoeld in artikel 126, lid 2, onder a), moet worden gedefinieerd; dat de Raad in dit verband onder andere rekening moet houden met de meerjarige begrotingsramingen van de Commissie;
- (11)
Overwegende dat in een Commissieverslag overeenkomstig artikel 126, lid 3, tevens aandacht zal worden besteed aan de vraag of het begrotingstekort meer bedraagt dan de investeringsuitgaven van de overheid, en aan alle andere relevante factoren, inclusief de economische en begrotingssituatie van de lidstaat op middellange termijn;
- (12)
Overwegende dat er termijnen moeten worden gesteld voor de toepassing van de procedure bij buitensporige tekorten teneinde te waarborgen dat deze snel en effectief wordt toegepast; dat in dit verband rekening moet worden gehouden met het feit dat het begrotingsjaar van het Verenigd Koninkrijk niet samenvalt met het kalenderjaar;
- (13)
Overwegende dat moet worden gespecificeerd hoe de in artikel 126 van het Verdrag omschreven sancties kunnen worden opgelegd teneinde de effectieve toepassing van de procedure bij buitensporige tekorten te waarborgen;
- (14)
Overwegende dat het versterkte toezicht krachtens Verordening (EG) nr. 1466/97 van de Raad tezamen met het toezicht door de Commissie op begrotingssituaties in overeenstemming met lid 2 van artikel 126, de effectieve en snelle toepassing van de procedure bij buitensporige tekorten moet vergemakkelijken;
- (15)
Overwegende dat, indien een deelnemende lidstaat nalaat effectieve maatregelen te treffen om een buitensporig tekort te corrigeren, een totale termijn van ten hoogste tien maanden tussen de datum waarop de gegevens zijn verstrekt die het bestaan van een buitensporig tekort aangeven en de datum waarop, in voorkomend geval, het besluit wordt genomen om sancties op te leggen, in het licht van het voorgaande het haalbaar en passend lijkt om druk uit te oefenen op de deelnemende lidstaat in kwestie om dergelijke maatregelen te treffen; dat indien een dergelijke situatie zich voordoet en de procedure in maart begint, dit ertoe zou leiden dat sancties worden opgelegd binnen het kalenderjaar waarin de procedure is begonnen;
- (16)
Overwegende dat de betrokken lidstaat de aanbeveling van de Raad om een buitensporig tekort te corrigeren of de daaropvolgende stappen in de procedure bij buitensporige tekorten had moeten voorkomen omdat de lidstaat vroegtijdig wordt gewaarschuwd; dat de ernst van een buitensporig tekort in de derde fase noopt tot urgent handelen vanwege alle betrokkenen;
- (17)
Overwegende dat de procedure bij buitensporige tekorten moet worden opgeschort indien de betrokken lidstaat passende maatregelen neemt als antwoord op een aanbeveling krachtens artikel 126, lid 7, of een aanmaning krachtens artikel 126, lid 9, teneinde de lidstaten een prikkel te geven dienovereenkomstig te handelen; dat de periode gedurende dewelke de procedure wordt opgeschort niet wordt meegerekend voor de vaststelling van de maximumtermijn van tien maanden tussen de datum waarop het bestaan van een buitensporig tekort wordt aangemeld en de datum waarop de sancties worden opgelegd; dat de procedure onmiddellijk dient te worden hervat als de beoogde maatregelen niet ten uitvoer worden gelegd of ontoereikend blijken te zijn;
- (18)
Overwegende dat wanneer de Raad besluit een sanctie op te leggen, van de betrokken deelnemende lidstaat een renteloos deposito van een passende omvang moet worden verlangd om ervoor te zorgen dat de procedure bij buitensporige tekorten een voldoende afschrikkende werking heeft;
- (19)
Overwegende dat het vaststellen van sancties van een voorgeschreven omvang de rechtszekerheid ten goede komt; dat het passend is het bedrag van het deposito te relateren aan het BBP van de betrokken deelnemende lidstaat;
- (20)
Overwegende dat wanneer het opleggen van een renteloos deposito de betrokken deelnemende lidstaat er niet toe brengt binnen een redelijke tijd zijn buitensporige tekort te corrigeren, aanscherping van de sanctie passend is; dat het in dat geval passend is het deposito om te zetten in een boete;
- (21)
Overwegende dat passende maatregelen van de kant van de deelnemende lidstaat in kwestie met het oog op het corrigeren van zijn buitensporig tekort, de eerste stap zijn naar het opheffen van de sancties; dat aanzienlijke vooruitgang bij het corrigeren van het buitensporige tekort het mogelijk moet maken overeenkomstig artikel 126, lid 12, de sancties op te heffen; dat alle resterende sancties pas kunnen worden opgeheven nadat het buitensporige tekort volledig is gecorrigeerd;
- (22)
Overwegende dat in Verordening (EG) nr. 3605/93 van de Raad van 22 november 1993 betreffende de toepassing van het aan het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap gehechte Protocol nr. 5 betreffende de procedure bij buitensporige tekorten (5) nauwkeurige regels zijn neergelegd voor het verstrekken van begrotingsgegevens door de lidstaten;
- (23)
Overwegende dat overeenkomstig artikel 117, lid 8, in de gevallen waarin het Verdrag voorziet in een raadgevende rol van de Europese Centrale Bank (ECB), verwijzingen naar de ECB vóór de oprichting van de ECB worden gelezen als verwijzingen naar het Europees Monetair Instituut,
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD: