Gem. Hof NA en Aruba, 18-12-2009, nr. HLAR 058/09
ECLI:NL:OGHNAA:2009:BN6819
- Instantie
Gemeenschappelijk Hof van de Nederlandse Antillen en Aruba
- Datum
18-12-2009
- Zaaknummer
HLAR 058/09
- LJN
BN6819
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:OGHNAA:2009:BN6819, Uitspraak, Gemeenschappelijk Hof van de Nederlandse Antillen en Aruba, 18‑12‑2009; (Hoger beroep)
Uitspraak 18‑12‑2009
Inhoudsindicatie
Arubaanse zaak. Appellante betoogt dat zij recht heeft op dezelfde bezoldiging als haar collega op de Nederlandse Antillen. Hof oordeelt dat het Gerecht terecht heeft geoordeeld dat er bij appellante geen te honoreren vertrouwen is gewekt dat de bezoldiging en de pensioengrondslagen zouden worden vastgesteld met inachtneming van de wijzigingen in de Antilliaanse bezoldigingsregeling. Evenmin acht het Hof sprake van onvoldoende draagkrachtige motivatie van de eerdere beschikkingen. Hof bevestigt de uitspraak, met enige verbetering van de gronden waarop deze rust.
Partij(en)
HLAR 058/09
Datum uitspraak: 18 december 2009
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
VAN DE NEDERLANDSE ANTILLEN EN ARUBA
Uitspraak op het hoger beroep van:
[Appellante], wonend in Aruba,
appellante,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba van 25 maart 2009 in zaak nr. Lar 2008/2726 in het geding tussen:
appellante
en
de minister van Justitie.
1. Procesverloop
Bij brief van 15 maart 2007 heeft appellante (hierna: [appellante]) de minister van Justitie (hierna: de minister) verzocht te bewerkstelligen dat in verband met de door haar gewenste ingangsdatum van haar pensioen als procureur-generaal van 1 januari 2008 door de regering een toelage van 25% wordt geïncorporeerd in de bezoldiging, het pensioeninkomen op de reële bezoldiging wordt gebaseerd, het Land Aruba de door het Algemeen Pensioenfonds Aruba (hierna: APFA) te ervaren financiële consequenties van de aanpassing van de bezoldiging voor zijn rekening zal nemen en de bezoldiging, wat betreft de pensioengrondslag, zal worden vastgesteld, ingaande 1 januari 2006 op Afl. 18.295,- per maand en ingaande 1 januari 2007 op Afl. 18.798,- per maand, zijnde de bezoldiging die de procureur-generaal van de Nederlandse Antillen sinds de aanpassingen in januari 2007 ontvangt.
Bij beschikking van 18 september 2007 heeft de minister het door [appellante] tegen het uitblijven van een beschikking op dat verzoek gemaakte bezwaar gegrond verklaard en het verzoek afgewezen.
Bij uitspraak van 22 november 2007 heeft het Gerecht in eerste aanleg van Aruba (hierna: het Gerecht) het door [appellante] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, die beschikking vernietigd en bepaald dat de minister met inachtneming van hetgeen in die uitspraak is overwogen opnieuw op het door [appellante] gemaakte bezwaar beschikt.
Bij uitspraak van 9 juni 2008 heeft het Hof het daartegen door de minister ingestelde hoger beroep ongegrond verklaard.
Bij Landsbesluit van 30 juni 2008, no. 1, is de pensioengrondslag van [appellante] bepaald op Afl. 18.295,- per maand per 1 januari 2006 en Afl. 18.789,- per maand met ingang van 1 januari 2007.
Bij Landsbesluit van 24 juli 2008, no.1, is bepaald dat de toelage van 25% in de bezoldiging van [appellante] wordt geïncorporeerd en de hoogte van haar bezoldiging per 1 januari 2006 Afl. 18.295,- per maand en met ingang van 1 januari 2007 Afl. 18.798,- per maand bedraagt.
Bij uitspraak van 25 maart 2009 heeft het Gerecht de door [appellante] tegen voormelde Landsbesluiten van 30 juni 2008 en 24 juli 2008 ingestelde beroepen ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij het Gerecht ingekomen op 22 april 2009, hoger beroep ingesteld bij het Hof.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het Hof heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 november 2009, waar [appellante], bijgestaan door mr. A.L.A.C. Flanegin, advocaat, en de minister, vertegenwoordigd door mr. H.S. Croes, advocaat, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1.
[Appellante] betoogt dat het Gerecht de aanvulling van haar verzoek bij brief van 23 januari 2009 ten onrechte niet bij de beoordeling van het beroep heeft betrokken.
2.1.1.
Dat betoog faalt. Het Gerecht heeft terecht overwogen dat de heroverweging in bezwaar van de beschikking op het verzoek diende te geschieden met inachtneming van de feiten en omstandigheden ten tijde van de op het bezwaar te geven beschikking, waarbij dat verzoek het uitgangspunt was. Dat [appellante] de in de aanvulling van het verzoek vermelde feiten en omstandigheden bij de heroverweging betrokken wenste te zien, heeft zij in bezwaar niet aangevoerd. Aldus heeft het Gerecht de brief van 23 januari 2009 terecht niet in de beoordeling van de beschikkingen van 30 juni 2008 en 24 juli 2008 betrokken.
2.2.
[Appellante] betoogt voorts, onder verwijzing naar de uitspraak van het Hof van 9 juni 2008, dat het Gerecht heeft miskend dat, omdat de op de Nederlandse Antillen geldende wettelijke bepalingen inzake de bezoldiging van de in de artikelen 51 en 64 van de Samenwerkingsregeling Nederlandse Antillen en Aruba (hierna: de SWR) vermelde ambtsdragers van kracht zijn, de minister gehouden was te beschikken met inachtneming van de ten tijde van het geven van die beschikking op de Nederlandse Antillen geldende bezoldigingsregeling, zoals laatstelijk gewijzigd in 2007 en 2008.
2.2.1.
Volgens die uitspraak heeft het Gerecht op goede gronden overwogen dat ingevolge artikel 67, vierde lid, van de SWR de in de Nederlandse Antillen geldende wettelijke bepalingen inzake de bezoldiging van de in de artikelen 51 en 64 van de SWR vermelde ambtsdragers – ten aanzien van [appellante] vervat in de Landsbesluiten van 25 september 2001, no. 24, van 23 juni 2004, no. 2, en van 12 juni 2006, no. 1, – op [appellante] van toepassing zijn.
In die uitspraak heeft het Hof verder overwogen dat, aangezien de Arubaanse regering zich aan aanpassingen van de bezoldiging en pensioengrondslag van [appellante], zoals vervat in voormelde Landsbesluiten van 25 september 2001, 23 juni 2004 en 12 juni 2006, heeft geconformeerd en het de regeling van de rechtspositie van [appellante] betreft, die aan voormelde gebeurtenissen het vertrouwen mocht ontlenen dat de grondslag van haar pensioen zou worden vastgesteld als door haar verzocht, de minister de pensioengrondslag van [appellante] dient vast te stellen met de voormelde toelage van 25% op de bezoldiging met terugwerkende kracht tot 1 januari 2006 daarin geïncorporeerd.
2.2.2.
Niet in geschil is dat tussen de Antilliaanse en de Arubaanse regering geen gemeen overleg over de wijzigingen in de Antilliaanse bezoldigingsregeling van 2007 en van 2008 heeft plaatsgevonden en de Arubaanse regering zich evenmin anderszins aan deze wijzigingen heeft geconformeerd. Aldus is bij [appellante] geen te honoreren vertrouwen gewekt dat de bezoldiging en pensioengrondslag zouden worden vastgesteld met inachtneming van de wijzigingen in de Antilliaanse bezoldigingsregeling van 2007 en 2008. Het Gerecht heeft de minister dan ook terecht niet gehouden geacht de bezoldiging en pensioengrondslag van [appellante] in verband daarmee vast te stellen, conform de Antilliaanse bezoldigingsregeling, zoals laatstelijk gewijzigd in 2007 en 2008.
2.2.3.
Voorts heeft het Gerecht in het in beroep aangevoerde terecht evenmin grond gezien om [appellante] te volgen in het betoog dat de beschikkingen van 30 juni en 24 juli 2008, in het bijzonder ten aanzien van het onderscheid dat daarbij tussen de vaststelling van de bezoldiging van [appellante] en die van een in Aruba te werk gestelde, niet uitgezonden, rechter is gemaakt, onvoldoende draagkrachtig gemotiveerd zijn. Daartoe wordt in aanmerking genomen dat [appellante], zoals het Gerecht terecht heeft overwogen, voornemens was om conform haar aanvraag daartoe op 1 januari 2008 met pensioen te gaan, ten tijde van de bestreden beschikkingen ruim een jaar niet als procureur-generaal functioneerde en als procureur-generaal aan het Arubaans Openbaar Ministerie leiding gaf, terwijl bedoelde rechter in die hoedanigheid functioneert, in Antilliaanse dienst is en deel uitmaakt van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba.
2.3.
Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, zij het met enige verbetering van de gronden waarop deze rust, te worden bevestigd.
2.4.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.L. Wattel, Voorzitter, en mr. R.W.L. Loeb en mr. A.W.M. Bijloos, Leden, in tegenwoordigheid van mr. N.M. Martinez, griffier.
w.g. Wattel
Voorzitter
w.g. Martinez
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 18 december 2009
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift,
de griffier,
voor deze,