ABRvS, 13-04-2011, nr. 201006815/1/H2.
ECLI:NL:RVS:2011:BQ1076
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
13-04-2011
- Magistraten
Mrs. J.E.M. Polak, C.W. Mouton, C.J.M. Schuyt
- Zaaknummer
201006815/1/H2.
- LJN
BQ1076
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2011:BQ1076, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 13‑04‑2011
Uitspraak 13‑04‑2011
Mrs. J.E.M. Polak, C.W. Mouton, C.J.M. Schuyt
Partij(en)
Uitspraak op het verzoek van:
- I.
de stichting ‘Stichting Life Science Facilities Flevoland’, gevestigd te Lelystad,
- II.
mr. G.J. Koers in diens hoedanigheid van curator in het faillissement van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid ‘Flevo Herb B.V.’, gevestigd te Lelystad,
- III.
de coöperatieve vereniging ‘Telerscoöperatie Medicinale Gewassen Flevoland u.a.’, gevestigd te Dronten,
- IV.
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid in oprichting ‘Flevo Additional Food B.V. i.o.’, gevestigd te Lelystad,
(hierna tezamen: de subsidieontvangers)
verzoekers,
om herziening (artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht) van de uitspraak van de Afdeling van 10 februari 2010, in zaak nr. 200903092/1/H2.
1. Procesverloop
Bij uitspraak van 10 februari 2010, in zaak nr. 200903092/1/H2, heeft de Afdeling het door het college ingestelde hoger beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank Zwolle van 20 maart 2009 in zaak nrs. 07/2097, 07/2098, 07/2099 en 07/2100 vernietigd en het bij de rechtbank door de subsidieontvangers ingestelde beroep ongegrond verklaard. De uitspraak is aangehecht.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 15 juli 2010, hebben de subsidieontvangers de Afdeling verzocht die uitspraak te herzien.
De Afdeling heeft het verzoek ter zitting behandeld op 3 maart 2011, waar de subsidieontvangers, vertegenwoordigd door mr. G.L.J.J. Keulers en vergezeld van J.A.E.V. de Roij van Zuijdewijn, zijn verschenen. Voorts is ter zitting het college van gedeputeerde staten van Flevoland, vertegenwoordigd door mr. A. Collignon, advocaat te Amsterdam, en mr. G. de Jong-van Nooten en J.D. van den Brink-Rozendaal, beiden in dienst van de provincie, als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1.
Ingevolge artikel 8:88, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan de Afdeling op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
- a.
hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
- b.
bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
- c.
waren zij bij de Afdeling eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
2.2.
Het verzoek om herziening is ingediend door J.A.E.V. de Roij van Zuijdewijn (hierna: De Roij van Zuijdewijn) namens de subsidieontvangers. Daarbij is een lijst met personen, bedrijven en instanties overgelegd die dit verzoek steunen. Uit artikel 8:88, eerste lid, van de Awb volgt dat een verzoek alleen kan worden ingediend door een partij bij de uitspraak waarvan om herziening wordt gevraagd. Daarnaar gevraagd, heeft De Roij van Zuijdewijn ter zitting van de Afdeling erkend dat uitsluitend de partijen betrokken bij de bedoelde uitspraak om herziening konden vragen. De Afdeling houdt het er derhalve voor dat met de ingediende lijst niet is beoogd het aantal verzoekers uit te breiden.
2.3.
Ter zitting van de Afdeling is het verzoek ingetrokken voor zover ingediend door subsidieontvangster sub III.
Tevens heeft toen de curator in het faillissement van Flevo Herb B.V. het door laatstgenoemde gedaan verzoek om herziening overgenomen. De curator is derhalve in zoverre ontvankelijk in dat verzoek.
Blijkens het uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel voor Gooi-, Eem- en Flevoland is De Roij van Zuijdewijn niet bevoegd om zelfstandig namens subsidieontvangster I om herziening te verzoeken. Die bevoegdheid kan uitsluitend tezamen met N.H. Douben worden uitgeoefend. Van Douben ontbreekt evenwel, hoewel daarom is gevraagd, een machtiging hiertoe. Daarom is het verzoek van De Roij van Zuijdewijn voor zover ingediend namens subsidieontvangster sub I niet-ontvankelijk.
De Roij van Zuijdewijn is wel zelfstandig bevoegd namens subsidieontvangster sub IV om herziening te verzoeken, zo blijkt uit het uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel voor Brabant. Het verzoek is ook in zoverre ontvankelijk.
2.4.
De Afdeling heeft in de uitspraak van 10 februari 2010, voor zover hier van belang, overwogen dat de Verordening, houdende regels omtrent het toekennen van bijdragen uit Europese Steunfondsen 1994–1999 (hierna: de Bijdrageverordening), met terugwerkende kracht is gewijzigd in die zin dat ook zonder voorafgaande verlening een subsidie kan worden vastgesteld, zodat niet langer grond bestaat voor het oordeel dat het college die verordening niet heeft toegepast bij de verstrekking van subsidie. Verder heeft de Afdeling overwogen dat het betoog van de subsidieontvangers dat de met terugwerkende kracht gewijzigde Bijdrageverordening niet mag worden toegepast, nu zij in een nadeliger positie zijn terechtgekomen, niet wordt gevolgd, omdat bij de wijziging geen bepalingen zijn opgenomen die andere of meer verplichtingen opleggen aan de subsidieontvangers dan die reeds volgden uit de tussen het college en de subsidieontvangers gesloten overeenkomsten.
2.5.
In hun verzoek om herziening van de uitspraak van 10 februari 2010 voeren de subsidieontvangers sub II en IV aan dat zij nadeel ondervinden van het met terugwerkende kracht wijzigen van de Bijdrageverordening, omdat het college als gevolg hiervan uitgekeerde subsidiebedragen terugvordert. Ook komt het college door die uitspraak niet toe aan beantwoording van de vraag of zij recht op schadevergoeding hebben, terwijl de rechtbank Zwolle-Lelystad het college had opgedragen hiernaar onderzoek te doen. Volgens de subsidieontvangers sub II en IV is de uitspraak van de Afdeling aldus in strijd met de uitspraak van het Hof van Justitie van 8 oktober 1987 in zaak 80/86, Kolpinghuis (Jurispr. 1987, blz. 03969), waarin is bepaald dat het verboden is om wettelijke regels met terugwerkende kracht te wijzigen indien dat leidt tot benadeling van de burger, alsook in strijd met artikel 4:2 van de Awb, artikel 4 van de Wet algemene bepalingen, het rechtszekerheidsbeginsel, zoals neergelegd in artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en artikel 6 van dat verdrag.
2.6.
De uitspraak van de Afdeling ten aanzien waarvan om herziening wordt verzocht, dateert van 10 februari 2010. Het verzoek om herziening is ingekomen op 15 juli 2010. De periode tussen het verzoek en de uitspraak beslaat aldus meer dan drie keer de voor reguliere procedures wettelijk bepaalde beroepstermijn van zes weken genoemd in de Awb. Het verzoek is daarmee onredelijk laat ingediend. Ter zitting hebben de subsidieontvangers sub II en IV naar voren gebracht dat zij voor het indienen van het verzoek zoveel tijd nodig hebben gehad, omdat de zaak zeer omvangrijk en complex is. Mede bezien in het licht van het feit dat deze zaak al zeer geruime tijd speelt, levert dat geen bijzondere omstandigheid op die maakt dat het verzoek niet onredelijk laat is ingediend. Voor dit oordeel is aansluiting gezocht bij artikel 6:12, eerste en derde lid, van de Awb, waarin is bepaald dat een bezwaar of beroep dat niet aan een termijn is gebonden, niet-ontvankelijk wordt verklaard indien het onredelijk laat is ingediend.
Het verzoek van de subsidieontvangers sub II en IV dient niet-ontvankelijk te worden verklaard.
2.7.
De Afdeling hecht eraan te overwegen dat indien het verzoek niet onredelijk laat zou zijn ingediend, ook geen aanleiding had bestaan het verzoek toe te wijzen. Herziening is alleen mogelijk op grond van feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 8:88, eerste lid, van de Awb. Van dergelijke feiten en omstandigheden is niet gebleken, nu de subsidieontvangers sub II en IV geen feiten of omstandigheden hebben vermeld die hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak van 10 februari 2010 en die bij hen vóór die uitspraak niet bekend waren of redelijkerwijs niet bekend konden zijn. Hun betoog komt er overwegend op neer dat zij het niet eens zijn met de uitspraak. Het buitengewone rechtsmiddel van herziening dient er echter niet toe een partij de gelegenheid te bieden een geschil waarover bij rechterlijke uitspraak is beslist, naar aanleiding van die uitspraak opnieuw aan de rechter voor te leggen met als doel het reeds in hoger beroep gevoerde debat te heropenen.
2.8.
Gelet op het vorenstaande is het verzoek niet-ontvankelijk.
2.9.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het verzoek niet-ontvankelijk
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, voorzitter, en mr. C.W. Mouton en mr. C.J.M. Schuyt, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, ambtenaar van staat.
w.g. Polak voorzitter
w.g. Van Meurs-Heuvel ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 april 2011