HR, 28-01-2014, nr. 13/05850
ECLI:NL:HR:2014:182
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
28-01-2014
- Zaaknummer
13/05850
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2014:182, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 28‑01‑2014; (Herziening)
- Vindplaatsen
Uitspraak 28‑01‑2014
Inhoudsindicatie
Herziening. Afwijzing aanvraag.
Partij(en)
28 januari 2014
Strafkamer
nr. 13/05850 H
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvraag tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 23 september 2011, nummer 22/001165-11, ingediend door mr. J.J.O. Zandt, advocaat te Amsterdam, namens:
[aanvrager] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1965.
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Politierechter in de Rechtbank 's-Gravenhage van 5 december 2008 - de aanvrager ter zake van "overtreding van artikel 8, tweede lid, onderdeel a van de Wegenverkeerswet 1994" veroordeeld tot een geldboete van € 600,-, subsidiair 12 dagen hechtenis.
2. De aanvraag tot herziening
De aanvraag tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
3. Beoordeling van de aanvraag
3.1.
Als grondslag voor een herziening kan, voor zover hier van belang, krachtens het eerste lid aanhef en onder c van art. 457 Sv slechts dienen een door bescheiden gestaafd gegeven dat bij het onderzoek op de terechtzitting aan de rechter niet bekend was en dat het ernstige vermoeden wekt dat indien dit gegeven bekend zou zijn geweest, het onderzoek van de zaak zou hebben geleid hetzij tot een vrijspraak van de gewezen verdachte, hetzij tot een ontslag van alle rechtsvervolging, hetzij tot de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot de toepassing van een minder zware strafbepaling.
3.2.1.
Het Hof heeft ten laste van de aanvrager bewezenverklaard dat:
"hij op 28 februari 2008 te 's-Gravenhage als bestuurder van een voertuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 765 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn."
3.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"1. De verklaring van de verdachte.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 23 september 2011 verklaard, zakelijk weergegeven:
Ik heb op 28 februari 2008 in Den Haag een personenauto bestuurd nadat ik wijn en bier had gedronken.
2. Het proces-verbaal van ademanalyse van de regiopolitie Haaglanden, nr. PL1532/2008/11327-6 d.d. 28 februari 2008, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant], inhoudende het relaas van voornoemde verbalisant verkort en zakelijk weergegeven:
Op donderdag 28 februari 2008 om 1.10 uur heb ik de verdachte bevolen medewerking te verlenen aan een onderzoek uitgeademde lucht als bedoeld in artikel 8, 2e, 3e of 4e lid alle onder sub a van de Wegenverkeerswet 1994.
De verdachte heeft zich onder leiding van mij verbalisant, daartoe aangewezen opsporingsambtenaar als bedoeld in artikel 7 van het Besluit Alcoholonderzoeken, onderworpen aan een onderzoek als bedoeld in voornoemde artikelen van de Wegenverkeerswet 1994. Er werd gebruik gemaakt van een door de Minister van Justitie aangewezen ademanalyseapparaat, waarbij werd gewerkt volgens de bij dit apparaat behorende gebruikersvoorschriften.
De verklaring van goedkeuring behorende bij dit apparaat was geldig van 2 oktober 2007 tot 15 april 2008.
De ademanalyse ving aan op 28 februari 2008 om 1.10 uur. Op dit tijdstip waren minimaal 20 minuten verstreken na het uitspreken van de vordering tot het voorlopige ademonderzoek dat plaatsvond op 28 februari 2008 om 00.38 uur.
De ademanalyse heeft geleid tot een voltooid ademonderzoek. Ik heb de uitslag van de ademanalyse direct aan de verdachte medegedeeld. Het resultaat van de ademanalyse was 765 µ/l uitgeademde lucht.
3. Een geschrift, zijnde een ademanalyse formulier d.d. 28 februari 2008, betreffende [aanvrager], geboren op [geboortedatum] 1965, als bijlage gevoegd bij het hiervoor onder 2 vermelde proces-verbaal, voor zover inhoudende:
ademonderzoekresultaat: 765 µ/l."
3.3.1.
In de aanvraag wordt aangevoerd dat een bij de aanvraag gevoegde brief van de Politie Haaglanden van 3 oktober 2011 twijfel doet rijzen of de politieambtenaar die het ademanalyseapparaat heeft bediend, beschikte over de daarvoor benodigde kennis en vaardigheden, zodat het ernstige vermoeden bestaat dat het onderzoek van de zaak zou hebben geleid tot een vrijspraak, indien het Hof met de inhoud van deze brief bekend zou zijn geweest.
3.3.2.
De bij de aanvraag gevoegde brief houdt in:
"Op 18 augustus 2011 ontving ik via het Ressortsparket 's-Gravenhage uw, namens [aanvrager], ingediende verzoek op grond van de Wet openbaarheid van bestuur van 18 juli 2011. Dit verzoek had betrekking op een door uw cliënt op 28 februari 2008 gepleegde overtreding van artikel 8 van de Wegenverkeerswet. In deze brief verzoekt u om toezending van de navolgende documenten:
(...)
5. van degene die het ademanalyseapparaat heeft bediend ook het certificaat van bekwaamheid, waaruit blijkt dat hij/zij op die datum de juiste opleiding met goed gevolg had doorlopen voor het bedienen van het betreffende ademanalyseapparaat;
(...)
Bij brief van 16 september 2011 heeft u politie Haaglanden in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op uw verzoek onder punt 5. het certificaat van bekwaamheid van de politieambtenaar die de ademanalyseapparatuur heeft bediend.
De politieambtenaar die de ademanalyseapparatuur ([verbalisant]) heeft bediend beschikt niet over een certificaat van bekwaamheid voor het bedienen van deze apparatuur. Dit certificaat van bekwaamheid kan u dan ook niet verstrekt worden."
3.4.
De Hoge Raad begrijpt uit deze brief dat de politieambtenaar die het ademanalyseapparaat heeft bediend, op het in de bewezenverklaring genoemde tijdstip niet over een certificaat van bekwaamheid beschikte. Die enkele omstandigheid leidt evenwel niet zonder meer tot de gevolgtrekking dat deze ambtenaar niet de voor het bedienen van de ademanalyseapparaat benodigde kennis en vaardigheden bezat (vgl. HR 2 oktober 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA7952, NJ 2008/247). Een ernstig vermoeden dat, zoals in de aanvraag wordt gesteld, vrijspraak zou zijn gevolgd, levert die omstandigheid dan ook niet op. Dat zou slechts anders zijn indien op grond van door de aanvrager te stellen en aannemelijk te maken feiten en omstandigheden, kan worden vastgesteld dat de desbetreffende opsporingsambtenaar inderdaad niet over de vereiste kennis en vaardigheden beschikte. Aan die met doel en strekking van het buitengewone rechtsmiddel van herziening strokende eis voldoet de aanvraag echter niet.
3.5.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen vloeit voort dat de aanvraag kennelijk ongegrond is, zodat als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad wijst de aanvraag tot herziening af.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en J.W. Ilsink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 januari 2014.
Mr. Balkema en mr. Ilsink zijn buiten staat dit arrest te ondertekenen.