AB 2018/31
Geen Europeesrechtelijke verplichting voor ieder bestuursorgaan om een project aan de doelstellingen van de Kaderrichtlijn Water te toetsen.
ABRvS 25-10-2017, ECLI:NL:RVS:2017:2904, m.nt. H.F.M.W. van Rijswick
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
25 oktober 2017
- Magistraten
Mrs. C.H.M. van Altena, E. Helder, J.Th. Drop
- Zaaknummer
201605448/1/A1
- Noot
H.F.M.W. van Rijswick
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- JCDI
JCDI:ADS43779:1
- Vakgebied(en)
Omgevingsrecht / Omgevingsvergunning
Ruimtelijk bestuursrecht / Ruimtelijke ordening
Waterrecht (V)
- Brondocumenten
ECLI:NL:RVS:2017:2904, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 25‑10‑2017
- Wetingang
Art. 4 lid 1 onder a (i t/m iii) Kaderrichtlijn water, Art. 2.12 lid 1 aanhef en onder a, aanhef en onder 3°, art. 2.10 lid 1 aanhef en onder c Wabo
Essentie
Het is voldoende om van representatieve uitgangspunten uit te gaan en er is geen noodzaak om van een worstcasescenario uit te gaan. Er is geen verplichting naar Europees recht op basis waarvan ieder bestuursorgaan een project aan de doelstellingen van de Kaderrichtlijn Water toetst; het is voldoende dat ten minste één bestuursorgaan dat doet.
Samenvatting
De Afdeling stelt (…) voorop dat het college zijn beoordeling op representatieve uitgangspunten dient te baseren en niet gehouden is om van een worst case-scenario uit te gaan. Anders dan appellanten betogen, brengt de in [het arrest van het Hof van Justitie van ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.