RvdW 2018/1
IPR. EEX-Verordening (nr. 44/2001); bevoegdheid inzake reconventionele vorderingen, art. 6 sub 3 EEX-Vo; verknochte vorderingen; strekking.
HR 08-12-2017, ECLI:NL:HR:2017:3105
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
8 december 2017
- Magistraten
Mrs. C.A. Streefkerk, G. Snijders, G. de Groot, M.V. Polak, C.H. Sieburgh
- Zaaknummer
16/05029
- Conclusie
A-G mr. P. Vlas
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht / Algemeen
Internationaal privaatrecht / Internationaal bevoegdheidsrecht
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2017:3105, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 08‑12‑2017
ECLI:NL:PHR:2017:1098, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 13‑10‑2017
Beroepschrift, Hoge Raad, 27‑09‑2016
- Wetingang
Essentie
IPR. EEX-Verordening (nr. 44/2001); bevoegdheid inzake reconventionele vorderingen, art. 6 sub 3 EEX-Vo; verknochte vorderingen; strekking.
Art. 6, aanhef en onder 3, EEX-Vo (thans art. 8, aanhef en onder 3, Verordening (EU) nr. 1215/2012) bepaalt dat een verweerder ten aanzien van een tegenvordering die voortspruit uit de overeenkomst of uit het rechtsfeit waarop de oorspronkelijke vordering is gegrond, ook kan worden opgeroepen voor het gerecht waar de oorspronkelijke vordering aanhangig is. Waar in de Nederlandse tekstversie van art. 6, aanhef en onder 3, EEX-Vo de term ‘rechtsfeit’ is gebruikt, zijn in de Engelse, ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.