Rb. Amsterdam, 31-05-2011, nr. 13/660643-10 (A), nr. 13/660513-10 (B), nr. 13/660002-10 (C), nr. 13/664106-11 (D)
ECLI:NL:RBAMS:2011:BQ9049
- Instantie
Rechtbank Amsterdam
- Datum
31-05-2011
- Zaaknummer
13/660643-10 (A)
13/660513-10 (B)
13/660002-10 (C)
13/664106-11 (D)
- LJN
BQ9049
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBAMS:2011:BQ9049, Uitspraak, Rechtbank Amsterdam, 31‑05‑2011; (Eerste aanleg - meervoudig)
- Vindplaatsen
Uitspraak 31‑05‑2011
Inhoudsindicatie
Gebruik zogenaamde “stealth-sms” is rechtmatig. In het opsporingsonderzoek is op vier dagen naar een getapt nummer een sms-bericht verstuurd dat niet zichtbaar was voor de gebruiker en waarbij verkeersgegevens zijn gegenereerd waaruit onder meer kon worden vastgesteld waar een nummer uitpeilt. In het onderhavige geval was er een vordering gedaan als bedoeld in artikel 126n Sv (verstrekking verkeersgegevens). Hieronder vallen ook locatiegegevens van het netwerkaansluitpunt. Niet valt in te zien dat deze bevoegdheid alleen kan worden aangewend voor het passief kennis nemen van telecomgegevens. In het onderhavige geval is, mede gezien de beperkte inzet van deze stealth-smsen, met het enkele versturen ervan en het eventueel analyseren van hiermee gegenereerde verkeersgegevens, geen sprake geweest van het stelselmatig volgen van verdachte of het stelselmatig waarnemen van diens aanwezigheid of gedrag. Er was dan ook geen bevel observatie in de zin van artikel 126g Sv noodzakelijk. Vrijspraak voor poging doodslag, veroordeling voor poging tot zware mishandeling. Door het slachtoffer tegen zijn hoofd te slaan en te schoppen heeft verdachte geen voorwaardelijk opzet gehad op de dood van het slachtoffer. De kans dat iemand overlijdt naar aanleiding van slaan en schoppen tegen het hoofd zonder meer is immers in het algemeen niet aanmerkelijk. Wel voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Veroordeling voor het medeplegen van verduistering in dienstbetrekking. De medeverdachte, heeft uit de kassa van een café waar zij werkzaam was een geldbedrag weggenomen. Verdachte is naar het café toe gekomen en heeft daar het geld in ontvangst genomen. Voor de vraag of dit feitencomplex gekwalificeerd kan worden als het medeplegen van verduistering in dienstbetrekking wordt aansluiting gezocht bij de opvatting dat voor het medeplegen van een kwaliteitsdelict niet is vereist dat alle daders in het bezit zijn van de vereiste kwaliteit, maar dat voldoende is dat een van hen de kwaliteit bezit en dat de ander daarvan weet heeft. Veroordeling voor meineed. Een ter terechtzitting opgemaakt proces-verbaal van meineed en een door de politierechter ondertekend proces-verbaal van die terechtzitting zijn geen constitutieve vereisten voor het begaan van meineed. Verder veroordeling voor meerdere inbraken.
RECHTBANK AMSTERDAM
Parketnummers: 13/660643-10 (A), 13/660513-10 (B), 13/660002-10 (C) en 13/664106-11 (D)
Datum uitspraak: 31 mei 2011
op tegenspraak
VERKORT VONNIS
van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1986,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting “Amsterdam Over-Amstel”,
het Huis van Bewaring “Het Schouw” te Amsterdam.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna genoemd respectievelijk zaak A, zaak B, zaak C en zaak D.
De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 16 en 17 mei 2011.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd hetgeen staat omschreven in de dagvaardingen. De tenlasteleggingen in zaak A zijn ter terechtzitting gewijzigd. Een kopie van de (in zaak A gewijzigde) tenlasteleggingen is als bijlage aan dit vonnis gehecht. Deze tenlasteleggingen gelden als hier ingevoegd.
2. Voorvragen
De dagvaardingen zijn geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de tenlastegelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
3. Vrijspraak
Zaak A
Feit 2 primair
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat niet bewezen kan worden dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de hier tenlastegelegde diefstal met geweld, zodat verdachte van dit feit zal worden vrijgesproken.
Feit 4 primair en feit 4 subsidiair
Op 25 april 2010 is na 6.30 uur een kassalade met daarin 70,- euro aan muntgeld gestolen uit de Skybar, die zich bevindt op de tiende etage van het WestCord Fashion Hotel. Gebleken is dat op die dag om 07.01 uur een persoon met het pasje van kamernummer 817 de tiende verdieping via de nooduitgang heeft betreden. De kassalade is teruggevonden op de negende etage. Een deel van de kassalade is aangetroffen tussen het raam en een hekje van kamer 817. Kamer 817 was verhuurd aan [medeverdachte 1]. Uit tapgesprekken blijkt dat medeverdachte [medeverdachte 2] om 05.12 uur tegen een NN-vrouw zegt dat hij naar het hotel gaat; om 06.50 uur zegt hij tegen verdachte dat het kamer 817 is en om 07.52 uur sms’t hij naar een NN-man dat hij in het Fashion hotel is met [bijnaam 1], [medeverdachte 1] en [persoon 1]. Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat “[bijnaam 1]” (evenals “[bijnaam 2]”, “[bijnaam 3]” en [bijnaam 4]”) een bijnaam van verdachte is. Om 09.03 uur belt [medeverdachte 2] met verdachte en vraagt of “hij open is”, zegt dat “het hier blauw is” en dat verdachte “alles weg moet gooien, uit het raam”. Om 09.06 uur zegt verdachte dat hij “er niks mee te maken heeft”. [medeverdachte 2] zegt dat hij het op zijn minst “op de trap kan zetten”. Om 09.18 uur zegt [medeverdachte 2] dat ze hem “eruit hebben gegooid”. Om 15.58 uur zegt [medeverdachte 2] tegen een NN-man dat hij ‘het gewoon heeft neergezet” en dat “er heel wat munten in zaten”. Hij heeft “alleen wat achtergelaten in Fashion”. Hij zegt ook: “Ik heb het gepakt weggehaald”. Uit het voorgaande blijkt dat [medeverdachte 2] de kassalade heeft gestolen. Niet gebleken is dat verdachte bij deze diefstal betrokken is geweest. Met de officier van justitie moet geoordeeld worden dat het onder 4 primair tenlastegelegde niet bewezen kan worden. Verdachte zal van dat feit worden vrijgesproken. Uit bovengenoemde tapgesprekken volgt dat [medeverdachte 2] na de diefstal van de kassalade aan verdachte heeft gevraagd om deze vervolgens uit de kamer te halen. Omdat verdachte in deze gesprekken te kennen heeft gegeven geen gevolg te willen geven aan dat verzoek, kan niet bewezen worden dat verdachte de intentie had de kassalade te verwerven of voorhanden te hebben. Dat de lade niet in de kamer, maar op de negende verdieping is teruggevonden, brengt niet noodzakelijkerwijs mee dat verdachte de lade uit kamer 817 heeft meegenomen. Verdachte zal derhalve ook worden vrijgesproken van de subsidiair tenlastegelegde heling.
Feit 5
Op 1 april 2010 is een inbraak gepleegd in een woning aan de [B-straat] te [plaats]. Bij deze inbraak zijn onder meer een computer van het merk Sony en een telefoon weggenomen. Blijkens een zich in het dossier bevindende mutatie heeft de buurman van de aangever elk half uur buiten een sigaretje gerookt. Uit tapgesprekken blijkt dat verdachte op 1 april 2010 om 20.05 uur tegen medeverdachte [medeverdachte 2] heeft gezegd dat hij “binnen” is en dat de buurman voor de deur “aan het smokoe” is. Om 20.29 uur zegt [medeverdachte 2] over de telefoon tegen verdachte dat “deze op een code zit” en dat ‘hij geen lader heeft”, waarop verdachte zegt dat ze “die lader erbij hebben”, waarop [medeverdachte 2] zegt dat die “van iets anders, Sony, is”. Hoewel het zeer wel mogelijk is dat deze gesprekken betrekking hebben op de inbraak in de woning aan de [B-straat], is een en ander, anders dan de officier van justitie meent, niet voldoende voor een bewezenverklaring. Verdachte zal dus ook van dit feit worden vrijgesproken.
Feit 6 primair
Op 14 april 2010 heeft [medeverdachte 3] bij café [café] een geldbedrag van € 330,- weggenomen uit de kassa. Zij was op dat moment werkzaam in dat café, achter de bar. Verdachte is naar het café toe gekomen en heeft daar het geld van [medeverdachte 3] in ontvangst genomen. Hij heeft haar later € 160,- gegeven.
Ten aanzien van de kwalificatie van het tenlastegelegde geldt dat ingevolge HR 7 oktober 2003, NJB 2003, blz. 2217, nr. 158 het onderhavige feitencomplex zou kunnen worden opgevat als een diefstal in vereniging gepleegd. Dit arrest heeft evenwel vragen opgeroepen bij NLR suppl. 136 aant. 8 op art 321, alwaar in het arrest een vingerwijzing wordt gevonden dat de kwalificaties van het handelen van verschillende betrokkenen bij een feitencomplex uiteen kunnen lopen. In het onderhavige geval zou dat kunnen betekenen dat [medeverdachte 3] heeft verduisterd in dienstbetrekking en verdachte heeft gestolen. Omdat de zaak in eerste instantie de associatie met verduistering in diensbetrekking oproept vanwege de rol van [medeverdachte 3] en, begrijpelijkerwijs, in het opsporingsonderzoek als zodanig is benaderd, zal voor de kwalificatie aansluiting worden gezocht bij de opvatting dat voor het medeplegen van een kwaliteitsdelict niet is vereist dat alle daders in het bezit zijn van de vereiste kwaliteit, maar dat voldoende is dat een van hen de kwaliteit bezit ([medeverdachte 3]) en dat de ander (verdachte) daarvan weet heeft. Weliswaar is strikt genomen het (tijdelijke) werknemerschap van [medeverdachte 3] niet een kwaliteit als hier bedoeld, maar de analogie daarmee dringt zich sterk op. Bovendien blijkt uit de taps dat het initiatief voor het achterover drukken van het geld van [medeverdachte 3] is uitgegaan, waarmee de benadelingshandeling meer het karakter heeft van toe-eigening dan van wegnemen. Gezien de regisserende rol van verdachte op de achtergrond zoals blijkt uit de tap van 14 april 2010 om 00:01:16 (hij zegt [medeverdachte 3] in de zaak te blijven tot sluitingstijd; hij zal haar vertellen waar hij dan is; als hij bij haar is zullen ze het onderling delen) kan van medeplegen worden gesproken. Verdachte zal dus worden vrijgesproken van de primair tenlastegelegde diefstal en worden veroordeeld voor de bewezen geachte, subsidiair tenlastegelegde, verduistering in dienstbetrekking in vereniging.
4. Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Zaak A
1 primair.
op 26 juni 2009 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met zijn mededader die [slachtoffer 1] meermalen tegen zijn hoofd en tegen zijn lichaam heeft geschopt en geslagen, terwijl die [slachtoffer 1] op de grond lag;
2 subsidiair.
op 26 juni 2009 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers hebben verdachte en zijn mededader opzettelijk dreigend een mes op de keel van die [slachtoffer 1] gezet en met een mes in de richting van die [slachtoffer 1] gestoken en daarbij die [slachtoffer 1] dreigend de woorden toegevoegd "ik ga je slachten";
3 primair.
op 5 mei 2010 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een BP tankstation heeft weggenomen sigaretten (diverse merken, voor een waarde van 18.900 euro) en kassalades en een geldkistje met daarin een geldbedrag van 1690 euro, toebehorende aan [slachtoffer 2], waarbij verdachte en zijn mededaders zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft door een ruit aan de voorzijde in te slaan en het tankstation via die kapotte ruit te betreden;
6 subsidiair.
Op 14 april 2010 te [plaats] tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk een geldbedrag van 330 euro, dat toebehoorde aan [slachtoffer 3], en welk goed zijn mededader uit hoofde van haar persoonlijke dienstbetrekking van barmedewerkster/serveerster bij café [café] onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
Zaak B
1.
op 18 mei 2010 te [plaats] tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning aan de [adres slachtoffer 4] heeft weggenomen een laptop, merk Medion, toebehorende aan [slachtoffer 4], waarbij verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft door verbreking van een raam;
2.
op 18 mei 2010 te [plaats] tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning aan de [adres slachtoffer 5] heeft weggenomen kledingstukken en sieraden, waaronder een gouden ketting merk Tiffany, toebehorende
aan [slachtoffer 5], waarbij verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft door het forceren van een achterdeur;
Zaak C
op 31 december 2009 te [plaats] tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning, gelegen aan de [A-straat nr. 1 H], heeft weggenomen een brillenkoker, merk Ray Ban, en een zonnebril, toebehorende aan
[slachtoffer 6], waarbij verdachte en/of zijn mededader zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft door een balkondeurruit van die woning te forceren;
Zaak D
op 22 juli 2010 te Amsterdam ter terechtzitting van de Politierechter van de rechtbank Amsterdam als getuige in de zaak tegen [medeverdachte 4], nadat hij in handen van Politierechter op de bij de wet voorgeschreven wijze de eed had afgelegd de gehele waarheid en niets dan de waarheid te zullen zeggen, mondeling, persoonlijk, opzettelijk valselijk, in strijd met de waarheid - zakelijk weergegeven - heeft verklaard: "U houdt mij voor dat uit het dossier blijkt dat er vanaf 13.20 uur een man bij mij was. Dat klopt maar dat was niet [medeverdachte 4]. Ze verwarren deze man met [medeverdachte 4] vanwege het petje dat hij droeg. Dit petje en de jas van [medeverdachte 4] lagen in mijn auto. De jongen die bij mij in de auto zat droeg het petje van [medeverdachte 4]. Toen hij uitstapte heeft [medeverdachte 4] zijn petje teruggevraagd. Daarom droeg hij daarna hetzelfde petje als de man die eerder bij mij in de auto zat. Deze man heet [persoon 2]. Meer weet ik niet van hem."
Voor zover in de tenlasteleggingen taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
5. Het bewijs
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
6. Bewijsoverwegingen
Bespreking van de formele verweren
Onrechtmatige tap(s)?
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de rechter-commissaris op 18 maart 2010 ten onrechte de machtiging voor tap op nummer [tel nr. 1] (TK01) heeft afgegeven. Het redelijk vermoeden van schuld aan diefstal c.q. heling (van sigaretten) door de gebruiker van dat nummer, waarvan in de aanvraag van de machtiging sprake is, was daartoe onvoldoende en kan uit de in de aanvraag genoemde gesprekken waaraan wordt deelgenomen door medeverdachte [medeverdachte 2] niet worden afgeleid. De heling van sigaretten vormt geen ernstige inbreuk op de rechtsorde, welke volgens art. 126m van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) is vereist. De tap op dit nummer is op 9 april 2010 verlengd, evenwel zonder dat in de aanvraag naar grootschalige georganiseerde handel in gestolen sigaretten wordt verwezen. Daarmee is (ook) de verlenging van de tap onrechtmatig. Aangezien er sprake is van een onherstelbaar verzuim in het vooronderzoek maar tap TK01 geen bewijs heeft opgeleverd, dient het gevolg strafkorting te zijn. De machtiging voor tap TK-02 op nummer [ tel nr. 2] (hierna: [tel nr. 2]) van verdachte ([bijnaam 2]/[bijnaam 3]), afgeleid van de tap TK-01, is mitsdien ook onrechtmatig en de inhoud van de gesprekken met dat nummer dienen van het bewijs te worden uitgesloten.
Dit verweer wordt verworpen. Volgens de aanvraag bevel Onderzoek van telecommunicatie en verzoek Inlichting telecommunicatie d.d. 17 maart 2010 van de verbalisant [verbalisant 1] heeft [medeverdachte 2], naar is gebleken uit de technische actie TJ03, telefonische contacten met de gebruiker van nummer [tel nr. 1] ([tel nr. 1]). In een gesprek op 15 maart 2010 te 16.10 uur wordt door een NN-man tegen [medeverdachte 2] gesproken over “100 slof”, in een gesprek op dezelfde dag om 17.28 uur wordt door [medeverdachte 2] tegen een NN-man gezegd ”doe ze in je box” en in een gesprek op dezelfde dag om 17.44 tussen [medeverdachte 2] en een NN-man wordt door beiden over “garoe” (straattaal voor sigaretten) gesproken. Volgens het proces-verbaal van afgeschermde informatie (start-pv) van 9 maart 2010 en andere dossierstukken is [medeverdachte 2] vermoedelijk betrokken bij overvallen op de firma Lekkerland, welke onderneming met bedrijfswagens in en rond Amsterdam sigaretten levert aan bedrijven en horecagelegenheden. Daarbij zijn grote hoeveelheden sigaretten buitgemaakt. Mede gezien het feit dat heling op dergelijk grote schaal van gestolen sigaretten als een ernstige inbreuk op de rechtsorde moet worden gezien, kon de rechter-commissaris in redelijkheid de tapmachtiging voor nummer [tel nr. 1] afgeven.
Voor wat betreft de verlenging van deze tapmachtiging TK01 op 9 april 2010 geldt dat in de aanvraag daarvoor d.d. 8 april 2010 melding wordt gemaakt van een gesprek met en een sms-bericht naar bedoeld nummer. In het telefoongesprek spreekt de gebruiker op 18 maart 2010 om 19.20 uur kennelijk over iets waardevols (“iets gruwelijk moois”). Het sms-bericht van
19 maart 2010 om 13.11 uur gaat over het brengen van “deheb” (goud). In ieder geval is sprake van onduidelijk, mogelijk versluierd, taalgebruik. Een telefoongesprek van 27 maart 2010, 17.06 uur, dat in de verlengingsaanvraag tevens wordt genoemd, geeft weer dat de gebruiker (“[bijnaam 5]”, verdachte) tegen zijn gesprekspartner zegt te weten dat deze met anderen “bij die kapper” 15 heeft weggenomen en “2 klokjes”, hetgeen op het plegen van diefstal in vereniging kan duiden. Hoewel deze berichten niet duidelijk over sigaretten gaan, dringt zich wel het gerechtvaardigde vermoeden op dat over gepleegde strafbare feiten en/of de buit daarvan wordt gesproken. Verder neemt de rechtbank in aanmerking dat de eerste tapperiode van relatief korte duur is geweest. Onder die omstandigheden kon de rechter-commissaris, mede gezien de informatie die heeft geleid tot de eerste tapmachtiging, in redelijkheid tot verlenging van de machtiging TK01 komen. Dat “[bijnaam 5]” (verdachte) niet zelf bij het wegnemen van de “15” en de klokjes betrokken lijkt te zijn geweest, waar de raadsvrouw op heeft gewezen, maakt dit niet anders.
Met betrekking tot de machtiging d.d. 14 april 2010 voor nummer [tel nr. 2] van verdachte (TK-02) stelt de raadsvrouw ten onrechte dat deze technische actie voortspruit uit de TK-01 en is gebaseerd op dezelfde gegevens als die tot verlenging van die machtiging hebben geleid. Immers, des machtiging voor de TK-02 is blijkens de aanvraag van 12 april 2010 gebaseerd op het feit dat de stem van de gebruiker van [tel nr. 1] (verdachte) werd herkend als die van de gebruiker van [tel nr. 2], welk nummer volgens de gegevens van de technische Aktie TJ-02 op IMEI-nummer [IMEI], toegeschreven aan [medeverdachte 2], regelmatig contact had met laatstbedoelde. Vermoed werd dat [bijnaam 3]/[bijnaam 2] (verdachte) een nieuw of tweede telefoonnummer in gebruik had genomen. Aangezien het verweer van de raadsvrouw dat
TK-02 voortspruit uit de TK-01 mitsdien feitelijke grondslag mist, zal het worden gepasseerd.
Onrechtmatige (stelselmatige) observaties?
De raadsvrouw heeft gewezen op een vormverzuim in het voorbereidend onderzoek doordat het schriftelijke bevel tot stelselmatige observatie van verdachte d.d. 20 mei 2010 van officier van justitie mr. Van der Heijden-Douwes abusievelijk vermeldt dat het dient ter bevestiging van het mondelinge bevel van 20 mei 2010, terwijl de officier van justitie mevrouw mr. Cnossen op 3 september 2010 schriftelijk heeft gesteld dat zij op 11 mei 2010 mondeling het bevel had gegeven. In ieder geval verklaart dus één van beide officieren op ambtseed iets wat niet juist is. De officier van justitie heeft dit ter terechtzitting erkend en aangevoerd dat de datum van het mondelinge bevel als genoemd in de schriftelijke bevestiging ervan op 20 mei 2010 een vergissing is. Dit wordt geïllustreerd door het feit dat in het bevel staat dat de periode van drie maanden waarvoor het is gegeven, eindigt op 11 augustus 2010. Dit laatste is plausibel en het moet er voor worden gehouden dat de vermelding van 20 mei 2010 in het schriftelijke bevel als de datum van het mondelinge bevel een onopzettelijke vergissing is. Niettemin is, zoals de raadsvrouw terecht heeft betoogd en eveneens door de officier van justitie is erkend, de schriftelijke bevestiging, welke binnen drie dagen behoort te worden gegeven, te lang uitgebleven. Dit is een vormverzuim dat niet meer kan worden hersteld, met de constatering waarvan kan worden volstaan zonder een van de in art. 359a Sv genoemde rechtsgevolgen.
Onrechtmatige inzet van “stealth-sms”?
Blijkens een aanvullend proces-verbaal van 24 februari 2011 is op vier dagen in het voorbereidend onderzoek gebruik gemaakt van een speciale module, gekoppeld aan het afluistersysteem van de tap TK-02. Door middel van deze techniek worden naar het getapte nummer sms-berichten verstuurd die niet zichtbaar zijn voor de gebruiker (zogenaamde “stealth-sms”). Wel worden verkeersgegevens gegenereerd waaruit onder meer kan worden vastgesteld waar het nummer uitpeilt.
De raadsvrouw betoogt dat op basis van de verstrekte informatie blijkt dat verdachte op
22 april 2010 gedurende 8,5 uur, op 26 april 2010 gedurende 6 uur op 5 mei 2010 gedurende vier uur en op 18 mei 2010 gedurende 3 uur op deze wijze stelselmatig is gevolgd via zijn gsm (stellende dat laatstgenoemde datum opmerkelijk is, aangezien verdachte toen al was aangehouden). De inzet van dit middel was onrechtmatig, omdat actieve plaatsbepaling op de persoon is verboden, aldus de raadsvrouw. Bovendien was er ten tijde van de drie eerstgenoemde dagen geen machtiging stelselmatige observatie op verdachte afgegeven. Om genoemde redenen dient strafvermindering te volgen, aldus de raadsvrouw.
De officier van justitie heeft de inzet van deze methodiek verdedigd aan de hand van een uitspraak van deze rechtbank van 8 maart 2011 (parketnummer: 13/708022-10, LJN-nummer: BP7233).
Dit wordt als volgt beoordeeld. Met ingang van 14 april 2010 heeft de officier van justitie een vordering gedaan als bedoeld in artikel 126n Sv (verstrekking verkeersgegevens) betreffende het nummer [tel nr. 2]. Op grond van het Besluit vorderen gegevens telecommunicatie (Stb. 2004, 394) vallen onder verkeersgegevens o.a. locatiegegevens van het netwerkaansluitpunt (publieke zendmastgegevens). De onderhavige vordering impliceert toekomstige verkeersgegevens telefonie en kon, nu artikel 126n Sv dit niet eist, gedaan worden zonder machtiging door de rechter(-commissaris). Volledigheidshalve wordt vastgesteld dat de rechter-commissaris tegelijkertijd machtiging had verleend voor het opnemen van telecommunicatie middels bedoeld nummer op grond van artikel 126m Sv.
Niet valt in te zien dat de bevoegdheden ingevolge de artikelen 126m en n Sv alleen kunnen worden aangewend voor het door de raadsvrouw bedoelde passief kennis nemen van telecomgegevens. De recherche mag, geheel los van welke bijzondere opsporingsmethodiek dan ook, in het belang van het onderzoek ieder telefoonnummer bellen. Die bevoegdheid vervalt vanzelfsprekend niet bij een verkregen tap-machtiging op het desbetreffende nummer. Evenmin valt in te zien waarom niet ook, zoals in het onderhavige geval, actief “stille” sms-berichten naar de gebruiker kunnen worden verstuurd en waarom niet, wanneer een vordering tot verstrekken van verkeersgegevens is gedaan, van de verkeersgegevens betreffende die berichten gebruik kan worden gemaakt. In het onderhavige geval is, mede gezien de beperkte inzet van deze stealth-smsen, met het enkele versturen ervan en het eventueel analyseren van hiermee gegenereerde verkeersgegevens geen sprake geweest van het stelselmatig volgen van verdachte of het stelselmatig waarnemen van diens aanwezigheid of gedrag. Voor het handelen van de opsporingsambtenaren is dan ook, anders dan door de raadsvrouw betoogt, geen bevel observatie in de zin van artikel 126g Sv noodzakelijk.
Bespreking van de materiële verweren
Zaak A
Feit 1 primair
Op grond van getuigenverklaringen, in het bijzonder die van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2], kan worden bewezen dat zowel verdachte als [medeverdachte 5] het slachtoffer, toen deze op de grond lag, meermalen tegen zijn hoofd en tegen zijn lichaam heeft geschopt en geslagen. De raadsvrouw heeft aangevoerd dat getuige [getuige 1] geen betrouwbare getuige is. De rechtbank volgt de raadsvrouw hierin niet. De verklaring van [getuige 1] wordt immers op belangrijke punten ondersteund door de verklaringen van de getuigen [getuige 3], [getuige 2] en [getuige 4]. Het feit dat [getuige 1] op enkele punten, zoals omtrent het postuur van verdachte, anders heeft verklaard dan de andere getuigen, maakt dit niet anders. Ook het feit dat het slachtoffer geen steekletsel heeft, maakt niet dat [getuige 1], die verklaard heeft dat hij verdachte met een mes stekende beweging zag maken, een onbetrouwbare getuige is. Hij heeft immers ook verklaard dat hij niet gezien heeft of er daadwerkelijk gestoken is.
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat er geen sprake is van medeplegen. De rechtbank verwerpt dit verweer. Uit de verklaringen van getuigen is gebleken dat verdachte samen met [medeverdachte 5] achter het slachtoffer is aangerend. Zij hebben vervolgens gelijktijdig geweld op het slachtoffer uitgeoefend. Eén van hen heeft het slachtoffer vastgehouden, terwijl de ander hem sloeg. Ten slotte zijn zij samen in een auto weggereden. Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een bewuste en nauwe samenwerking. Bewezen kan dus worden dat verdachte dit feit in vereniging met een ander heeft gepleegd.
Anders dan de officier van justitie en het gerechtshof Amsterdam in de zaak van medeverdachte [medeverdachte 5] is de rechtbank van oordeel dat verdachte door het slachtoffer tegen zijn hoofd te slaan en te schoppen niet bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij het slachtoffer hierdoor van het leven zou beroven. De kans dat iemand overlijdt naar aanleiding van slaan en schoppen tegen het hoofd is immers in het algemeen niet aanmerkelijk. Zoiets kán, maar het hoeft niet fataal af te lopen. Nu niet is gebleken van bijzondere omstandigheden die nopen tot de conclusie dat dit laatste niettemin het geval was, zal verdachte worden vrijgesproken van dat deel van de tenlastelegging. Verdachte heeft daarentegen wél bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij door het geweld dat hij samen met [medeverdachte 5] op het slachtoffer uitgeoefend heeft, het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel toe zou brengen. Op grond daarvan acht de rechtbank bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
Feit 2 subsidiair
Meerdere getuigen hebben zowel bij verdachte als bij [medeverdachte 5] een mes in de hand gezien en hebben gehoord dat één van hen tegen het slachtoffer zei: “Ik ga je slachten”. Getuige [getuige 1] heeft dit beide mannen tegen het slachtoffer horen roepen. Gelet daarop kan de tenlastegelegde bedreiging worden bewezen. Dat sprake is van een bewuste en nauwe samenwerking volgt uit de omstandigheden die bij de bespreking van feit 1 primair zijn genoemd.
Feit 3 primair
Op 5 mei 2010 om 02.22 uur vindt een inbraak plaats op een BP-tankstation aan de Ookmeerweg 501 te Amsterdam. De buit bestaat onder meer uit een grote hoeveelheid sigaretten. Op de camerabeelden van dit tankstation is te zien dat sprake is van vijf daders en dat gebruik wordt gemaakt van een Audi met kenteken [kenteken 1]. Door observanten is gezien dat medeverdachte [medeverdachte 2] in de avond van 4 mei 2010 als passagier in deze Audi heeft gezeten. Tevens is op de camerabeelden te zien dat de daders het tankstation verlaten met twee gevulde grote zwarte tassen. Op 5 mei 2010 om 01.07 uur, dus voor de inbraak, heeft verdachte gebeld met een NN-vrouw en heeft hij gezegd dat hij “nog even wat moet doen” en dat hij “zijn telefoon even uit gaat doen”. “Als hij klaar is”, zou hij zijn telefoon “weer aan doen en naar haar toe komen”. Op 5 mei 2010 om 02.06 uur is medeverdachte [medeverdachte 2] gebeld door [medeverdachte 1]. In dit telefoongesprek heeft [medeverdachte 2] tegen [medeverdachte 1] gezegd dat hij nu bij de BP is en dat hij er zo aan komt. Op 5 mei 2010 om 03.43 uur, voert [medeverdachte 2] een telefoongesprek waarin hij zegt dat hij “[medeverdachte 6]” ([medeverdachte 6]) net thuis heeft afgezet. Uit deze gesprekken blijkt dat verdachte en de medeverdachten rond het tijdstip van de inbraak op pad zijn geweest. Op 5 mei 2010 om 13.20 uur belt [medeverdachte 2] naar verdachte. Verdachte zegt in dit gesprek dat ze “die garoe gaan brengen”. Bij de politie is bekend dat met “garoe” sigaretten wordt bedoeld. Anders dan de raadsvrouw heeft betoogd komt het de rechtbank niet aannemelijk voor dat verdachte het hier over een middeltje tegen blaren heeft. Kort hierop belt [medeverdachte 2] naar zijn vriendin [medeverdachte 3] en zegt tegen haar dat hij nog moet “sorteren”. Door observanten wordt vervolgens gezien dat verdachte, [medeverdachte 2] en [medeverdachte 6] op 5 mei 2010 om 14.45 uur naar een garagebox rijden, dat zij om 15.53 uur daar weer wegrijden om daarna achtereenvolgens naar een eetcafé, een tabakszaak en twee avondwinkels te gaan. Bij één van de avondwinkels gaat zowel [medeverdachte 6] als [medeverdachte 2] met een gevulde grote zwarte stoffen tas naar binnen en gaan zij met een lege zwarte tas weer naar buiten. Uit het voorgaande leidt de rechtbank af dat zij sigaretten hebben weggebracht. Nu bij de inbraak de voorafgaande nacht een grote hoeveelheid sigaretten is buitgemaakt waarbij gebruik is gemaakt van grote donkere tassen en de verdachten op 5 mei 2010 ’s middags gezien worden met gelijksoortige tassen staat voldoende vast dat de sigaretten afkomstig zijn van de onderhavige inbraak. Dat er geen onderzoek is ingesteld of de sigaretten die de dag na de inbraak bij de avondwinkel zijn afgeleverd dezelfde zijn als die bij de inbraak zijn ontvreemd, maakt dit niet anders. Op grond van het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, acht de rechtbank bewezen dat verdachte zich met anderen heeft schuldig gemaakt aan de inbraak bij het BP-tankstation aan de Ookmeerweg. De verweren die de verdediging heeft gevoerd met betrekking tot de herkenningen op de camerabeelden, zullen niet besproken worden, nu deze herkenningen niet voor het bewijs zullen worden gebruiken.
Zaak B
Op 18 mei 2010 hebben twee inbraken in woningen plaatsgevonden. Bij één van deze inbraken zijn horloges en sieraden weggenomen. In beide gevallen werd door het observatieteam gezien dat verdachte en NN1 zich de toegang tot de woning verschaften en deze met diverse goederen weer verlieten. Voorts is gezien dat verdachte en dezelfde NN1 na deze inbraken naar een juwelierszaak gingen. Kort hierop werden zij beiden aangehouden. NN1 bleek [medeverdachte 4] te zijn. De juwelier herkende zowel verdachte als [medeverdachte 4] als de personen die die middag in zijn winkel waren geweest en die hem een aantal horloges en een zakje met wat bijou artikelen hadden aangeboden. Het staat voldoende vast dat [medeverdachte 4] deze NN1 is, die samen met verdachte de inbraken heeft gepleegd, nu deze persoon blijkens het proces-verbaal van observatie dezelfde persoon is als degene die door het arrestatieteam is aangehouden en van wie is vastgesteld dat hij [medeverdachte 4] is. De mogelijkheid dat er een persoonsverwisseling heeft plaatsgevonden, acht de rechtbank hoogst onwaarschijnlijk, om niet te spreken van: uitgesloten. Het is niet aannemelijk dat [medeverdachte 4], met op zijn hoofd een zelfde zwarte baseballpet als degene met wie verdachte de inbraken had gepleegd, pas na deze inbraken bij verdachte in de auto heeft plaatsgenomen om vervolgens met hem mee te gaan naar de juwelier om daar de, naar moet worden aangenomen: bij de inbraak gestolen, goederen aan te bieden. Op grond van het voorgaande is bewezen dat verdachte zich met [medeverdachte 4] heeft schuldig gemaakt aan de genoemde inbraken.
Zaak C
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat er onvoldoende bewijs is om verdachte als medepleger van deze inbraak aan te merken. Weliswaar is de uit de woning ontvreemde brillenkoker van de aangever bij verdachte aangetroffen, maar dit bewijst volgens de raadsvrouw niet dat hij deze bij de inbraak heeft weggenomen. De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt hiertoe het volgende. Kort nadat zij omstreeks 20:17 uur per portofoon hadden vernomen dat er een woninginbraak gaande zou zijn in een woning op de [A-straat] te [plaats], kwamen politieambtenaren om 20:20 ter plaatse. Op dat moment vernamen zij over de portofoon dat de inbraak zou zijn op nr. [nr. 2-1] en zagen zij direct hierop uit het portiek van de desbetreffende woning twee mannen, onder wie verdachte, wegrennen. Politieambtenaren renden achter verdachte aan en zagen dat hij een plastic tas op de grond gooide, waarin later de genoemde brillenkoker werd aangetroffen. Verdachte werd vervolgens om 20:21 uur aangehouden. Gelet op het korte tijdsverloop tussen de melding en het weggooien van de tas, acht de rechtbank het niet aannemelijk dat iemand anders de brillenkoker bij verdachte in de tas heeft gedaan. Dat de inbraak daadwerkelijk heeft plaatsgevonden in de woning aan de [A-straat nr. 1] maakt dit niet anders.
Zaak D
Op 22 juli 2010 is verdachte bij de politierechter als getuige onder ede gehoord in de zaak tegen [medeverdachte 4]. Bij die gelegenheid heeft hij verklaard dat de man die vanaf 13.20 uur bij hem was niet [medeverdachte 4] was, maar [persoon 2] en dat die [persoon 2] het petje van [medeverdachte 4] droeg. Nu voldoende vaststaat, zoals in zaak B is overwogen, dat verdachte zich met [medeverdachte 4] heeft schuldig gemaakt aan de in die zaak tenlastegelegde inbraken, staat daarmee tevens vast dat verdachte onder ede een valse verklaring heeft afgelegd. Het tenlastegelegde kan derhalve worden bewezen. Dat het proces-verbaal van de zitting niet door politierechter is ondertekend en er geen proces-verbaal van meineed is opgemaakt waarin verdachte zijn verklaring heeft ondertekend, doet hieraan niet af. Verdachte heeft immers ter terechtzitting bevestigd dat hij zijn getuigenverklaring op 22 juli 2010 zo heeft afgelegd. Een proces-verbaal van meineed en een door de politierechter ondertekend proces-verbaal van de terechtzitting zijn geen constitutieve vereisten voor het begaan van meineed.
7. De strafbaarheid van de feiten
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
8. De strafbaarheid van verdachte
Noodweer
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat ten aanzien van het in zaak A onder 2 subsidiair tenlastegelegde sprake was van noodweer. De rechtbank verwerpt dit verweer, nu niet aannemelijk is geworden dat het steken met een mes in de richting van het slachtoffer geboden was door een noodzakelijke verdediging tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding.
Er is voorts geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
9. Motivering van de straf en de maatregel
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar in zaak A onder 1 primair, 2 subsidiair, 3 primair, 4 subsidiair, 5 en 6 primair bewezen geachte feiten, beide in zaak B bewezen geachte feiten en de in zaak C en zaak D bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaar met aftrek van voorarrest. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4] toegewezen zal worden, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, en dat de vorderingen van de benadeelde partijen [X] Automobielbedrijf B.V. en [slachtoffer 6] wegens het ontbreken van een onderbouwing niet zullen worden toegewezen.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft op agressieve wijze getracht iemand ernstig letsel toe te brengen. Daarbij hebben hij en zijn mededader hun slachtoffer op niet mis te verstane wijze met de dood bedreigd, waar een mes is gebruikt. De aanleiding was een ordinaire ruzie over geld. Het slachtoffer is, terwijl hij weerloos op straat lag, door verdachte en diens mededader herhaaldelijk tegen het hoofd en het lichaam geschopt en geslagen. Beiden zijn er vervolgens vandoor gegaan en hebben hun slachtoffer gewond op straat achtergelaten. Verdachte heeft niet geprobeerd om hulp voor hem in te roepen. Door zijn handelen heeft verdachte de lichamelijke integriteit van het slachtoffer ernstig geschonden en heeft hij het slachtoffer veel pijn en angst bezorgd. Onvoorwaardelijke gevangenisstraf is hiervoor passend en geboden.
Voorts heeft verdachte zich samen met een ander schuldig gemaakt aan drie woninginbraken en aan een verduistering. Woninginbraken zijn ernstige en hinderlijke feiten, omdat hiermee doorgaans, zoals in het onderhavige geval, materiële schade wordt toegebracht aan de gedupeerden. Ook wordt door een woninginbraak inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de bewoners, hetgeen bovendien maatschap¬pelijke onrust en gevoelens van onveilig¬heid veroorzaakt. Door zich schuldig te maken aan verduistering heeft verdachte de werkgever van zijn mededader financiële schade berokkend en er aan bijgedragen dat het vertrouwen dat werkgevers in het algemeen in hun personeel behoren te kunnen stellen, wordt geschonden.
De zogenoemde snelkraak in het BP benzinestation is getuige de camerabeelden niet alleen op brutale wijze uitgevoerd, maar vertoont tevens trekken van vandalisme. Hoezeer het verdachte hierbij te doen was om het behalen van een aanzienlijk financieel voordeel, blijkt uit de omvang van de buit en het feit dat verdachte en zijn mededaders de sigaretten nog dezelfde dag hebben witgewassen door ze in de horecabranche af te zetten.
Voor de combinatie van deze feiten is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden, mede gezien het strafblad van verdachte waarop reeds meerdere veroordelingen voor gewelds- en al dan niet gekwalificeerde vermogensdelicten prijken, ook al zijn sommige van wat langere tijd geleden en berecht onder het jeugdstrafrecht. Ten slotte heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan meineed. De samenle¬ving heeft groot belang bij een zuivere rechts¬gang. Hiervoor is vereist dat getui¬gen, die ten over¬staan van de rechter¬lijke macht onder ede worden gehoord, de waarheid zeggen. Hoewel de rechtbank op grond hiervan van oordeel is dat meineed een kwalijk feit is, wordt dit feit slechts in zeer beperkte mate in de strafmaat meegewogen.
Omdat minder feiten bewezen worden geacht dan door de officier van justitie gevorderd, bestaat aanleiding om bij de straftoemeting af te wijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd.
Ten aanzien van de redelijke termijn
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat ten aanzien van de feiten 1 en 2 van zaak A sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank verwerpt dit verweer.
Verdachte is op 1 januari 2010 voor het eerst verhoord in deze zaak. Die dag geldt als de dag waarop de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen, omdat verdachte aan dat verhoor de verwachting heeft mogen ontlenen dat tegen hem voor dit feit strafvervolging zou worden ingesteld. In beginsel geldt een termijn van twee jaar vanaf dat tijdstip tot aan de dag van deze uitspraak. In het onderhavige geval is dus geen sprake van een overschrijding.
Ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen
Ten aanzien van zaak A
Ten aanzien van de benadeelde partij [X] Automobielbedrijf B.V.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de behandeling van de vordering van de benadeelde partij [X] Automobielbedrijf B.V., niet een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor in zaak A onder 3 primair bewezen geachte feit, rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 1690,- (zestienhonderdnegentig euro). De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening, behoudens voor zover deze vordering reeds door of namens een ander is betaald. Anders dan de officier van justitie, is de rechtbank van oordeel dat deze vordering voldoende is onderbouwd. Uit de aangifte volgt dat er in totaal een geldbedrag van € 1690,- is weggenomen. Uit de vordering van de benadeelde partij volgt voorts dat dit bedrag niet vergoed is door de verzekering. Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [X] Automobielbedrijf B.V voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
Ten aanzien van zaak B
Ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer 4]
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de behandeling van een deel van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4], niet een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor in zaak B onder 1 bewezen geachte feit, rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 330,92 (driehonderddertig euro en tweeënnegentig eurocent). De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening, behoudens voor zover deze vordering reeds door of namens een ander is betaald. Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
De behandeling van het overige deel van de vordering van de benadeelde partij, namelijk de schade voor de kosten van een psycholoog, levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. Uit de vordering blijkt immers dat de benadeelde partij al onder behandeling van een psycholoog was voordat de inbraak plaatsvond. De benadeelde partij heeft niet onderbouwd dat zij door de inbraak de psycholoog vaker bezocht heeft. Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk is. De benadeelde partij kan dat deel van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
In het belang van [slachtoffer 4] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
Ten aanzien van zaak C
Ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer 6]
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de behandeling van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 6], een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, nu deze niet is onderbouwd en door de verdediging is betwist. Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk is. De benadeelde partij kan de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
10. Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezen geachte.
11. Beslissing
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het in zaak A onder 2 primair, 4 primair, 4 subsidiair, 5 en 6 primair tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het in zaak A onder 1 primair, 2 subsidiair, 3 primair en 6 subsidiair tenlastegelegde, het in zaak B onder 1 en 2 tenlastegelegde, het in zaak C tenlastegelegde en het in zaak D tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1 primair van zaak A
Medeplegen van poging tot zware mishandeling;
Feit 2 subsidiair van zaak A
Medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
Feit 3 primair van zaak A, de feiten 1 en 2 van zaak B en zaak C
Diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak, meermalen gepleegd;
Feit 6 subsidiair van zaak A
Medeplegen van verduistering gepleegd door hem die het goed uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking onder zich heeft;
Zaak D
In de gevallen waarin een wettelijk voorschrift een verklaring onder ede vordert en daaraan rechtsgevolgen verbindt, mondeling, persoonlijk, opzettelijk een valse verklaring onder ede afleggen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Ten aanzien van de vordering van [X] Automobielbedrijf B.V
Wijst de vordering van de benadeelde partij [X] Automobielbedrijf B.V, gemachtigde: J.M. van der Voort, per adres: [adres] [plaats], tot een bedrag van € 1690,- (zestienhonderdnegentig euro). Veroordeelt verdachte aan [X] Automobielbedrijf B.V voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening, behoudens voor zover deze vordering reeds door of namens een ander is betaald. Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [X] Automobielbedrijf B.V, te betalen de som van € 1690,- (zestienhonderdnegentig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 26 dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van de voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer 4]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4], wonende op het adres [adres slachtoffer 4] [woonplaats], toe tot een bedrag van € 330,92 (driehonderddertig euro en tweeënnegentig eurocent). Veroordeelt verdachte aan [slachtoffer 4] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening, behoudens voor zover deze vordering reeds door of namens een ander is betaald. Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 4], te betalen de som van € 330,92 (driehonderddertig euro en tweeënnegentig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening, behoudens voor zover deze vordering reeds door of namens een ander is betaald, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 6 dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Bepaalt dat, indien en voorzover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer 6]
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 6] niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Dit vonnis is gewezen door
mr. W.M. van den Bergh, voorzitter,
mrs. A.C. Schaafsma en B.T. Beuving, rechters,
in tegenwoordigheid van K.R. Starreveld, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 31 mei 2011.
Bijlage
Aan verdachte is tenlastegelegd dat
Zaak A
1.
hij op of omstreeks 26 juni 2009 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter
uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer 1] van
het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letel toe te brengen, met dat
opzet met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen die [slachtoffer 1]
meermalen, althans eenmaal, op/tegen zijn hoofd en/of in/op zijn gezicht en/of
op/tegen zijn lichaam heeft geschopt/getrapt en/of geslagen/gestompt (terwijl
die [slachtoffer 1] op de grond lag);
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 45 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair:
hij op of omstreeks 26 juni 2009 te Amsterdam, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander en/of anderen, althans alleen,
opzettelijk mishandelend [slachtoffer 1] één of meerdere malen in/op het gezicht
en/of op/tegen het hoofd en/of op/tegen het lichaam heeft/hebben
geschopt/getrapt en/of geslagen/gestompt (terwijl die [slachtoffer 1] op de grond lag),
waardoor voornoemde [slachtoffer 1] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 26 juni 2009 te Amsterdam, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het
oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen 600 euro, althans
een geldbedrag, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en/of zijn
mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van
geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1], gepleegd met het oogmerk
om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij
betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) aan
voormeld misdrijf de vlucht mogelijk te maken en/of het bezit van het
gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin
bestond(en), dat verdachte en/of zijn mededader(s) die [slachtoffer 1] hebben
geschopt/getrapt en/of geslagen/gestompt (terwijl die [slachtoffer 1] op de grond lag)
en/of die [slachtoffer 1] een mes op zijn keel hebben gezet en/of (dreigend) met een mes
in de richting van die [slachtoffer 1] hebben gezwaaid en/of gestoken en/of (daarbij)
die [slachtoffer 1] dreigend de woorden toegevoegd "laat dat geld los" en/of "ik wil
mijn geld" en/of "ik ga je slachten", althans woorden van gelijke dreigende
aard of strekking ;
art 312 lid 1 ahf/ond 2 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair:
hij op of omstreeks 26 juni 2009 te Amsterdam, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, [slachtoffer 1]
heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware
mishandeling, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn
mededader(s) opzettelijk dreigend een mes op de keel van die [slachtoffer 1] gezet en/of
met een mes in de richting van die [slachtoffer 1] gestoken en/of gezwaaid en/of
(daarbij) die [slachtoffer 1] dreigend de woorden toegevoegd "ik ga je slachten",
althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht
3.
(Dossier 2 - Zaak 4)
hij op of omstreeks 5 mei 2010 te Amsterdam, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het
oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in / uit een BP tankstation heeft
weggenomen sigaretten (diverse merken, voor een waarde van 18.900 euro) en/of
één of meerdere kassalades en/of geldkistje(s) met daarin een geldbedrag (van
1690 euro), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan dhr.
[slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en / of zijn
mededader(s), waarbij verdachte en / of zijn mededader(s) zich de toegang tot
de plaats des misdrijfs heeft / hebben verschaft en / of de / het weg te nemen
goed(eren) onder zijn / hun bereik heeft / hebben gebracht door een ruit aan
de voorzijde in te slaan en het tankstation via die kappotte ruit te betreden;
art 311 lid 1 ahf/ond 4 en 5 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair:
(Dossier 2 - Zaak 5)
hij op of omstreeks 5 mei 2010 te Amsterdam, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk
uit winstbejag (een) door diefstal, in elk geval door misdrijf verkregen
partij sigaretten (één of meerdere sloffen) voorhanden heeft gehad en/of heeft
overgedragen;
art 416 lid 1 ahf/ond b Wetboek van Strafrecht
4.
(Dossier 6)
hij op of omstreeks 25 april 2010 te Amsterdam, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het
oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in / uit een Skybar (WestCord Fashion
Hotel) heeft weggenomen een kassalade (met daarin 70 euro), in elk geval enig
goed, geheel of ten dele toebehorende aan WestCord Fashion Hotel, in elk geval
aan een ander of anderen dan aan verdachte en / of zijn mededader(s), waarbij
verdachte en / of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des
misdrijfs heeft / hebben verschaft en / of de / het weg te nemen goed(eren)
onder zijn / hun bereik heeft / hebben gebracht door de toegangsdeur te
forceren, althans door middel van braak/verbreking en/of inklimming en/of een
valse sleutel;
art 311 lid 1 ahf/ond 4 en 5 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair:
hij op of omstreeks 25 april 2010 te Amsterdam, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een
kassalade (met daarin 70 euro) heeft/hebben verworven, en/of voorhanden
heeft/hebben gehad, terwijl hij en/of zijn mededader(s), ten tijde van de
verwerving en/of het voorhanden krijgen wist(en), althans redelijkerwijs
had(den) moeten vermoeden, dat het (een) door diefstal in elk geval (een) door
misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
Artikel 416/417bis Wetboek van Strafrecht
5.
(Dossier 7)
hij op of omstreeks 01 april 2010 te [plaats], in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het
oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in / uit een woning ([B-straat nr. 1]) heeft weggenomen verschillende goederen waaronder één of
meerdere sieraden en/of één of meerdere geldbedragen en/of een (spel)computer
(Sony PSP) en/of een (portable) computer (Compaq Essentials) en/of een
telefoon (LG Viewty) en/of één of meerdere tassen en/of kledingstukken,in elk
geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 8], in elk geval aan
een ander of anderen dan aan verdachte en / of zijn mededader(s), waarbij
verdachte en / of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des
misdrijfs heeft / hebben verschaft en / of de / het weg te nemen goed(eren)
onder zijn / hun bereik heeft / hebben gebracht door een raam (met behulp van
gereedschap) open te breken/te forceren, in elk geval door middel van
braak/vebreking en/of inklimming;
art 311 lid 1 ahf/ond 4 en 5 Wetboek van Strafrecht
6.
(Dossier 8)
hij op of omstreeks 14 april 2010 te Amsterdam, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het
oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een geldbedrag (van
330 euro), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 3], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en / of zijn
mededader(s);
Subsidiair:
hij op of omstreeks 14 april 2010 te Amsterdam, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk
een geldbedrag (van 330 euro), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten
dele toebehoorde(n) aan [slachtoffer 3], in elk geval aan een ander of anderen dan
aan verdachte en/of zijn mededader(s), en welk(e) goed(eren) verdachte en/of
zijn mededader(s) uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking van/als
barmedewerkster/serveerster (bij cafe [café]), in elk geval anders dan
door misdrijf onder zich had(den), wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
art 322 Wetboek van Strafrecht
Zaak B
1.
hij op of omstreeks 18 mei 2010 te [plaats], in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het
oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in / uit een woning (aan de [adres slachtoffer 4) heeft weggenomen een laptop (merk Medion) en/of geld en/of
goederen naar zijn gading, in elk geval enig goed, geheel of ten dele
toebehorende aan [slachtoffer 4], in elk geval aan een ander of anderen dan aan
verdachte en / of zijn mededader(s), waarbij verdachte en / of zijn
mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft / hebben
verschaft en / of de / het weg te nemen goed(eren) onder zijn / hun bereik
heeft / hebben gebracht door een raam in te slaan en/of gooien, althans door
verbreking van een raam;
art 311 lid 1 ahf/ond 4 en/of 5 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 18 mei 2010 te [plaats], in elk geval in Nederland, tezamen
en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van
wederrechtelijke toeëigening in / uit een woning (aan de [adres slachtoffer 5]) heeft
weggenomen één of meerdere kledingstukken en/of sieraden (waaronder een gouden
ketting merk Tiffany), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende
aan [slachtoffer 7] en/of [slachtoffer 5], in elk geval aan een ander of anderen dan aan
verdachte en / of zijn mededader(s), waarbij verdachte en / of zijn
mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft / hebben
verschaft en / of de / het weg te nemen goed(eren) onder zijn / hun bereik
heeft / hebben gebracht door het forceren/verbreken van een (achter)deur
(middels een koevoet, althans middels een stuk gereedschap);
art 311 lid 1 ahf/ond 4 en/of 5 Wetboek van Strafrecht
Zaak C
hij op of omstreeks 31 december 2009 te [plaats] tezamen en in vereniging met
een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke
toeëigening in/uit een woning (gelegen aan de [A-straat nr. 1 H]) heeft
weggenomen een brillenkoker (merk Ray Ban) en/of een zonnebril, in elk geval
enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 6], in elk geval aan een
ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte
en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs
heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun
bereik heeft/hebben gebracht door een (balkondeur)ruit van die woning te
forceren, in elk geval door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming;
(artikel 311 Wetboek van Strafrecht)
Zaak D
hij op of omstreeks 22 juli 2010 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter
terechtzitting van de Politierechter van de rechtbank Amsterdam als getuige in
de zaak tegen [medeverdachte 4], nadat hij in handen van Politierechter op de bij
de wet voorgeschreven wijze de eed / belofte had afgelegd de gehele waarheid
en niets dan de waarheid te zullen zeggen, in elk geval in een geval waarin
een wettelijk voorschrift een verklaring onder ede vorderde en / of daaraan
rechtsgevolgen verbond, mondeling, persoonlijk, opzettelijk valselijk, geheel
of ten dele in strijd met de waarheid - zakelijk weergegeven - heeft
verklaard:"U houdt mij voor dat uit het dossier blijkt dat er vanaf 13.20 uur
een man bij mij was. Dat klopt maar dat was niet [medeverdachte 4]. Ze verwarren deze
man met [medeverdachte 4] vanwege het petje dat hij droeg. Dit petje en de jas van
[medeverdachte 4] lagen in mijn auto. De jongen die bij mij in de auto zat droeg het
petje van [medeverdachte 4]. Toen hij uitstapte heeft [medeverdachte 4] zijn petje
teruggevraagd. Daarom droeg hij daarna hetzelfde petje als de man die eerder
bij mij in de auto zat. Deze man heet [persoon 2]. Meer weet ik niet van hem."
en/of "U toont mij de foto op p. 71 van het dossier. De man die daarop te zien
is, is [persoon 2], dat is niet [medeverdachte 4]".
art 207 lid 1 Wetboek van Strafrecht