Rb. Oost-Brabant, 07-07-2014, nr. 13, 4381
ECLI:NL:RBOBR:2014:3530
- Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
- Datum
07-07-2014
- Zaaknummer
13_4381
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBOBR:2014:3530, Uitspraak, Rechtbank Oost-Brabant, 07‑07‑2014; (Eerste aanleg - meervoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:RVS:2015:1597, Bekrachtiging/bevestiging
- Wetingang
Wet wapens en munitie
Uitspraak 07‑07‑2014
Inhoudsindicatie
Intrekking wapenverloven. In deze zaak wordt de vraag beantwoord of een wapenverlof kan worden ingetrokken indien verweerder van mening is dat het wapen, waarvoor het verlof gold, als onveilig dient te worden beschouwd. Eiser heeft gesteld dat dat niet kan, nu artikel 28, tweede lid en onder b van de Wet wapens en munitie enkel ziet op de persoon van de aanvrager en niet op het wapen zelf. De rechtbank is van oordeel dat verweerder, door de toestand van het wapen te scharen onder de reikwijdte van artikel 28, tweede lid en onder b van de Wet wapens en munitie, de grenzen van een redelijke wetsuitleg niet te buiten is gegaan. De aanvrager kan immers, wanneer hij een onveilig wapen hanteert, een gevaar voor zichzelf, de openbare orde of de veiligheid vormen. Van een verantwoordelijke aanvrager, die geen gevaar voor zichzelf, de openbare orde of de veiligheid vormt, mag bovendien worden verwacht dat hij onveilige wapens niet hanteert en geen verlof voor het voorhanden hebben ervan aanvraagt. Verweerder heeft voorts mogen oordelen dat het wapen, in combinatie met het gebruik ervan tijdens de beoefening van de bewuste schietsportdiscipline, niet veilig is en gevaar oplevert. Dat er in Nederland geen regelgeving is die duidelijk maakt aan welke veiligheidseisen een wapen dient te voldoen, maakt niet dat een wapen waarvan na onderzoek naar objectieve maatstaven is vastgesteld dat het gevaar kan opleveren, niet kan worden gekwalificeerd als zodanig onveilig dat de aanvrager bij het hanteren ervan een gevaar voor zichzelf, de openbare orde of de veiligheid kan vormen. Een dergelijke visie zou het doel van de Wwm – het garanderen van de veiligheid van personen – geheel voorbij schieten.
Partij(en)
RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 13/4381
uitspraak van de meervoudige kamer van 7 juli 2014 in de zaak tussen
[eiser], te [woonplaats], eiser
(gemachtigden: R.J.F. van den Wijngaard en mr. R.M.M. Jacobs)
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder
(gemachtigde: mr. drs. R. van de Boom)
Procesverloop
Bij besluit van 25 juni 2012 (het primaire besluit) heeft de korpschef van de regiopolitie Brabant Zuid-Oost een viertal bijschrijvingen op het wapenverlof van eiser ingetrokken.
Bij besluit van 30 juli 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het administratief beroep van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 november 2013. Na sluiting heeft de enkelvoudige kamer van deze rechtbank de zaak heropend en deze ter verdere behandeling verwezen naar de meervoudige kamer.
De zaak is vervolgens behandeld ter zitting van de meervoudige kamer van 27 mei 2014, waar eiser is verschenen, vertegenwoordigd door zijn gemachtigden, en waar verweerder zich heeft laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens zijn verschenen als getuige-deskundigen aan de zijde van eiser T. Hartink en P. de Waard, en als getuige-deskundigen aan de zijde van verweerder J.G.M. Weijer en J.M. Leijsen.
Overwegingen
1.
Eiser is lid van een schuttersgilde en bedrijft daar de schietsport. Hij heeft in 2009 voor het eerst en later opnieuw bij besluit van 1 februari 2012 een verlof gekregen voor het in bezit hebben van vier enkelloops kogelgeweren en een wisselloop. Op 6 februari 2012 heeft de politie bij eiser een controle uitgevoerd. In het primaire besluit is beschreven dat twee van de kogelgeweren ([wapennummers], verder ook: de merkloze geweren) in overleg met eiser van het verlof zijn afgeschreven en verkocht. Voorts zijn bij het primaire besluit de bijschrijvingen ten behoeve van een ander enkelloops kogelgeweer van het merk Frank en een daarbij behorende wisselloop van hetzelfde merk ([wapen- en wisselloopnummer]) ingetrokken. De bijschrijving op het verlof van het vierde enkelloops kogelgeweer (Anschutz, [wapennummer]) bleef gehandhaafd; eiser beschikt dus nog steeds over een wapenverlof.
2.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het administratief beroep ongegrond verklaard en, voor zover dat beroep op de intrekking van de bijschrijving van de twee merkloze geweren ([wapennummers]) zag, niet-ontvankelijk verklaard. Ter zitting van de rechtbank van 26 november 2013 heeft eisers gemachtigde desgevraagd verklaard dat het beroep ziet op zowel de intrekking van de bijschrijving van het geweer Frank en bijbehorende wisselloop, als op de niet-ontvankelijkverklaring ten aanzien van de twee merkloze geweren. Verweerder heeft dit onderdeel van het administratief beroep niet-ontvankelijk verklaard omdat eiser de twee merkloze geweren al heeft verkocht en daarom geen redelijk belang heeft bij de behandeling van het administratief beroep. De rechtbank stelt vast dat eiser geen gronden heeft aangevoerd tegen dit onderdeel van het bestreden besluit. Nu vaststaat dat de twee merkloze geweren zijn verkocht en eiser verder niet heeft toegelicht waaruit zijn (proces)belang bij een beoordeling van het administratief beroep over de afschrijving van het verlof van deze twee geweren bestond, is de rechtbank van oordeel dat verweerder dit onderdeel van het administratief beroep terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
3.
De rechtbank oordeelt over de intrekking van de bijschrijving van het enkelloops kogelgeweer van het merk Frank en de bijbehorende wisselloop ([wapen- en wisselloopnummer]) als volgt.
4.
Verweerder heeft de intrekking gebaseerd op artikel 7 van de Wet wapens en munitie (Wwm), gelezen in samenhang met artikel 28 van de Wwm. In artikel 7 is bepaald dat de in de Wwm genoemde verloven kunnen worden ingetrokken indien niet meer wordt voldaan aan de vereisten van verlening daarvan. In artikel 28, tweede lid is bepaald dat een verlof wordt verleend indien (a) een redelijk belang de verlening van het verlof vordert;
( b) de aanvrager geen gevaar voor zichzelf, de openbare orde of de veiligheid kan vormen;
( c) de aanvrager tenminste de leeftijd van achttien jaren heeft bereikt, behoudens afwijking voor leden van een schietvereniging.
5.
Aan het bestreden besluit heeft verweerder de intrekkingsgronden zoals die volgen uit artikel 28, tweede lid en onder a van de Wwm (geen redelijk belang) en uit artikel 28, tweede lid en onder b van die wet (gevaar) ten grondslag gelegd.
6.
Over de verleningsgrond uit artikel 28, tweede lid en onder b van de Wwm heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat daaraan niet wordt voldaan, nu het wapen door het ontbreken van een veiligheidssysteem ongewild af kan gaan waardoor de schutter zelf of een omstander kan worden getroffen. Verweerder heeft die conclusie gebaseerd op een door verbalisant [verbalisant] op ambtseed opgemaakt proces-verbaal van onderzoek van de regiopolitie Brabant-Zuid-Oost van 16 april 2012.
7.
Eiser heeft in de eerste plaats aangevoerd dat de verleningsgrond uit artikel 28, tweede lid en onder b van de Wwm gelet op de tekst ervan enkel ziet op de vraag of de aanvrager van het verlof geen gevaar voor zichzelf, de openbare orde of de veiligheid kan vormen, en niet op de vraag of het wapen zelf als veilig kan worden beschouwd. Volgens eiser is nergens in een wet of regeling neergelegd aan welke veiligheidseisen een wapen dient te voldoen en legt verweerder de wet te ruim uit wanneer hij de toestand van het wapen zelf wil brengen onder de reikwijdte van artikel 28, tweede lid en onder b van de Wwm.
8.
De rechtbank stelt voorop dat tekst noch wetsgeschiedenis van artikel 28 van de Wwm in de weg staan aan verweerders standpunt dat artikel 28, tweede lid en onder b van die wet wordt toegepast in de situatie waarin de aanvrager van een verlof die aanvraag doet voor een wapen dat als onveilig dient te worden beschouwd. Met de Wwm is beoogd om de veiligheid van personen te garanderen door het legale wapenbezit te reguleren en het illegale wapenbezit tegen te gaan. Gelet op deze ratio van de wet is de rechtbank van oordeel dat de situatie waarin de aanvrager van een verlof die aanvraag doet voor een wapen dat als onveilig dient te worden beschouwd, valt onder de reikwijdte van artikel 28, tweede lid en onder b van de Wwm. Die aanvrager kan immers, wanneer hij dat onveilige wapen hanteert, een gevaar voor zichzelf, de openbare orde of de veiligheid vormen. Van een verantwoordelijke aanvrager, die geen gevaar voor zichzelf, de openbare orde of de veiligheid vormt, mag bovendien worden verwacht dat hij onveilige wapens niet hanteert en geen verlof voor het voorhanden hebben ervan aanvraagt.
9.
Verweerder is derhalve, door de toestand van het wapen aldus te scharen onder de reikwijdte van artikel 28, tweede lid en onder b van de Wwm, de grenzen van een redelijke wetsuitleg niet te buiten gegaan. De beroepsgrond ter zake faalt.
10.
Vervolgens moet de vraag worden beantwoord of verweerder zich op het standpunt heeft mogen stellen dat aan artikel 28, tweede lid en onder b van de Wwm is voldaan en of hij bijgevolg in redelijkheid heeft kunnen overgaan tot toepassing van zijn intrekkingsbevoegdheid uit artikel 7, tweede lid en onder d van de Wwm. Daartoe dient te worden bezien of verweerder het enkelloops kogelgeweer van het merk Frank en de bijbehorende wisselloop als onveilig heeft mogen beschouwen. Eiser heeft in dit verband aangevoerd dat verweerder het wapen ten onrechte als onveilig heeft bestempeld en daarbij ten onrechte is uitgegaan van het proces-verbaal van 16 april 2012. De rechtbank oordeelt hieromtrent als volgt.
11.
Uit het dossier en het verhandelde ter zitting komt over de wijze waarop het wapen wordt gehanteerd, het volgende naar voren. Bij het beoefenen van de bewuste schietsportdiscipline wordt het wapen op een zogenaamde affuit (oplegsteun) gelegd. Daarbij dient het wapen, dat zeer zwaar is, boven de macht te worden getild. Om het te kunnen herladen dient het telkens van de affuit te worden afgehaald en open te worden gemaakt door het te “breken” bij de scharnier die de loop met de kolf verbindt; het is een zogenaamd basculerend wapen. Het wapen moet dan eerst met een pompstok worden ontdaan van de kogelhuls die zich nog in de loop bevindt en wordt vervolgens opnieuw geladen en weer dichtgemaakt alvorens het weer op de affuit wordt gelegd.
12.
In het proces-verbaal van 16 april 2012 is het volgende opgenomen: “Het afvuurmechanisme bestaat uit een stalen blok waar een uitsparing in is gefreesd waarin een blok met de slagpin met veer met inbusbouten is bevestigd. De slagpin kan zich vrijelijk in het blok bewegen. De slagpin wordt naar voren gebracht door een hamer constructie die zich eveneens in dit stalenblok bevindt. Deze hamer constructie wordt opgespannen gehouden door een pal die verbonden is met de trekker. Door het naar achter bewegen van de trekker wordt de blokkering opgeheven. Hierdoor komt de hamer tegen de slagpin waardoor een schot afgaat. Indien de hamer constructie niet is opgespannen beweegt deze zich ook vrijelijk door het blok en wordt deze op geen enkele wijze geblokkeerd. Indien er een patroon in de kamer is geplaatst is er met een ontspannen slagpin geen enkele beveiliging aanwezig. Hierdoor kan een kleine stoot tegen de slagpin, door vallen of handmatig, het wapen doen afgaan zonder dat er aan de trekker wordt getrokken. De slagpin hoeft hiervoor niet te zijn opgespannen. (…) Proefondervindelijk is meerdere keren vastgesteld dat een lege patroon voorzien van slaghoedje bij een lichte tik tegen een ontspannen slagpin het slaghoedje deed ontsteken en het schot liet afgaan.”
13.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder heeft mogen oordelen dat het wapen, in combinatie met het gebruik ervan tijdens de beoefening van de bewuste schietsportdiscipline, niet veilig is en gevaar oplevert. Eiser heeft ter zitting aangevoerd dat het argument dat het wapen basculerend is en om die reden voor het herladen steeds van de affuit af moet worden gehaald, een nieuw argument is waarop hij zich niet heeft kunnen voorbereiden. Dat volgt de rechtbank niet. In het verweerschrift dat in de procedure van het administratief beroep is opgesteld en dat zich onder de dossierstukken bevindt, is duidelijk uiteengezet hoe het gebruik van het wapen in combinatie met het ontbreken van een veiligheidsvoorziening, maakt dat het wapen ongewild af kan gaan. Voorts is in het bestreden besluit opgenomen dat de slagpin door het ontbreken van een veiligheidssysteem door een val of een stoot ongewild naar voren kan bewegen, waardoor een schot af kan gaan. Het basculerende karakter van het wapen en het in genoemd verweerschrift beschreven gebruik ervan is, gelet op het verhandelde ter zitting, bovendien ook niet in geschil.
14.
Aan eisers stellingen omtrent de deugdelijkheid van het proces-verbaal van 16 april 2012 en de beweerdelijke ondeskundigheid van de opsteller ervan zal de rechtbank voorbijgaan. Aan eisers stellingen over de deugdelijkheid van het proces-verbaal van 16 april 2012 van verbalisant [verbalisant] en zijn beweerdelijke ondeskundigheid kan de rechtbank niet de betekenis toekennen die eiser daaraan gehecht wil zien, alleen al omdat tussen partijen niet in geschil is dat de vaststelling in dat proces-verbaal dat het wapen geen beveiliging heeft, juist is.
15.
Eiser heeft nog aangevoerd dat er in Nederland geen regelgeving is die duidelijk maakt aan welke veiligheidseisen een wapen dient te voldoen. Dat betekent echter niet dat een wapen waarvan na onderzoek naar objectieve maatstaven is vastgesteld dat het gevaar kan opleveren, niet kan worden gekwalificeerd als zodanig onveilig dat de aanvrager bij het hanteren ervan een gevaar voor zichzelf, de openbare orde of de veiligheid kan vormen. Een dergelijke visie zou het doel van de Wwm – het garanderen van de veiligheid van
personen – geheel voorbij schieten.
16.
Uit het voorgaande volgt dat de door eiser in dit verband aangevoerde beroepsgronden niet slagen.
17.
De conclusie moet luiden dat verweerder heeft mogen oordelen dat zich de situatie zoals omschreven in artikel 28, tweede lid en onder b van de Wwm, voordeed, zodat niet meer werd voldaan aan de vereisten voor verlening van het verlof. Verweerder heeft aldus in redelijkheid kunnen besluiten tot intrekking van de bijschrijvingen op het wapenverlof van het enkelloops kogelgeweer merk Frank en de bijbehorende wisselloop.
18.
De rechtbank stelt vast dat de in het tweede lid van artikel 28 van de Wwm genoemde verleningsgronden cumulatief zijn geformuleerd. Dat betekent dat indien niet langer wordt voldaan aan één van de drie verleningsgronden, de bevoegdheid tot intrekking ingevolge artikel 7 van de Wwm ontstaat. Aan een oordeel over de intrekkingsgrond zoals die volgt uit artikel 28, tweede lid en onder a van de Wwm komt de rechtbank, gelet op haar in rechtsoverweging 17 gegeven oordeel, derhalve niet toe. De ter zake aangevoerde beroepsgronden blijven derhalve buiten bespreking.
19.
Het bestreden besluit houdt in rechte stand, zodat het beroep ongegrond wordt verklaard.
20.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M.H. Rijken - Lie, voorzitter, en mr. D.J. Hutten en mr. H.M.H. de Koning, leden, in aanwezigheid van B.C.T. Rabou-Coort LLB, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 juli 2014.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.