Als in cassatie afgegaan zou mogen worden op het proces-verbaal van verhoor van verdachte [betrokkene 2], opgemaakt door [verbalisant] op 21 april 2010, dat is opgenomen in de bij de schriftuur gevoegde “aanvulling op middelen van cassatie”, werd het vaartuig op 21 februari 2008 door de Dienst Binnenwaterbeheer aan [betrokkene 2] afgegeven omdat de politie hem als eigenaar had aangemerkt. Ook dat wijst niet op de uitoefening van een eigen bevoegdheid.
HR, 22-04-2014, nr. 11/05394
ECLI:NL:HR:2014:964
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
22-04-2014
- Zaaknummer
11/05394
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2014:964, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 22‑04‑2014; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:2698
ECLI:NL:PHR:2013:2698, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 03‑12‑2013
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2014:964
Beroepschrift, Hoge Raad, 03‑06‑2013
Beroepschrift, Hoge Raad, 31‑05‑2013
- Vindplaatsen
NJ 2014/255 met annotatie van
SR-Updates.nl 2014-0198
Uitspraak 22‑04‑2014
Inhoudsindicatie
Beklag, beslag. Inbeslagneming, art. 134 Sv. Het oordeel van het Hof dat het veiligstellen van het vaartuig door de Dienst Binnenwaterbeheer van de Gemeente Amsterdam niet kan worden beschouwd als een inbeslagneming t.b.v. de strafvordering is onbegrijpelijk in het licht van de vaststelling van het Hof dat het vaartuig “op verzoek van het Team water van de politie naar aanleiding van een aangifte van diefstal (…) door voornoemde gemeentelijke dienst naar de bewaarhaven [is] overgebracht”.
Partij(en)
22 april 2014
Strafkamer
nr. 11/05394 B
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van het Gerechtshof te Amsterdam van 2 november 2011, nummer RK 001148-11, op een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv, ingediend door:
[klager] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1964.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de klager. Namens deze heeft mr. D.H. Woelinga, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur en aanvullende schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schrifturen zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal G. Knigge heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot zodanige beslissing met betrekking tot terug- of verwijzing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel behelst de klacht dat het oordeel van het Hof dat geen sprake is van een inbeslagneming als bedoeld in art. 134 Sv, ontoereikend is gemotiveerd.
2.2.
Het Hof heeft de klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag. Daartoe heeft het Hof het volgende overwogen:
"Allereerst zal het hof de vraag moeten beantwoorden of i.c. sprake is van inbeslagneming ten behoeve van strafvordering. Daartoe is het volgende van belang.
Het vaartuig, waarvan zowel klager en [betrokkene 1] enerzijds als [betrokkene 2] anderzijds stellen eigenaar te zijn, terwijl geen van hen die eigendom heeft aangetoond, is blijkens een brief van de Dienst Binnenwaterbeheer van de Gemeente Amsterdam van 25 april 2008 door deze dienst veilig gesteld op verzoek van het Team water van de politie naar aanleiding van een aangifte van diefstal. Het vaartuig is daartoe op 10 september 2007 door voornoemde gemeentelijke dienst naar de bewaarhaven overgebracht en door diezelfde gemeentelijke dienst op 21 februari 2008 afgegeven aan [betrokkene 2]. In een brief van diezelfde dienst van 22 mei 2008 is voorts vermeld dat in deze zaak door die dienst "geen proces-verbaal of iets dergelijks" is ontvangen en dat het vaartuig aan [betrokkene 2] is teruggegeven omdat "aangenomen werd dat hij de rechthebbende was". Uit het dossier blijkt niet dat op enig moment inbeslagneming, zoals bedoeld in artikel 134 Sv, van het betreffende vaartuig heeft plaatsgevonden. Zo is er geen sprake van een inbeslagneming door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar of (hulp)officier van justitie en blijkt niet dat er een proces-verbaal van inbeslagneming is opgemaakt en evenmin dat er enig strafrechtelijk onderzoek is verricht.
Derhalve kan dit veiligstellen door de Dienst Binnenwaterbeheer van de Gemeente Amsterdam noch inhoudelijk, noch naar de uiterlijke verschijningsvorm worden beschouwd als een inbeslagneming ten behoeve van de strafvordering. Het klaagschrift richt zich derhalve niet tegen een inbeslagneming in de zin van artikel 134 Sv, zodat klager in zijn beklag als bedoeld in artikel 552a Sv niet-ontvankelijk dient te worden verklaard."
2.3.
Art. 134, eerste lid, Sv luidt als volgt:
"Onder inbeslagneming van eenig voorwerp wordt verstaan het onder zich nemen of gaan houden van dat voorwerp ten behoeve van de strafvordering."
2.4.
Het oordeel van het Hof dat het veiligstellen van het vaartuig door de Dienst Binnenwaterbeheer van de Gemeente Amsterdam niet kan worden beschouwd als een inbeslagneming ten behoeve van de strafvordering is onbegrijpelijk in het licht van de vaststelling van het Hof dat het vaartuig "op verzoek van het Team water van de politie naar aanleiding van een aangifte van diefstal (...) door voornoemde gemeentelijke dienst naar de bewaarhaven [is] overgebracht". Het middel is terecht voorgesteld.
2.5.
Met het oog op de verdere afdoening van de zaak merkt de Hoge Raad het volgende op. Het beroep is gericht tegen een beschikking die is gegeven op het klaagschrift van de klager dat - onder verwijzing naar art. 552a Sv - strekte tot teruggave aan hem van het vaartuig. Een op dat klaagschrift geplaatst stempel houdt in dat het op 4 maart 2009 is ingekomen op de griffie van de Rechtbank Amsterdam. Het Hof heeft vastgesteld dat het vaartuig op 28 februari 2008 aan [betrokkene 2] is teruggegeven. Indien komt vast te staan dat de klager de beslagene is, moet ervan worden uitgegaan dat geen toepassing is gegeven aan art. 116, derde lid, Sv. Onder die omstandigheden moet het ervoor worden gehouden dat het onderhavige beklag het rechtskarakter heeft van een beklag omtrent het voornemen van de Officier van Justitie om in afwijking van de hoofdregel van art. 116 Sv de inbeslaggenomen voorwerpen aan een ander dan de beslagene te doen teruggeven, alsof deze teruggave nog niet had plaatsgevonden (vgl. HR 30 januari 1996, ECLI:NL:HR:1996: AD2480, NJ 1996/526).
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden beschikking niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden beschikking;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Amsterdam, opdat de zaak op het bestaande klaagschrift opnieuw wordt behandeld en afgedaan.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier S.C. Rusche, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 april 2014.
Conclusie 03‑12‑2013
Inhoudsindicatie
Beklag, beslag. Inbeslagneming, art. 134 Sv. Het oordeel van het Hof dat het veiligstellen van het vaartuig door de Dienst Binnenwaterbeheer van de Gemeente Amsterdam niet kan worden beschouwd als een inbeslagneming t.b.v. de strafvordering is onbegrijpelijk in het licht van de vaststelling van het Hof dat het vaartuig “op verzoek van het Team water van de politie naar aanleiding van een aangifte van diefstal (…) door voornoemde gemeentelijke dienst naar de bewaarhaven [is] overgebracht”.
Nr. 11/05394 B Zitting: 3 december 2013 | Mr. Knigge Conclusie inzake: [klager] |
1. Het Gerechtshof te Amsterdam heeft bij beschikking van 2 november 2011 – na vernietiging in cassatie van de beschikking van de Rechtbank te Amsterdam van 10 december 2009 – het beklag van klager ex art. 552a Sv, dat volgens de bestreden beschikking strekt tot het geven van een last tot teruggave aan klager van het pleziervaartuig (type motorkruiser) genaamd [A], niet-ontvankelijk verklaard.
2. Tegen deze beschikking is namens klager cassatieberoep ingesteld.
3. Namens klager heeft mr. D.H. Woelinga, advocaat te Amsterdam, een middel van cassatie voorgesteld.
4. Het middel
4.1. Het middel klaagt over (de motivering van) het oordeel van het Hof dat het klaagschrift zich niet richt tegen een inbeslagneming in de zin van art. 134 Sv.
4.2. Het Hof heeft het klaagschrift niet-ontvankelijk verklaard en heeft daartoe, voor zover voor de bespreking van het middel van belang, het volgende overwogen:
“3. Beoordeling
(…)
Allereerst zal het hof de vraag moeten beantwoorden of i.c. sprake is van inbeslagneming ten behoeve van strafvordering. Daartoe is het volgende van belang.
Het vaartuig, waarvan zowel klager en [betrokkene 1] enerzijds als [betrokkene 2] anderzijds stellen eigenaar te zijn, terwijl geen van hen die eigendom heeft aangetoond, is blijkens een brief van de Dienst Binnenwaterbeheer van de Gemeente Amsterdam van 25 april 2008 door deze dienst veilig gesteld op verzoek van het Team water van de politie naar aanleiding van een aangifte van diefstal. Het vaartuig is daartoe op 10 september 2007 door voornoemde gemeentelijke dienst naar de bewaarhaven overgebracht en door diezelfde gemeentelijke dienst op 21 februari 2008 afgegeven aan [betrokkene 2]. In een brief van diezelfde dienst van 22 mei 2008 is voorts vermeld dat in deze zaak door die dienst "geen proces-verbaal of iets dergelijks" is ontvangen en dat het vaartuig aan [betrokkene 2] is teruggegeven omdat "aangenomen werd dat hij de rechthebbende was". Uit het dossier blijkt niet dat op enig moment inbeslagneming, zoals bedoeld in artikel 134 Sv, van het betreffende vaartuig heeft plaatsgevonden. Zo is er geen sprake van een inbeslagneming door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar of (hulp)officier van justitie en blijkt niet dat er een proces-verbaal van inbeslagneming is opgemaakt en evenmin dat er enig strafrechtelijk onderzoek is verricht. Derhalve kan dit veiligstellen door de Dienst Binnenwaterbeheer van de Gemeente Amsterdam noch inhoudelijk, noch naar de uiterlijke verschijningsvorm worden beschouwd als een inbeslagneming ten behoeve van de strafvordering. Het klaagschrift richt zich derhalve niet tegen een inbeslagneming in de zin van artikel 134 Sv, zodat klager in zijn beklag als bedoeld in artikel 552a Sv niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.”
4.3. Het middel komt mij gegrond voor. Onder inbeslagneming, hetgeen is gedefinieerd in art. 134 lid 1 Sv, wordt verstaan het onder zich nemen of gaan houden van een voorwerp ten behoeve van de strafvordering. Tot de definitie behoort niet dat de formaliteiten in acht zijn genomen, noch dat er een bevoegdheid tot inbeslagneming was. Waar het op aankomt is het doel van het onder zich nemen of gaan houden (ten behoeve van de strafvordering). Daarover stelt het Hof niets vast.
4.4. Het onder zich nemen door de Dienst Binnenwaterbeheer van de Gemeente Amsterdam geschiedde op verzoek van de politie naar aanleiding van een aangifte van diefstal op 10 september 2007 door [betrokkene 2]. Het oordeel dat het veilig stellen van het vaartuig niet ten behoeve van de strafvordering was, is gelet daarop niet zonder meer begrijpelijk.
4.5. Ik merk daarbij op dat door het Hof niet is vastgesteld dat de Dienst Binnenwaterbeheer handelende op grond van een eigen, niet strafvorderlijke bevoegdheid, noch dat zij eigen (niet strafvorderlijke) doelen nastreefde met het veiligstellen van het vaartuig.1.Het lijkt er dus sterk op dat de politie als de ‘functionele dader’ moet worden aangemerkt, zodat de vraag is met welk doel zij het verzoek deed om het vaartuig veilig te stellen. Dat dit geen strafvorderlijk doel was, ligt gezien de aanleiding, de aangifte van diefstal van het vaartuig, bepaald niet voor de hand.
4.6. Het middel slaagt.
5. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden beschikking ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
6. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot zodanige beslissing met betrekking tot terug- of verwijzing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 03‑12‑2013
Beroepschrift 03‑06‑2013
VAN KOUTRIK C.S ADVOCATEN
MR. P.P.C. DEN BLEKER
MR. J. BOS
MW. MR. C.C.B. BOSHOUWERS
MW. MR. W.J. VAN DER FLIER
MW. MR. H. PLANTENGA
MW. MR. M.A.M. TIMMERMANS
MR. J. VELTHEER
MR. DRS. D.H. WOELINGA
Hoge Raad der Nederlanden
strafgriffie
Postbus 20303
2500 EH 's‑Gravenhage
tevens per fax: 070 ‑ 753.03.52
I.S.M. MR. E.N. DE BODE
I.S.M. MR. DRS. F.H. GARRETSEN
JAN LUIJKENSTRAAT 100
1071 CV AMSTERDAM
TELEFOON : 020‑676.80.66
TELEFAX : 020‑676.80.88
WWW.VANKOUTRIKADVOCATEN.NL
3 juni 2013
uw kenmerk: RK 001148-11
[betrokkene 2] / OM
Aanvulling op middelen van cassatie
Edelhoogachtbaar College,
In aanvulling op de middelen van cassatie in bovengenoemde zaak, ingediend per post op 31 mei jl., doe ik hierbij toekomen een fax-bericht van L.M. Mol van het Arrondissementsparket Amsterdam van 8 juni 2010, houdende het proces-verbaal van het verhoor van de heer [verdachte] als verdachte, dd 21 april 2010, waarnaar in de middelen van cassatie wordt verwezen.
Het OM stelt dat het gerechtvaardigd is geacht dat er in afwachting van de cassatiezaak geen onderzoek is ingesteld.
Het horen van [verdachte] als verdachte (na de aangifte van diefstal door mw [betrokkene]) kan toch moeilijk als iets anders dan strafrechtelijk onderzoek worden beschouwd.
Voorts blijkt dat er bij de afgifte van de boot aan [verdachte] opnieuw rechtens onjuist is gehandeld. Er zou (volgens [verdachte]) niet tegen hem gezegd zijn dat hij de boot alleen onder zich mag houden en niet mag vervreemden. Nader onderzoek hierover bij de ambtenaren van de BBA die de boot hebben afgegeven aan [verdachte] had in de rede gelegen. Uit niets blijkt dat dit is gebeurd.
Ik verzoek Uw Edelhoogachtbaar College bovenstaande mee te nemen bij Uw beoordeling.
Hoogachtend,
D.H Woelinga
Beroepschrift 31‑05‑2013
MR. P.P.C. DEN BLEKER
MR. J. BOS
MW. MR. C.C.B.BOSHOUWERS
MW. MR. H. PLANTENGA
MW. MR. M.A.M. TIMMBERMANS
MR. J. VELTHEER
MR. DRS. D.H. WOELINGA
Hoge Raad der Nederlanden
strafgriffie
Postbus 20303
2500 EH 's‑Gravenhage
I.S.M. MR. E.N. DE BODE
I.S.M. MR. DRS. F.H. GARRETSEN
JAN LUIJKENSTRAAT 100
1071CV AMSTERDAM
TELEFOON : 020‑676.80.66
TELEFX : 020‑676.80.88
WWW. VANKOUTRIKADVOCATEN.NL
31 mei 2013
uw kenmerk: RK 001148-11
[betrokkene 2] / OM
Middelen van cassatie
Edelhoogachtbaar College,
In antwoord op de brief van 3 mei j1. doe ik U hierbij de middelen van cassatie in bovengenoemde zaak toekomen.
Bij brief van 7 mei j1. ontving ik een afschrift van de processtukken. De ontvangen stukken verbaasden mij.
In de eerste plaats bevatte de beschikking van de Hoge Raad van 24 mei 2011 als bijlage de cassatiemiddelen, dd 28 april 2010, waarin bleken ingevoegd een drietal pagina's Google maps, die niets met onderhavige zaak van doen hebben (een kopie van deze door mij ontvangen stukken heb ik ter kennisneming bijgevoegd, prod A).
Ten tweede ontving ik bij de brief van 7 mei jl. ook nog de volgende stukken:
- —
akte inleveren klaagschrift, dd 7 januari 2009,
- —
een (voorbereidings)formulier, dd 12 februari 2009, en
- —
beschikking Rechtbank Amsterdam, 16 april 2009 (zie ter kennisneming bijgevoegde kopieën.
Laatstgenoemde stukken hebben ook niets met onderhavige zaak te maken. Deze fout is eerder gemaakt (zie mijn cassatieschriftuur, pag 2, dd 28 april 2010).
Ook al maakt het Hof in zijn beschikking van 2 november 2011 geen melding van bovenbedoelde onzorgvuldigheden, dan hebben deze bij mijn cliënt wel vragen opgeroepen of de zaak wel volledig en voldoende zorgvuldig bestudeerd en beoordeeld is kunnen worden.
ondeugdelijke motivering van het Hof
Het middel van cassatie dat ik wil indienen vat ik samen als ‘ondeugdelijke motivering’ van het Hof, maar omvat meerdere aspecten die ik hieronder uiteen zal zetten.
De kern van de redenering van het Hof is dat:
‘Uit het dossier blijkt niet dat op enig moment inbeslagneming, zoals bedoeld in art 134 Sv, van het betreffende vaartuig heeft plaatsgevonden’.
Als onderbouwing van deze beoordeling stelt het Hof:
- a)
dat er geen sprake is van een inbeslagneming door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar of (hulp)officier van justitie,
- b)
dat er geen proces-verbaal van inbeslagneming is opgemaakt, en
- c)
dat er evenmin enig strafrechtelijk onderzoek is verricht.
Het Hof stelt dan dat: ‘Derhalve kan dit veiligstellen door de Dienst Binnenwaterbeheer van de Gemeente Amsterdam noch inhoudelijk, noch naar de uiterlijke verschijningsvorm worden beschouwd als een inbeslagneming ten behoeve van de strafvordering’.
Daarmee staat klager, wiens boot in beslag is genomen (althans hem door de autoriteiten is afgenomen) op 10 september 2007, bijna vier jaar later (2 nov 2011) met lege handen.
Dit is temeer onbegrijpelijk omdat in de tussentijd de Rechtbank Amsterdam (beschikking 10 dec 2009) en de Hoge Raad (beschikking 24 mei 2011) met geen woord er aan getwijfeld hebben of er wel ‘inbeslagneming ten behoeve van strafvordering’ heeft plaatsgevonden. (Zie het pv van de behandeling in Raadkamer op 26 nov 2009 waar de OvJ opmerkt: ‘Wat er ook zij van de civielrechtelijke verhoudingen in deze zaak, de beslissing omtrent de afwikkeling van het strafvorderlijk beslag had niet op deze manier mogen worden genomen’, prod B).
Er zij op gewezen dat ter zitting van het Hof, dd 19 okt 2011, zowel de advocaat-generaal als de advocaat van klager het standpunt hebben ingenomen dat wél sprake is van inbeslagneming ten behoeve van strafvordering. Ter zitting is hierover niet verder doorgesproken; de Voorzitter gaf aan dat het Hof hierover zal beslissen.
De bovengenoemde onderbouwing van het Hof (a t/m c) is m.i. ondeugdelijk.
ad a) geen inbeslagname door bevoegde ambtenaar
De inbeslagname (althans veiligstellen) is in casu gebeurd op uitdrukkelijk verzoek van de politie (team water) en mag (en moet) daarom worden aangemerkt als een daad van een bevoegde ambtenaar. De ambtenaren van de Dienst Binnenwaterbeheer (BBA) hebben overigens ook opsporingsbevoegdheid.
In Amsterdam geeft de waterpolitie wel vaker opdracht aan ambtenaren van de BBA om zaken over te brengen naar de gemeentelijke bewaarhaven.
ad b) geen pv van inbeslagname opgemaakt
Het Hof gaat hier voorbij aan de uiterst incorrecte wijze van opereren door de waterpolitie voorzover het de inbeslagname van de [boot] betreft. De vraag dringt zich op of het Hof wel voldoende kennis heeft genomen van het dossier, in het bijzonder van het klaagschrift van 4 maart 2009 waarin de toedracht met bewijsstukken precies uiteengezet is. Ik wijs op de produkties 5, 6 en 7 bij het klaagschrift van 4 maart 2009.
Uit produktie 5 blijkt dat de boot op 17 januari 2008 nog in de bewaarhaven ligt naar aanleiding van een aangifte bij de waterpolitie en dat er toen vier maanden later (!) nog geen pv van bevindingen was opgemaakt.
Uit produktie 6 blijkt dat ten gevolge van personeelstekort een student (mw [studente] ) met deze zaak belast is geworden, die omdat zij geen recherche-ervaring had deze zaak bij de recherche zegt te hebben achtergelaten. Onduidelijk is wat de recherche verder met deze zaak gedaan heeft.
Uit produktie 7 blijkt dat de politie zelf de feiten toen al niet kende. De boot is niet in Ouderkerk a/d Amstel veilig gesteld, zoals de heer [agent 1] stelt. De boot lag langszij een drijvende bok in het Johan van [a-kanaal] in [a-plaats], waar hij op 10 september 2007 in opdracht van de politie door de BBA is weggehaald en is overgebracht naar de bewaarhaven (zie produkties 3 en 4).
De heer [agent 1] ontkent hier dat de boot op verzoek van de politie in beslag is genomen. Zie produktie 8 waarin de BBA stelt dat het vaartuig op verzoek van team water op 10 september 2007 naar de bewaarhaven is gebracht.
Voorts is onbegrijpelijk hetgeen de heer [agent 1] verklaart over aangever (dat is: mw [betrokkene 1] ). Hij stelt dat zij niet kan aantonen dat de boot van haar is en dat zij akkoord zou zijn gegaan met civiele afhandeling. Mw [betrokkene 1] heeft op 12 september 2007 aangifte van diefstal gedaan (prod 3). Daarin vertelt zij hoe zij samen met haar vriend eigenaar is [verdachte] [boot] . In het klaagschrift wordt de wijze van eigendomsverkrijging met bewijsstukken onderbouwd.
De heer [verdachte] bleek twee dagen eerder op 10 september 2007 aangifte van diefstal gedaan te hebben. Deze aangifte bevat feitelijke onjuistheden en mist ieder bewijs van eigendomsverkrijging.
In ieder geval bevestigt de heer [agent 1] in produktie 7 met zoveel woorden dat er in casu bij het veiligstellen danwel de inbeslagneming essentiële fouten zijn gemaakt. Onbekend is wie van de politie het veiligstellen danwel de inbeslagname heeft verzocht en niemand lijkt verantwoordelijk te kunnen worden gehouden voor de afwikkeling daarna.
Het kan niet zo zijn dat deze omissies nu — na bijna vier jaar (!) — alsnog ten nadele van klager komen.
ad c) geen strafrechtelijk onderzoek verricht
Op 10 september 2007 is door dhr [verdachte] aangifte van diefstal gedaan. Naar aanleiding van deze aangifte heeft de politie opdracht gegeven om de boot in beslag te nemen, althans veilig te stellen. Deze opdracht kan moeilijk anders worden gezien dan als het begin van strafvorderlijk onderzoek.
Als twee dagen later op 12 september 2007 mw [betrokkene 1] eveneens aangifte van diefstal doet, heeft de politie mogelijk geprobeerd hier een civiele kwestie van te maken. Het is dan raar dat de boot nog tot 21 februari 2008 in de bewaarhaven is blijven liggen. Als de politie de zaak na de tweede aangifte als een civiele kwestie zou zijn gaan beschouwen, dan had de boot toen (en niet pas op 21 februari 2008) aan degene onder wie de boot in beslag genomen was genomen moeten zijn afgegeven.
De boot is in beslag genomen op 10 september 2007 in het Johan van [a-kanaal] , waar [betrokkene 1] en [betrokkene 2] de boot hadden neergelegd. Dit hadden zij ook doorgegeven aan de BBA.
Naar aanleiding van de aangifte van mw [betrokkene 1] is de heer [verdachte] op 21 april 2010 als verdachte gehoord (zie fax van mr Mol van het Arrondissementsparket Amsterdam, dd 1 sep 2010, prod C).
Ik kan laatstbedoeld verhoor niet anders zien dan (onderdeel van) strafrechtelijk onderzoek naar aanleiding van de aangifte van mw [betrokkene 1] .
Het feit dat de politie de afwikkeling van deze zaak na veiligstellen/inbeslagname uit het oog heeft verloren, zoals duidelijk blijkt uit de verklaring van dhr [agent 1] (prod 7), en (wellicht daardoor) verzuimd heeft (verder) onderzoek te verrichten, mag nu niet in het nadeel van klager worden uitgelegd, zoals het Hof heeft gedaan in de beschikking van 2 november 2011.
Er is wél opgetreden door bevoegde opsporingsambtenaren. Er is geen pv van inbeslagname gemaakt (de student Broer heeft dit overgelaten aan de recherche, die kennelijk niets heeft gedaan) en er is wél strafrechtelijk onderzoek verricht: (tenminste het veilig stellen van de boot) en voorzover ten onrechte niet meer onderzoek is verricht mag dit niet (vier jaar later) ten nadele van klager worden uitgelegd. Daarnaast is de heer [verdachte] op 21 april 2010 als verdachte gehoord.
In ieder geval heeft de politie nog tot 17 januari 2008 bemoeienis met de zaak gehad: kort na die datum heeft [agent 2] van het team water ‘een print afgegeven’ aan de BBA (zie prod 5). Daarna is de boot op 21 februari 2008 door de BBA (ten onrechte) afgegeven aan de heer [verdachte] (zie prod 8).
Ook van de toestemming tot vrijgeven en/of van de afgifte van de boot aan [verdachte] is ten onrechte geen pv opgemaakt.
Feit blijft dat de hoofdregel is geschonden: de boot is niet afgegeven aan degene onder wie de boot in beslag is genomen. De boot is niet aan [betrokkene 1] of [betrokkene 2] afgegeven maar aan [verdachte] , zonder dat [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] van dit voornemen in kennis waren gesteld. Daardoor is hen de mogelijkheid onthouden zich tegen deze afgifte te verzetten.
[betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] hebben nimmer afstand van de boot gedaan. [betrokkene 1] en [betrokkene 2] hebben hun eigendomsverwerving van de boot wél met bewijsstukken onderbouwd in tegenstelling tot [verdachte] .
[betrokkene 2] en [betrokkene 1] hadden derhalve méér recht op afgifte van de boot dan [verdachte] .
De overheid heeft zich met de teruggave van de boot aan [verdachte] in civielrechtelijke eigendomsverhoudingen begeven, hetgeen niet is toegestaan. Ook indien geen sprake is geweest van inbeslagneming ten behoeve van strafvordering, dan had de overheid de onder [betrokkene 2] en [betrokkene 1] veiliggestelde boot niet zondermeer mogen teruggeven aan een derde, [verdachte] .
Door de onrechtmatige afgifte van de boot aan [verdachte] hebben [betrokkene 2] en [betrokkene 1] schade geleden waarvoor de BBA aansprakelijk is gesteld.
Redenen waarom:
rekwirant Uw Edelhoogachtbaar College verzoekt de door hem bestreden beschikking van het Gerechtshof Amsterdam wegens schending van het recht en/of verzuim van vormen die zo ernstig zijn dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en in de verdere afhandeling te beslissen.
Deze schriftuur wordt ondertekend en ingediend door de advocaat mr D.H. Woelinga, kantoorhoudende te (1071 CV) Amsterdam aan de Jan Luijkenstraat 100, die bij deze verklaart tot deze ondertekening en indiening bepaaldelijk te zijn gemachtigd door rekwirant in cassatie.
mr D.H. Woelinga