Rb. 's-Gravenhage, 14-05-2009, nr. AWB 07/6900 IB/PVV, 07/6901 IB/PVV, 07/6903 IB/PVV, 07/6904 IB/PVV, 07/6905 IB/PVV, 07/6993 WAZ, 07/
ECLI:NL:RBSGR:2009:BI6192
- Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
- Datum
14-05-2009
- Zaaknummer
AWB 07/6900 IB/PVV, 07/6901 IB/PVV, 07/6903 IB/PVV, 07/6904 IB/PVV, 07/6905 IB/PVV, 07/6993 WAZ, 07/
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBSGR:2009:BI6192, Uitspraak, Rechtbank 's-Gravenhage, 14‑05‑2009; (Eerste aanleg - meervoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHSGR:2010:BM4145, Bekrachtiging/bevestiging
- Vindplaatsen
NTFR 2009/1357
Uitspraak 14‑05‑2009
Inhoudsindicatie
Inkomstenbelasting, winst uit onderneming. De werkzaamheden die door of namens eiseres in het kader van de verhuur van kamers aan raamprostituees worden verricht, in samenhang bezien de verantwoordelijkheden van de exploitant respectievelijk beheerder van een raamprostitutie-inrichting, leiden tot de conclusie dat er sprake is van het drijven van een onderneming. De werkzaamheden gaan een normaal vermogensbeheer te boven. Dat de onderneming is gedreven voor rekening en risico van een ander dan eiseres, is niet aannemelijk gemaakt. Met het niet als zodanig opnemen in de aangiften IB/PVV is in ieder geval ten aanzien van de gemachtigde van eiseres sprake van kwade trouw. Deze kwade trouw van de gemachtigde rekent de rechtbank toe aan eiseres, zodat verweerder op die grond navorderingsaanslagen kan opleggen. De in de aangiften van eiseres ingenomen standpunten zijn niet zodanig pleitbaar dat dit in de weg staat aan de omkering van de bewijslast. Wel dienen de boetes te worden vernietigd, omdat verweerder niet aannemelijk maakt dat het aan (voorwaardelijk) opzet of grove schuld van eiseres zelf is te wijten dat de aanslagen tot te lage bedragen zijn vastgesteld en dat de aangiften onjuist zijn gedaan.
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
Procedurenummers: AWB 07/6900 IB/PVV, 07/6901 IB/PVV, 07/6903 IB/PVV, 07/6904 IB/PVV, 07/6905 IB/PVV, AWB 07/6993 WAZ en 07/6995 WAZ
Uitspraakdatum: 14 mei 2009
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in de gedingen tussen
[X], wonende te [Z], eiseres,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/[te P], verweerder.
1 Ontstaan en loop van de gedingen
1.1.1. Verweerder heeft aan eiseres de volgende (navorderings)aanslag(en), vergrijpboetes en beschikkingen heffingsrente opgelegd.
voor het jaar 2000
- met dagtekening 23 november 2006 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV), berekend naar een belastbaar inkomen van € 124.789 (ƒ 275.000), waarbij tevens bij beschikking € 15.791 aan heffingsrente in rekening is gebracht.
voor het jaar 2001
- met dagtekening 23 november 2006 een navorderingsaanslag IB/PVV, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 120.000 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 3.511, waarbij tevens bij beschikking € 4.095 aan heffingsrente in rekening is gebracht.
voor het jaar 2002
- met dagtekening 10 mei 2007 een navorderingsaanslag IB/PVV, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 123.278 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 3.456, waarbij tevens bij beschikkingen een vergrijpboete van € 17.800 is opgelegd en € 5.987 aan heffingsrente in rekening is gebracht.
- met dagtekening 9 mei 2007 een navorderingsaanslag premie Wet Arbeidsongeschiktheidsverzekering Zelfstandigen (WAZ), berekend naar een premie-inkomen van € 38.118, waarbij tevens bij beschikkingen een vergrijpboete van € 1.098 is opgelegd en € 369 aan heffingsrente in rekening is gebracht.
voor het jaar 2003
- met dagtekening 10 mei 2007 een navorderingsaanslag IB/PVV, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 148.917 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 6.673, waarbij tevens bij beschikkingen een vergrijpboete van € 17.214 is opgelegd en € 4.856 aan heffingsrente in rekening is gebracht.
- met dagtekening 9 mei 2007 een navorderingsaanslag premie WAZ, berekend naar een premie-inkomen van € 38.118, waarbij tevens bij beschikkingen een vergrijpboete van € 1.098 is opgelegd en € 309 aan heffingsrente in rekening is gebracht.
voor het jaar 2004
- met dagtekening 9 mei 2007 een aanslag IB/PVV, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 231.646 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 9.124, waarbij tevens bij beschikkingen een vergrijpboete van € 53.330 is opgelegd en € 11.297 aan heffingsrente in rekening is gebracht.
1.2. Verweerder heeft bij uitspraken op bezwaar van 7 augustus 2007 de (navorderings)aanslag(en), de boetebeschikkingen en de beschikkingen heffingsrente gehandhaafd.
1.3. Eiseres heeft bij brieven van 13 september 2007 (IB/PVV) respectievelijk 17 september 2007 (WAZ), bij de rechtbank ingekomen op 14 september 2007 respectievelijk 18 september 2007, tegen de voornoemde uitspraken op bezwaar beroep ingesteld.
1.4. Verweerder heeft de op de zaken betrekking hebbende stukken overgelegd en verweerschriften ingediend.
1.5. Eiseres heeft, na daartoe door de rechtbank in de gelegenheid te zijn gesteld, schriftelijk gerepliceerd, waarna verweerder schriftelijk heeft gedupliceerd.
1.6. Verweerder heeft bij brief van 12 februari 2009 meegedeeld dat namens de belastingdienst op de zitting van 19 februari 2009 aanwezig zullen zijn [A] en [B] . Daarbij heeft verweerder tevens een tweetal rectificaties betreffende het verweerschrift voor de procedure AWB 07/6904 IB/PVV en de conclusie van dupliek doorgegeven. Een afschrift van deze brief is verstrekt aan eiseres.
1.7. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 februari 2009 te 's-Gravenhage. Namens eiseres zijn ter zitting verschenen [C] en de gemachtigden [D] en [E]. Namens verweerder zijn verschenen [B] en [A].
1.8. Partijen hebben ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan elkaar. Verweerder heeft verklaard geen bezwaar te hebben tegen overlegging van een tweetal bij de pleitnota van eiseres behorende bijlagen, te weten een tweetal brieven aan de belastingdienst, afdeling Buitenland, met dagtekening 27 augustus 1991 en 3 januari 1992. De rechtbank heeft de overige door eiseres bij haar pleitnota gevoegde bijlagen, nadat verweerder bezwaar heeft gemaakt tegen de overlegging daarvan, onder verwijzing naar het bepaalde in artikel 8:58 van de Awb en na afweging van de processuele belangen van partijen als tardief aangemerkt en niet geaccepteerd. Daarbij is in aanmerking genomen dat gesteld noch gebleken is dat eiseres niet in staat is geweest deze bijlagen eerder, met inachtneming van de in genoemde bepaling vermelde termijn van tien dagen, in te dienen bij de rechtbank.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
2.1. Eiseres staat sinds 1 januari 1984 ingeschreven bij de Kamer van Koophandel met de omschrijving kamerverhuurbedrijf in de vorm van een eenmanszaak, gevestigd aan de [A-straat] [nummers] en [nummers] (hierna: de panden) te Den Haag. Vanaf de opheffing van het bordeelverbod in oktober 2000 zijn aan eiseres met betrekking tot de panden exploitatievergunningen voor een seksinrichting verleend. Op de aanvraagformulieren voor de exploitatievergunningen is steeds eiseres als exploitant vermeld.
2.2. Volgens artikel 95E van de Algemene Politieverordening voor 's-Gravenhage 1982 (tekst tot 2008) (hierna: APV) is de definitie van een seksinrichting:
"De voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden; onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan een prostitutiebedrijf als bedoeld in Hoofdstuk 6A van de Bouwverordening."
De definitie van een prostitutiebedrijf in hoofdstuk 6A van de Bouwverordening luidt:
"Een voor het publiek openstaand bouwwerk, geheel of gedeeltelijk bestemd of in gebruik, voor het daarin uitoefenen van prostitutie."
2.3. Eiseres is sinds het vertrek van haar vader naar Aruba in 1994 betrokken bij de panden. De panden [A-straat] (hierna: A-straat) [nummers] (hierna tezamen te noemen: de panden [nummers]) zijn in 2000 en 2001 door Bouw- en Aannemingsbedrijf [F] gesloopt en herbouwd. De aanneemsom hiervoor bedroeg ƒ 151.580,77 en is in meerdere termijnen door eiseres betaald en als onderhoudskosten in de betreffende jaren in mindering gebracht op het resultaat. De panden waren tot 5 maart 2004 het eigendom van de vader van eiseres. Op 5 maart 2004 heeft eiseres de panden van haar vader geleverd gekregen voor een koopsom van in totaal € 249.577.
2.4. Eiseres heeft in de aan de orde zijnde jaren in haar aangiften IB/PVV beheervergoedingen aangegeven als inkomsten uit tegenwoordige arbeid, te weten als loon of als resultaat uit overige werkzaamheden, ten bedrage van achtereenvolgens ƒ 155.516 (2000), ƒ 162.253 (2001), € 75.000 (2002), € 100.000 (2003) en € 24.000 (2004, over de periode 1 januari 2004 tot 5 maart 2004).
2.5. In haar aangiften voor de IB/PVV en de WAZ voor de jaren 2002 en 2003 heeft eiseres voor wat betreft de Premie arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen - voor zover hier van belang - het volgende opgenomen.
tabel 1
2.6. Op 18 maart 2005 is bij eiseres een boekenonderzoek aangekondigd, die op 18 april 2005 is aangevangen, naar de aanvaardbaarheid van de aangiften IB/PVV en de aangiften premie WAZ over de periode 2000-2004. Op 24 april 2007 heeft verweerder het controlerapport uitgebracht.
2.7. In het controlerapport is over de bedrijfsactiviteiten het volgende vermeld:
"2.2 Bedrijfsactiviteiten
De bedrijfsactiviteit bestaat uit de exploitatie van een raamprostitutiebedrijf in de [A-straat] te Den Haag. Dit bedrijf wordt uitgeoefend in [de panden].
Een raamprostitutiebedrijf stelt kamers ter beschikking aan raamprostituees die hun klanten zichtbaar vanaf de openbare weg werven."
2.8. In het controlerapport is over de exploitant het volgende vermeld:
"2.4 Exploitant
De adviseur heeft tijdens het inleidend gesprek op 18 april 2005 aangegeven dat [eiseres] tot het moment van aankoop van de panden, op 5 maart 2004, het beheer deed voor haar vader. Haar vader was tot dat moment eigenaar van de panden. Volgens de adviseur ontving [eiseres] een vergoeding voor het beheer van de panden. De hoogte van deze vergoeding is door de adviseur, tevens de adviseur van de vader van [eiseres], vastgesteld. De vader van [eiseres] is woonachtig op Aruba.
Uit de volgende feiten en omstandigheden blijkt echter dat niet de vader van [eiseres], maar [eiseres] exploitant is van het raamprostitutiebedrijf:
- Op alle aanvraagformulieren voor een exploitatievergunning van een seksinrichting wordt [eiseres] als exploitant vermeld. De vader van [eiseres] heeft geen exploitatievergunning aangevraagd. Alle aanvraagformulieren zijn door [eiseres] ondertekend.
- Aan [eiseres] zijn door de gemeente Den Haag vanaf de opheffing van het bordeelverbod (oktober 2000) exploitatievergunningen van een seksinrichting verleend. Aan de vader van [eiseres] zijn geen exploitatievergunningen van een seksinrichting verleend.
- Volgens het handelsregister van de Kamer van Koophandel wordt er sinds 1 januari 1984 door [eiseres] een kamerverhuurbedrijf, gevestigd aan [de panden], geëxploiteerd.
- Op een door [eiseres] ondertekend controleformulier ziekenfondsverzekerden van Nuts d.d. 2 september 2001 staat vermeld dat zij werkzaam is als zelfstandig ondernemer.
- [Eiseres] gaat verbintenissen aan met betrekking tot het raamprostitutiebedrijf. Alle facturen staan op naam van [eiseres]. Alle kosten zijn door [eiseres] betaald (contant of van haar eigen bankrekeningen). Er blijkt nergens uit dat [eiseres] als gemachtigde namens haar vader handelde.
- [Eiseres] heeft op 6 oktober 2000 bij de gemeente Den Haag een bouwvergunning aangevraagd voor het verbouwen van het raamprostitutiebedrijf [de panden [nummers]].
- De omzet wordt periodiek afgestort op de bankrekeningen van [eiseres].
- Er blijkt nergens uit dat er afrekeningen plaatsvinden tussen [eiseres] en haar vader. Er wordt geen omzet naar de vader overgemaakt.
- Er blijkt nergens uit dat [eiseres] als beheerder voor haar vader optreedt.
- Er blijkt nergens uit dat de vader van [eiseres] als exploitant is opgetreden.
- Er is niets vastgelegd van eventuele overeenkomsten tussen [eiseres] en haar vader.
[Eiseres] wordt derhalve als exploitant van het raamprostitutiebedrijf aangemerkt.
De door of namens [eiseres] verrichte werkzaamheden bestaan onder meer uit:
- Het houden van toezicht.
- Het jaarlijks aanvragen van een exploitatievergunning van een seksinrichting voor [de panden].
- Het schoonmaken van de panden.
- Het zorgen voor schoon beddengoed en handdoeken.
- Het werven van prostituees.
- Het controleren van identiteitspapieren van nieuwe prostituees.
- Het controleren en aansturen van de beheerder(s).
- Het innen van het geld en het periodiek afstorten van het geld."
2.9. Een kopie van het controlerapport is aan eiseres verstuurd met daarin een kennisgeving van het voornemen een (aantal) vergrijpboete(s) op te leggen. Vervolgens zijn overeenkomstig de bevindingen in het controlerapport de onderhavige (navorderings)aanslag(en) en vergrijpboetes opgelegd.
3 Geschil
3.1. In geschil is:
- of alle inkomsten die voortvloeien uit de kamerverhuur aan prostituees bij eiseres terecht zijn belast in box 1 als winst uit onderneming of als resultaat uit overige werkzaamheden;
- of sprake is van een nieuw feit dat navordering rechtvaardigt;
- of eiseres volledig heeft voldaan aan de verplichtingen ingevolge de artikelen 47, 42 en 52 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR);
- of de vergrijpboetes terecht en tot de juiste bedragen aan eiseres zijn opgelegd; en
- of de heffingsrente tot het juiste bedrag aan eiseres in rekening is gebracht.
3.2. Eiseres is het niet eens met de uitkomsten van het boekenonderzoek. Zij stelt zich - samengevat - op het standpunt dat ten aanzien van haar werkzaamheden met betrekking tot de kamerverhuur aan prostituees geen sprake is van ondernemerschap, maar dat sprake is van normaal vermogensbeheer. Daaraan verbindt zij de conclusie dat tot 5 maart 2004 - de datum waarop zij de panden in eigendom heeft verkregen - slechts de van haar vader ontvangen beheervergoedingen bij haar belastbaar zijn in box 1. Vanaf 5 maart 2004 worden de panden volgens eiseres bij haar in het box 3-inkomen begrepen en dient de belastingheffing plaats te vinden naar het toepasselijke forfaitaire rendement in plaats van naar de werkelijke inkomsten uit kamerverhuur. Tevens stelt eiseres zich op het standpunt dat geen sprake is van een nieuw feit dat navordering rechtvaardigt, dan wel van kwader trouw.
3.3. Verweerder stelt dat de hoogte van de (navorderings)aanslag(en) en de hoogte van de vergrijpboetes correct zijn. Verweerder is van mening dat ter zake van de kamerverhuur aan prostituees sprake is van ondernemerschap, en dat eiseres moet worden aangemerkt als de persoon voor wiens rekening en risico de onderneming wordt gedreven. Subsidiair stelt verweerder zich op het standpunt dat de inkomsten uit de verhuur van de panden bij eiseres zijn belast als resultaat uit overige werkzaamheden. Voorts stelt verweerder dat eiseres niet heeft voldaan aan de op haar rustende inlichtingen- en administratieverplichting en dat zij de vereiste aangifte niet heeft voldaan.
3.4. Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van de beroepen, vernietiging van de uitspraken op bezwaar, en herroeping van de (navorderings)aanslag(en), de boetebeschikkingen en de beschikkingen heffingsrente.
3.5. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van de beroepen.
3.6. Voor de standpunten van partijen verwijst de rechtbank verder naar de gedingstukken.
4 Beoordeling van het geschil
Winst uit onderneming of normaal vermogensbeheer
4.1. Naar ook blijkt uit de door eiseres ingevulde aanvraagformulieren voor een 'exploitatievergunning seksinrichting en escortbedrijf' is in het onderhavige geval ter zake van de kamerverhuur aan prostituees sprake van (de exploitatie van) een seksinrichting - namelijk een raamprostitutie-inrichting - als bedoeld in de APV. Tussen partijen is dat derhalve niet in geschil. Verweerder heeft gesteld dat het exploiteren van een dergelijke seksinrichting een sterk van overheidswege gereguleerde activiteit is, met als gevolg dat de exploitant en de beheerder van de seksinrichting kortweg verantwoordelijk zijn voor alles wat zich in die inrichting afspeelt. Volgens verweerder strekt die verantwoordelijkheid zich uit op - onder meer - de volgende gebieden:
- aanwezigheidsverplichting (exploitant of beheerder);
- zorgplicht, toezicht;
- controle geldige verblijfstitel aanwezige prostituees;
- controle meerderjarigheid aanwezige prostituees;
- controle op het niet werken onder dwang door de prostituees;
- het voorkomen van strafbare feiten;
- verantwoordelijkheid voor het werkklimaat van de prostituees;
- verantwoordelijkheid gezonde en veilige omgeving voor alle bezoekers;
- medische zorg voor prostituees;
- arbeidsomstandigheden;
- zelfbeschikkingsrecht prostituees.
4.1.1. Uit de onder 2.8. weergegeven bevindingen uit het controlerapport, in samenhang bezien met hetgeen verweerder dienaangaande in zijn verweerschrift heeft aangevoerd, leidt de rechtbank af dat door eiseres, dan wel namens haar of onder haar toezicht, ten behoeve van de verhuur van de kamers de navolgende werkzaamheden worden verricht:
- het houden van toezicht;
- het jaarlijks aanvragen van een exploitatievergunning van een seksinrichting voor de panden;
- het schoonmaken van de panden;
- het zorgen voor schoon beddengoed en handdoeken;
- het werven van prostituees;
- het controleren van identiteitspapieren van nieuwe prostituees;
- het controleren en aansturen van de beheerder(s);
- het innen van het geld en het periodiek afstorten van het geld.
4.1.2. Eiseres heeft niet - althans onvoldoende - weersproken dat de onder 4.1.1. genoemde werkzaamheden in het kader van de verhuur van de kamer aan de raamprostituees worden verricht. De rechtbank is van oordeel dat hiermee, in samenhang bezien met hetgeen onder 4.1. is weergegeven over de verantwoordelijkheden van de exploitant respectievelijk beheerder van de raamprostitutie-inrichting, in ieder geval voor de jaren 2000 tot en met 2004 sprake is van het drijven van een onderneming, zodat de voordelen die daarmee worden behaald kwalificeren als winst uit onderneming als bedoeld in artikel 3.8 van de Wet inkomstenbelasting 2001.
4.1.3. Anders dan eiseres aanvoert, is hier geen sprake van normaal vermogensbeheer, aangezien de door eiseres verrichte werkzaamheden en/of namens haar door anderen verrichte werkzaamheden van een zodanige omvang zijn dat deze een normaal vermogensbeheer te boven gaan.
4.2. Eiseres stelt dat in 1993 een afspraak is gemaakt tussen haar vader en de belastingdienst over de fiscale kwalificatie van (de verhuur van) de panden en de daarmee samenhangende kosten en dat de (inkomsten uit) de panden overeenkomstig die afspraak in de aangiften IB/PVV 2000-2004 zijn opgenomen. Zij stelt zich op het standpunt dat zij aan de afspraak tussen haar vader en de belastingdienst het rechtens te honoreren vertrouwen heeft kunnen ontlenen dat zij de (met de verhuur behaalde) inkomsten op een juiste wijze heeft verantwoord.
Dienaangaande overweegt de rechtbank dat zelfs al zou een dergelijke afspraak zijn gemaakt, hetgeen verweerder met klem betwist, deze dan slechts betrekking zou hebben op de situatie vóór de opheffing van het bordeelverbod in 2000. Als gevolg van voormelde opheffing is sprake van een geheel nieuwe situatie. Aan een dergelijke afspraak, wat er van het bestaan daarvan ook zij, kan derhalve geen vertrouwen meer worden ontleend voor de fiscale positie ten aanzien van (de opbrengst van) de panden. Anders dan waar eiseres vanuit gaat, is er derhalve geen sprake van opzegging van het vertrouwen met terugwerkende kracht. Ook de enkele omstandigheid dat verweerder vanaf 2000 de aangiften van eiseres op dit punt steeds - zonder nader onderzoek - heeft gevolgd, leidt er niet toe dat eiseres hieraan het vertrouwen heeft mogen ontlenen dat verweerder de (fiscale positie van) de panden heeft beoordeeld en dienaangaande bewust een standpunt heeft ingenomen. Het beroep van eiseres op het vertrouwensbeginsel betreffende de fiscale kwalificatie van (de inkomsten uit de verhuur van) de panden faalt derhalve.
Voor wiens rekening en risico
4.3. Nu de rechtbank het ervoor houdt dat er ter zake van de kamerverhuur in de panden aan raamprostituees sprake is van het drijven van een onderneming, heeft zij vervolgens de vraag te beantwoorden voor wiens rekening en risico die onderneming wordt gedreven.
4.3.1. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de onderneming voor rekening en risico van eiseres wordt gedreven en heeft ter ondersteuning daarvan - onder andere - gesteld dat eiseres de persoon is die de exploitatievergunningen aanvraagt, dat die vergunningen ook ten name van haar worden verstrekt, dat eiseres degene is die verbintenissen voor het bedrijf aangaat en dat de inkomsten uit de kamerverhuur - voor zover inzichtelijk gemaakt - bij eiseres terecht komen. Deze door verweerder overtuigend aangevoerde en onderbouwde feiten en omstandigheden doen vermoeden dat de onderneming voor rekening en risico van eiseres is gedreven. In dat geval ligt het op de weg van eiseres om aannemelijk te maken dat dit niet het geval is. Hierin is eiseres niet geslaagd.
4.3.2. Eiseres stelt weliswaar dat zij, in ieder geval tot het moment dat zij de panden van haar vader heeft gekocht - de raamprostitutie-inrichting voor rekening en risico van haar vader exploiteerde, maar hetgeen zij ter ondersteuning van die stelling heeft aangedragen is volstrekt onvoldoende om dat aannemelijk te achten. De stelling dat zij de opbrengsten contant aan haar vader op Aruba heeft overgedragen heeft eiseres in ieder geval onvoldoende met bewijsmiddelen ondersteund. De in 2007 opgestelde vaststellingsovereenkomst waarin eiseres en haar vader - kort gezegd - verklaren dat de netto huuropbrengsten van de panden regelmatig tussen hen zijn afgerekend acht de rechtbank daartoe onvoldoende. Ook de op 2 augustus 1993 te Aruba door een notaris opgestelde machtiging waarbij de vader van eiseres haar een algehele volmacht voor rechtshandelingen aangaande de panden verstrekt, steunt eiseres niet in haar stelling dat zij de panden voor rekening en risico van haar vader exploiteerde, reeds omdat daarover in die machtiging niets staat vermeld en daarin ook niets is opgenomen over aan wie de (netto-huur)opbrengsten van de panden uiteindelijk ten goede komt. Ook overigens blijken uit de gedingstukken geen, althans onvoldoende, feiten of omstandigheden die de conclusie rechtvaardigen dat eiseres de raamprostitutie-inrichting voor rekening en risico van haar vader exploiteerde.
4.3.3. Dat eiseres bij de exploitatie van de raamprostitutie-inrichting gebruikt heeft gemaakt van (een drietal opeenvolgende) personen die als de feitelijke beheerder van de panden hebben gefungeerd, leidt evenmin tot de conclusie dat de raamprostitutie-inrichting niet voor haar rekening en risico is geëxploiteerd. Dit geldt temeer daar, zoals eiseres ook heeft gesteld, die beheerders geen geldelijke vergoeding voor hun werkzaamheden ontvingen, maar dat hun vergoeding er met name uit bestond dat zij hun eigen diensten aan de huurders (de raamprostituees) konden aanbieden. De met de verhuur van de panden behaalde inkomsten zijn derhalve niet aan de beheerder(s) maar aan eiseres (dan wel - als de stelling van eiseres dienaangaande zou moeten worden gevolgd - haar vader) ten goede gekomen. Ook overigens zijn er geen feiten of omstandigheden gesteld of gebleken op grond waarvan moet worden geoordeeld dat de aanwezigheid van (een) externe beheerder(s) er aan in de weg staat dat de raamprostitutie-inrichting voor rekening en risico van eiseres wordt geëxploiteerd.
4.3.4. Eiseres voert nog aan dat als de inkomsten uit de verhuur van de panden bij haar als ondernemingswinst worden belast in box 1, er voor de periode dat haar vader de eigenaar van de panden was sprake is van een dubbele heffing. Dit uitgangspunt is onjuist. Dat de vermogenswaarde van de panden enerzijds bij haar vader in box 3 wordt belast, terwijl de inkomsten uit de raamprostitutie-inrichting bij eiseres in box 1 worden belast, kan niet worden aangemerkt als een verboden dubbele heffing. Voor zover eiseres betoogt dat de winst uit onderneming dan op een te hoog bedrag is berekend, omdat er geen rekening is gehouden met een gebruiksrecht van eiseres, overweegt de rechtbank dat dit slechts van invloed zou zijn op de aangiften van de vader van eiseres en niet op die van haarzelf. Er is immers sprake gezien de feiten dat de economische eigendom van de panden aan eiseres kan worden toegerekend. Overigens heeft verweerder toegezegd op basis hiervan - indien nodig - de aanslagen van de vader ambtshalve te verminderen.
4.3.5. Nu ook overigens geen omstandigheden zijn gesteld of gebleken die tot de conclusie kunnen leiden dat een ander dan eiseres degeen is voor wiens rekening en risico de hiervoor bedoelde onderneming wordt gedreven, moet het, in samenhang bezien met het vorenoverwogene, er voor worden gehouden dat de onderneming bestaande uit de exploitatie van de raamprostitutie-inrichting in de jaren 2000 tot en met 2004 voor rekening en risico van eiseres is gedreven. Eiseres heeft de met de verhuur van kamers aan raamprostituees behaalde opbrengsten dus ten onrechte niet als winst uit onderneming in haar aangiften IB/PVV over die jaren opgenomen. Voor het jaar 2004 heeft verweerder dienaangaande naar het oordeel van de rechtbank derhalve terecht een correctie toegepast. Nu voor de jaren 2000 tot en met 2003 reeds definitieve aanslagen IB/PVV zijn opgelegd, heeft de rechtbank de vraag te beantwoorden of verweerder voor die jaren navorderingsaanslagen heeft mogen opleggen.
Navordering IB/PVV over de jaren 2000 tot en met 2003
4.4. Eiseres stelt zich op het standpunt dat verweerder geen gronden heeft op grond waarvan hij over de jaren 2000 tot en met 2003 navorderingsaanslagen IB/PVV kan opleggen. Dit standpunt is onjuist. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
4.4.1. Op grond van artikel 16, eerste lid, van de AWR kan verweerder indien er sprake is van een feit dat grond oplevert voor het vermoeden dat een aanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld de te weinig geheven belasting navorderen. Daarbij geldt dat een feit, dat de inspecteur bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn, geen grond voor navordering kan opleveren, behoudens in de gevallen waarin de belastingplichtige ter zake van dit feit te kwader trouw is.
4.4.2. De onder 4.3.5. weergegeven conclusie van de rechtbank dat eiseres de met de verhuur van kamers aan raamprostituees behaalde opbrengsten ten onrechte niet als winst uit onderneming in haar aangiften IB/PVV heeft opgenomen, heeft te gelden als een in artikel 16, eerste lid, eerste volzin, van de AWR bedoeld feit. De rechtbank is voorts van oordeel dat, gelet op alle omstandigheden van het geval, en in het bijzonder het feit dat eiseres zich gedurende de hele periode 2000 - 2004 voor haar fiscale aangelegenheden heeft laten bijstaan door een professioneel gemachtigde, er ten aanzien van dit feit sprake is van kwader trouw. De rechtbank acht het gelet op het hierboven weergegeven samenstel van feiten zo voor de hand liggend dat er ten aanzien van de exploitatie van de raamprostitutie-inrichting sprake is van het drijven van een onderneming en dat deze onderneming voor rekening en risico van eiseres is gedreven, dat met het niet als zodanig opnemen in de aangiften IB/PVV in ieder geval ten aanzien van de gemachtigde van eiseres sprake is van kwade trouw. Deze kwade trouw van de gemachtigde rekent de rechtbank toe aan eiseres. Immers, in de context van artikel 16 AWR dient kwade trouw van degene van wiens hulp de belastingplichtige gebruik heeft gemaakt om aan zijn verplichting tot het doen van aangifte te voldoen, aan de belastingplichtige te worden toegerekend (zie: HR 23 januari 2009, nr. 07/10942, gepubliceerd op rechtspraak.nl onder LJN: BD3566).
4.4.3. Verweerder heeft derhalve over de jaren 2000 tot en met 2003 terecht navorderingsaanslagen IB/PVV aan eiseres opgelegd.
Hoogte van de (navorderings)aanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen
4.5. Vervolgens heeft de rechtbank de vraag te beantwoorden of de (navorderings)aanslagen(en) IB/PVV over de jaren 2000 tot en met 2004 naar de juiste bedragen zijn opgelegd.
4.5.1. Ingevolge artikel 27e van de AWR wordt een beroep ongegrond verklaard indien de vereiste aangifte niet is gedaan, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op bezwaar onjuist is. Vaststaat dat eiseres in de door haar voor de jaren 2000 - 2004 ingediende aangiften IB/PVV niet heeft aangegeven dat zij winst uit onderneming heeft genoten ter zake van de exploitatie van de raamprostitutie-inrichting. De rechtbank concludeert dat eiseres daarmee niet de vereiste aangiften als bedoeld in artikel 8 AWR heeft gedaan. Gelet ook op de omvang van de daaruit voortvloeiende (winst)correcties - zoals die door verweerder in het controlerapport zijn beredeneerd en berekend - acht de rechtbank dit verzuim dermate ernstig dat de sanctie van omkering en verzwaring van de bewijslast als bedoeld in de artikelen 25, zesde lid, en 27e van de AWR reeds hierom gerechtvaardigd is. Het door eiseres en haar gemachtigde in de aangiften ingenomen standpunt, er op neerkomend dat er geen sprake is van winst uit onderneming, acht de rechtbank ook niet zodanig pleitbaar dat dit in de weg behoort te staan aan de omkering van de bewijslast. Dat eiseres niet zou hebben voldaan aan de verplichtingen van artikel 47 en 49 van de AWR alsmede die van artikel 52 van de AWR, en dat ook op die grond aanleiding zou zijn om te concluderen tot omkering en verzwaring van de bewijslast, hetgeen verweerder stelt en eiseres betwist, behoeft dan ook geen verdere behandeling.
4.5.2. Gezien het vorenoverwogene en het bepaalde in artikel 27e, aanhef en onderdeel a, van de AWR beroept verweerder zich terecht op omkering van de bewijslast. Dat brengt mee dat de beroepen ongegrond moeten worden verklaard tenzij blijkt dat en in hoeverre de uitspraken op bezwaar onjuist zijn.
4.5.3. Eiseres heeft haar, door verweerder betwiste, stellingen over de omvang van de inkomsten uit de verhuur van de panden, welke - naar zij stelt doch de rechtbank niet aannemelijk acht - ten goede aan haar vader zijn gekomen, geenszins onderbouwd maar vrijwel volledig volstaan met blote stellingen. Het door haar overgelegde afschrift van een Excel-bestand (zoals weergegeven in het controlerapport onder 4.1) waaruit - naar de rechtbank begrijpt - volgens eiseres de door haar vader berekende opbrengsten zouden blijken, is onvoldoende duidelijk en is verder zelf ook niet onderbouwd. De rechtbank houdt de door de controlerend ambtenaar berekende winstcorrecties voor de jaren 2000 (ƒ 252.524), 2001 (ƒ 239.687), 2002 (€ 143.463), 2003 (€ 166.210) en 2004 (€ 241.081) dan ook voor juist. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat, zoals uit hetgeen onder punt 4 van het controlerapport betreffende de winstberekening kan worden afgeleid, de controlerend ambtenaar de berekeningen zoveel mogelijk heeft gebaseerd op de gegevens uit de eigen administratie van eiseres, daaronder begrepen voormeld Excel-bestand van haar adviseur met daarin de door hem berekende resultaten, en op uitlatingen van eiseres zelf over bijvoorbeeld de gehanteerde tarieven voor de verhuur van kamers alsmede uit de bij verweerder overigens bekende gegevens. De berekening is naar het oordeel van de rechtbank dan ook alleszins redelijk, zodat sprake is van redelijke schattingen.
4.5.4. De onder 4.5.3. genoemde winstcorrecties leiden tot een belastbaar inkomen (2000) respectievelijke belastbare inkomens uit werk en woning (2001-2004) van € 112.441 (2000), € 111.263 (2001), € 123.278 (2002), € 148.917 (2003) en € 231.646 (2004).
Hierbij is rekening gehouden met de bij de primaire aanslagen in aanmerking genomen beheervergoedingen voor de jaren 2001 tot en met 2004 alsmede met een lager bedrag aan in aanmerking te nemen beroepskosten voor het jaar 2000.
4.5.5. De rechtbank komt op grond van het vorenstaande tot de slotsom dat niet is gebleken dat de uitspraken op bezwaar, en de daarbij gehandhaafde (navorderings)aanslag(en) IB/PVV voor de jaren 2002 tot en met 2004, onjuist zijn. De (navorderings)aanslag(en) voor die jaren berusten op een redelijke schatting, zodat de beroepen tegen die (navorderings)aanslag(en) ongegrond zijn.
Voor de navorderingsaanslagen IB/PVV voor 2000 en 2001 geldt dat deze naar een hoger belastbaar inkomen respectievelijk belastbaar inkomen uit werk en woning zijn vastgesteld dan waarop de controlerend ambtenaar dit in het controlerapport heeft berekend. Zoals verweerder ter zitting desgevraagd heeft erkend, dienen die aanslagen in overeenstemming te worden gebracht met de onder 4.5.4. voor die jaren genoemde bedragen van € 112.441 (2000) en € 111.263 (2001). De beroepen tegen de navorderingsaanslagen IB/PVV 2000 en 2001 zijn derhalve in zoverre gegrond. Nu het voor die jaren herberekende belastbare inkomen (uit werk en woning) op een redelijke schatting berust, is er geen aanleiding die aanslagen nog verder te verlagen.
De navorderingsaanslagen WAZ 2002 en 2003
4.6. Zoals ook weergegeven onder 2.3. heeft eiseres in de aangiften IB/PVV 2002 en 2003 voor zover deze betrekking hebben op de WAZ de beheervergoedingen van € 75.000 (2002) en € 100.000 (2003) opgenomen als "Inkomsten die onder de loonheffing vielen waarvoor u wel verplicht verzekerd was voor de WAO" en heeft zij bij het premie-inkomen en de WAZ-grondslag aangegeven dat deze nihil bedragen. Verweerder heeft bij het opleggen van de (definitieve) aanslagen WAZ 2002 en 2003 de aangiften van eiseres gevolgd en haar voor die jaren nihilaanslagen voor de WAZ opgelegd.
4.6.1. Tussen partijen is niet in geschil dat de voornoemde beheervergoedingen geen inkomsten zijn waarover WAO-premies zijn afgedragen en dat deze inkomsten in de aangiften WAZ 2002 en 2003 dienen te worden aangemerkt als inkomsten waarover - met inachtneming van de overige in de WAZ opgenomen begrenzingen - premie WAZ verschuldigd is. Eiseres stelt zich echter - kort gezegd - op het standpunt dat verweerder de verschuldigde premie WAZ niet kan navorderen, omdat zij - naar zij stelt - de inkomsten op de juiste wijze in de aangiften voor de WAZ heeft opgegeven zodat er sprake is van een ambtelijk verzuim aan de zijde van verweerder nu er nihilaanslagen zijn opgelegd. Dit standpunt is echter onjuist.
4.6.2. Uit het onder 4.6. en 4.6.1. overwogene blijkt immers, in tegenstelling tot hetgeen eiseres in haar beroepschriften lijkt te bepleiten, dat de namens eiseres ingediende aangiften IB/PVV voor de jaren 2002 en 2003, in ieder geval voor zover deze betrekking hebben op de WAZ, niet juist zijn ingevuld.
4.6.3. Uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat verweerder bij het vaststellen van de aanslag op de ingediende aangifte mag afgaan, indien deze een verzorgde indruk maakt. Dit geldt temeer indien die aangifte is ingediend door een belastingadviseur. (Zie o.a. HR 9 januari 2009, nr. 07/10292, V-N 2009/3.7 en vergelijk: Gerechtshof 's-Gravenhage van 17 oktober 2008, nr. BK-08/00018, LJN: BG5712). Eiseres heeft geen omstandigheden gesteld, laat staan aannemelijk gemaakt, op grond waarvan verweerder bij het opleggen van de aanslagen WAZ over de jaren 2002 en 2003, na met een normale zorgvuldigheid kennis te hebben genomen van de inhoud van de aangiften, aan de juistheid daarvan in redelijkheid behoorde te twijfelen. Dat eiseres voor de voorafgaande jaren wel een positief heffingsgrondslag WAZ had aangegeven, maakt dit niet anders. Verweerder is in de regel niet gehouden een aangifte te vergelijken met aangiften voor eerdere jaren. Derhalve mocht hij, nadat bij het onder 2.6. genoemde boekenonderzoek is komen vast te staan dat voor de jaren 2002 en 2003 ten onrechte een premie-inkomen van nihil voor de WAZ was aangegeven, de premie WAZ over laatstbedoelde jaren navorderen. De beroepen van eiseres tegen de navorderingsaanslagen premie WAZ 2002 en 2003 zijn derhalve ongegrond.
Ten aanzien van de vergrijpboetes
4.7. Bij het opleggen van de navorderingsaanslagen IB/PVV en WAZ over de jaren 2002 en 2003 en bij de aanslag IB/PVV over 2004 zijn op grond van artikel 67e respectievelijk 67d van de AWR aan eiseres vergrijpboetes opgelegd van 50% van de verschuldigde belasting. Daarbij is verweerder ervan uitgegaan dat ter zake van het feit dat de aanslagen IB/PVV en WAZ voor 2002 en 2003 tot te lage bedragen zijn vastgesteld en dat de aangifte IB/PVV voor 2004 onjuist is gedaan, sprake is van (voorwaardelijke) opzet bij eiseres.
4.7.1. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 1 december 2006, nr. 40.369, BNB 2007/151, beslist voor (bestuursrechtelijke) fiscale vergrijpboetes de mogelijkheid van toerekening van opzet of grove schuld van een ander dan de belastingplichtige aan de belastingplichtige uit te sluiten. Verweerder dient derhalve aannemelijk te maken dat, zoals hij stelt, het aan (voorwaardelijk) opzet of grove schuld van eiseres zelf is te wijten dat de aanslagen IB/PVV en WAZ voor de jaren 2002 en 2003 tot te lage bedragen zijn vastgesteld en dat de aangifte IB/PVV voor 2004 onjuist is gedaan. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder hierin niet geslaagd. De enkele stelling dat eiseres verantwoordelijk is en blijft voor de door- dan wel namens haar ingediende aangiften, is hiertoe volstrekt onvoldoende. Hierbij neemt de rechtbank verder in aanmerking dat verweerder niet heeft gesteld, laat staan aannemelijk gemaakt, dat eiseres niet de zorg heeft betracht die redelijkerwijs van haar kan worden gevergd bij de keuze van haar adviseur. Evenmin heeft verweerder gesteld, laat staan aannemelijk gemaakt, dat eiseres niet de zorg heeft betracht die redelijkerwijs van haar kan worden gevergd bij de samenwerking met die adviseur.
4.7.2. De rechtbank zal de beroepen betreffende de vergrijpboetes dan ook gegrond verklaren en de uitspraken op bezwaar - voor zover deze betrekking hebben op de boetebeschikkingen - alsmede de boetebeschikkingen vernietigen.
4.8. Gelet op het vorenoverwogene dienen de beroepen voor zover deze betrekking hebben op de aan eiseres opgelegde vergrijpboetes gegrond te worden verklaard.
Ten aanzien van de heffingsrente
4.9. Eiseres heeft geen afzonderlijke gronden tegen de in rekening gebrachte heffingsrente aangevoerd. Zij stelt zich dienaangaande slechts op het standpunt dat de heffingsrente conform de wettelijke bepalingen overeenkomstig de opgelegde (navorderings)aanslag(en) moet worden verminderd. De rechtbank sluit zich hierbij aan en verklaart de beroepen tegen de beschikkingen heffingsrente gegrond voor zover (en tot zoverre) de daaraan ten grondslag liggende (navorderings)aanslag(en) worden verminderd.
5 Proceskosten
De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Daarbij stelt de rechtbank vast dat de onderhavige procedures samenhangende zaken zijn in de zin van artikel 3 van het Besluit proceskosten. De rechtbank stelt de te vergoeden kosten op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.690,50 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 161, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 0.5 punt voor het indienen van een conclusie van repliek, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322, een factor 1 voor het gewicht van de zaak en een factor 1,5 voor samenhang).
6 Beslissing
De rechtbank:
- verklaart de beroepen betreffende de navorderingsaanslagen IB/PVV over de jaren 2002 en 2003, de navorderingsaanslagen premie WAZ over de jaren 2002 en 2003 en de aanslag IB/PVV over het jaar 2004 en de daarbij opgelegde beschikkingen heffingsrente ongegrond;
- verklaart de beroepen betreffende de navorderingsaanslagen IB/PVV over de jaren 2000 en 2001 en de daarbij opgelegde beschikkingen heffingsrente gegrond;
- verklaart de beroepen betreffende de vergrijpboetes gegrond;
- vernietigt in zoverre de uitspraken op bezwaar;
- vermindert de navorderingsaanslag IB/PVV 2000 tot een berekend naar een belastbaar inkomen van € 112.441 en gelast dat de daarbij opgelegde beschikking heffingsrente dienovereenkomstig wordt verminderd;
- vermindert de navorderingsaanslag IB/PVV 2001 tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 111.263 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 3.511 en gelast dat de daarbij opgelegde beschikking heffingsrente dienovereenkomstig wordt verminderd;
- herroept de boetebeschikkingen;
- bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de vernietigde besluiten;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 1.690,50, en wijst de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) als de rechtspersoon aan die dit bedrag aan eiseres moet voldoen;
- gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) het door eiseres in de onderhavige procedures betaalde griffierecht van in totaal € 234 vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. I. Obbink-Reijngoud, mr. L. de Loor-Alwin en mr. J.M. Vink, in tegenwoordigheid van de griffier mr. A.J. Kwestro.
Uitgesproken in het openbaar op 14 mei 2009.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.