Procestaal: Spaans.
HvJ EG, 21-02-2008, nr. C-498/06
ECLI:EU:C:2008:109
- Instantie
Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen
- Datum
21-02-2008
- Magistraten
K. Lenaerts, G. Arestis, R. Silva de Lapuerta, E. Juhász, T. von Danwitz
- Zaaknummer
C-498/06
- LJN
BC9125
- Vakgebied(en)
Arbeidsrecht (V)
EU-recht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:EU:C:2008:109, Uitspraak, Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen, 21‑02‑2008
Uitspraak 21‑02‑2008
K. Lenaerts, G. Arestis, R. Silva de Lapuerta, E. Juhász, T. von Danwitz
Partij(en)
ARREST VAN HET HOF (Vierde kamer)
21 februari 2008*
In zaak C-498/06,
betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 234 EG, ingediend door de Juzgado de lo Social Único de Algeciras (Spanje) bij beslissing van 18 september 2006, ingekomen bij het Hof op 7 december 2006, in de procedure
Maira María Robledillo Núñez
tegen
Fondo de Garantía Salarial (Fogasa),
‘Sociale politiek — Bescherming van werknemers bij insolventie van werkgever — Richtlijn 80/987/EEG, gewijzigd bij richtlijn 2002/74/EG — Artikelen 3, eerste alinea, en 10, sub a — Bij buitengerechtelijke schikking overeengekomen schadeloosstelling wegens onrechtmatig ontslag — Door waarborgfonds gewaarborgde betaling — Betaling afhankelijk van gerechtelijke beslissing — Gelijkheids- en non-discriminatiebeginsel’
wijst
HET HOF VAN JUSTITIE (Vierde kamer),
samengesteld als volgt: K. Lenaerts, kamerpresident, G. Arestis, R. Silva de Lapuerta, E. Juhász en T. von Danwitz (rapporteur), rechters,
advocaat-generaal: M. Poiares Maduro,
griffier: M. Ferreira, hoofdadministrateur,
gezien de stukken en na de terechtzitting op 22 november 2007,
gelet op de opmerkingen van:
- —
de Spaanse regering, vertegenwoordigd door J. Rodríguez Cárcamo en B. Plaza Cruz als gemachtigden,
- —
de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door J. Enegren en R. Vidal Puig als gemachtigden,
gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,
het navolgende
Arrest
1
Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van richtlijn 80/987/EEG van de Raad van 20 oktober 1980 betreffende de bescherming van de werknemers bij insolventie van de werkgever (PB L 283, blz. 23), zoals gewijzigd bij richtlijn 2002/74/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 september 2002 (PB L 270, blz. 10; hierna: ‘richtlijn 80/987’).
2
Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen M. M. Robledillo Núñez en het Fondo de Garantía Salarial (loonwaarborgfonds; hierna: ‘Fogasa’) over de weigering van het Fogasa om op grond van zijn subsidiaire aansprakelijkheid betrokkene wegens haar onrechtmatige ontslag een schadeloosstelling uit te keren waarvan de betaling bij buitengerechtelijke schikking tussen Robledillo Núñez en haar werkgever was overeengekomen.
Toepasselijke bepalingen
Gemeenschapsregeling
3
Artikel 1, lid 1, van richtlijn 80/987 bepaalt dat ‘[de]ze richtlijn van toepassing is op uit arbeidsovereenkomsten of arbeidsverhoudingen voortvloeiende aanspraken van werknemers tegenover werkgevers die in staat van insolventie in de zin van artikel 2, lid 1, verkeren’.
4
Artikel 2, lid 2, van die richtlijn verduidelijkt dat deze geen afbreuk doet aan het nationale recht met betrekking tot de definitie van de termen ‘werknemer’, ‘werkgever’, ‘bezoldiging’, ‘verkregen recht’ en ‘recht in wording’.
5
Artikel 3, eerste alinea, van richtlijn 80/987 luidt:
‘De lidstaten treffen de nodige maatregelen opdat waarborgfondsen onder voorbehoud van artikel 4 de onvervulde aanspraken van de werknemers honoreren die voortvloeien uit arbeidsovereenkomsten of arbeidsverhoudingen, met inbegrip van de vergoeding wegens beëindiging van de arbeidsverhouding, indien de nationale wetgeving hierin voorziet.’
6
Artikel 10, sub a en b, van richtlijn 80/987 bepaalt:
‘Deze richtlijn doet geen afbreuk aan de bevoegdheid van de lidstaten:
- a)
om de nodige maatregelen te treffen met het oog op het voorkomen van misbruiken;
- b)
om de in artikel 3 bedoelde verplichting tot honorering van aanspraken of de in artikel 7 bedoelde verplichting tot garantie te weigeren of te beperken, indien blijkt dat nakoming van de verplichting niet gerechtvaardigd is wegens het bestaan van speciale banden tussen werkgever en werknemer en van gemeenschappelijke belangen die hun beslag hebben gekregen in bedrieglijke samenheuling tussen hen.’
7
Volgens artikel 3 van richtlijn 2002/74 is deze op 8 oktober 2002 in werking getreden.
Spaanse regeling
Door het Fogasa gehonoreerde aanspraken
8
Artikel 33, lid 1, van Real Decreto Legislativo 1/1995 houdende goedkeuring van de herziene tekst van het werknemersstatuut (Estatuto de los Trabajadores) van 24 maart 1995 (BOE nr. 75 van 29 maart 1995, blz. 9654), in de versie die sinds 14 december 2002 geldt (hierna: ‘werknemersstatuut’), luidt:
‘Het loonwaarborgfonds […][keert] aan de werknemers de lonen [uit] die hun niet zijn uitbetaald wegens insolvabiliteit, surseance van betaling of faillissement van de ondernemers.
Als loon in de zin van het hierboven bepaalde wordt aangemerkt het als zodanig in een minnelijke schikking of bij rechterlijke beslissing erkende bedrag betreffende alle aanspraken als bedoeld in artikel 26, lid 1, alsmede de ‘salarios de tramitación’ in de in de wet bepaalde gevallen […]’
9
In artikel 33, lid 2, van het werknemersstatuut, in de versie die voortvloeit uit Ley 60/1997 van 19 december 1997 (BOE nr. 304 van 20 december 1997, blz. 37453), was bepaald:
‘Het loonwaarborgfonds keert in de in het vorige lid genoemde gevallen de schadeloosstellingen uit die bij een vonnis of administratieve beslissing aan werknemers worden toegekend wegens ontslag of beëindiging van de overeenkomsten overeenkomstig de artikelen 50, 51 en 52, sub c, van deze wet, tot een maximum van een jaarsalaris, met dien verstande dat het dagloon dat als berekeningsgrondslag dient, niet meer dan het dubbele van het wettelijk minimumdagloon mag bedragen.
[…]’
10
Artikel 33, lid 2, van het werknemersstatuut, in de versie die voortvloeit uit Ley 43/2006 van 29 december 2006 voor de verbetering van de groei en de werkgelegenheid (BOE nr. 312 van 30 december 2006, blz. 46586), die volgt uit Real Decreto Ley 5/2006 van 9 juni 2006 (BOE nr. 141 van 14 juni 2006, blz. 22670), dat op 15 juni 2006 in werking is getreden, bepaalt:
‘In de in het vorige lid bedoelde gevallen keert het loonwaarborgfonds de schadeloosstellingen uit die aan werknemers worden toegekend bij een vonnis, een beschikking, een gerechtelijke schikking of een administratieve beslissing wegens ontslag of beëindiging van de overeenkomsten overeenkomstig de artikelen 50, 51 en 52 van deze wet en wegens beëindiging van overeenkomsten overeenkomstig artikel 64 van Ley 22/2003 van 9 juli 2003 op het faillissement […]’
11
Volgens artikel 56 van het werknemersstatuut impliceert een onrechtmatig ontslag, dat als zodanig in een buitengerechtelijke of gerechtelijke schikking door de werkgever is erkend of bij rechterlijke beslissing is vastgesteld, dat de werkgever de betrokken werknemer de ‘salarios de tramitación’ moet betalen, te weten het loon dat verschuldigd is tijdens de procedure waarin het ontslag wordt aangevochten, alsmede de vergoeding wegens beëindiging van de arbeidsovereenkomst.
Buitengerechtelijke schikking
12
Real Decreto Legislativo 2/1995 houdende goedkeuring van de herziene tekst van de procedurewet voor het arbeidsrecht (Ley de Procedimiento laboral) van 7 april 1995 (BOE nr. 86 van 11 april 1995, blz. 10695; hierna: ‘LPL’) regelt onder meer de buitengerechtelijke of precontentieuze schikking.
13
Artikel 67 LPL, dat de regels voor de betwisting van de schikking vaststelt, bepaalt:
‘1. De schikking kan door partijen en door degenen aan wie zij schade zou kunnen toebrengen, voor de Juzgado of het Tribunal dat bevoegd is om kennis te nemen van de zaak waarop de schikking betrekking heeft, worden aangevochten op de gronden die overeenkomsten ongeldig maken.
2. De vordering moet worden ingediend binnen dertig dagen na het treffen van de schikking. Voor de eventueel gelaedeerde partijen loopt de termijn vanaf de dag waarop zij kennis hebben van de schikking.’
14
De werking van de verzoenende instantie wordt beheerst door Real Decreto 2756/1979 van 23 november 1979 (BOE nr. 291 van 5 december 1979, blz. 28015), dat de taak van het Instituto de Mediación, Arbitraje y Conciliación (Instituut voor bemiddeling, arbitrage en verzoening) regelt. De artikelen 5, 8, 10 en 11 van dat Real Decreto luiden:
‘Artikel 5
1. De schikkingsprocedure vindt plaats voor de organen van het Instituto de Mediación, Arbitraje y Conciliación van de plaats waar de diensten worden verricht of van de woonplaats van de betrokkenen, naar keuze van de verzoeker.
2. De schikkingsprocedure vindt plaats voor de directeur, de voorzitter van het scheidsgerecht, de secretaris of enig andere ambtenaar van het Instituto, mits deze houder van een licentie (‘Licenciatura’) in de rechten zijn.
2. De bij de schikkingsprocedure betrokken partijen moeten dezelfde hoedanigheid hebben als die welke vereist is voor de partijen in een arbeidsrechtelijke procedure.
[…]
Artikel 8
1. Nadat het verzoek is ontvangen en geregistreerd, wordt het onderzocht om te bepalen of aan de vereiste voorwaarden is voldaan. In voorkomend geval wordt verzocht om de nodige preciseringen om ervoor te zorgen dat de betrokkenen regelmatig worden gedagvaard. Een naar behoren gedateerd en gezegeld afschrift wordt tegen ondertekening overhandigd aan de comparant, die in kennis wordt gesteld van de plaats, de dag en het uur van de zitting, die binnen de wettelijke termijnen moet plaatsvinden. Indien de comparant niet de verzoeker is en de dagvaarding weigert, vindt deze op dezelfde wijze als voor de overige betrokkenen plaats.
[…]
Artikel 10
Na opening van de zitting en nadat partijen, die mogen verschijnen met een vertrouwenspersoon, zijn opgeroepen, verifieert de bemiddelaar hun identiteit, hun hoedanigheid en hun vertegenwoordigingsbevoegdheid en met instemming van de verzoeker geeft hij hun het woord met het oog op een uiteenzetting van hun aanspraken en de redenen waarop zij zich baseren; het indienen van documenten en andere bewijsstukken is facultatief.
Vervolgens nodigt hij de betrokkenen uit overeenstemming te bereiken, in voorkomend geval met hulp van de vertrouwenspersonen, door hun zo vaak als nodig is het woord te geven en door hun eventueel billijke oplossingen te suggereren. Hij handhaaft de orde tijdens de discussie en hij kan deze stopzetten indien de orde wordt verstoord of indien het onmogelijk blijkt om overeenstemming te bereiken; in beide gevallen wordt de procedure dan geacht zonder overeenkomst te zijn beëindigd.
Hij stelt een proces-verbaal van de terechtzitting op en geeft de inhoud van de tussen de betrokkenen gesloten overeenkomsten zo duidelijk mogelijk weer. Indien er geen overeenkomst is gesloten, stelt hij dit uitdrukkelijk vast.
De akte wordt ondertekend door de betrokkenen en door de bemiddelaar en indien een van hen onkundig of niet in staat is te ondertekenen, wordt dit gepreciseerd en kan de vertrouwenspersoon dit doen in zijn naam. Evenzo wordt uitdrukkelijk melding gemaakt van de weigering om te ondertekenen, alsmede van de weigeringsgronden, indien deze bekend zijn, en de procedure wordt dan geacht zonder overeenkomst te zijn beëindigd.
Onmiddellijk na de zitting overhandigt de bemiddelaar de betrokkenen een gecertificeerd afschrift van het proces-verbaal.
Artikel 11
De op de zitting voor het Instituto de Mediación, Arbitraje y Conciliación gesloten overeenkomst, is vatbaar voor tenuitvoerlegging op bevel van de arbeidsrechters.
[…]’
Gerechtelijke schikking
15
De gerechtelijke schikking wordt beheerst door artikel 84 LPL, dat luidt:
‘1. De rechterlijke instantie, die in openbare terechtzitting uitspraak doet, tracht een schikking te bewerkstelligen en deelt partijen hun rechten en verplichtingen mee, zonder vooruit te lopen op de inhoud van het eventuele vonnis. Indien de rechterlijke instantie van oordeel is dat hetgeen is overeengekomen, een van de partijen ernstige schade toebrengt, of wetsontduiking of misbruik van recht vormt, keurt hij de overeenkomst niet goed.
2. De rechterlijke instantie kan de overeenkomst op elk moment voordat zij uitspraak doet goedkeuren.
[…]’
16
Met betrekking tot de deelneming van het Fogasa in de gerechtelijke procedures van het arbeidsrecht, bepaalt artikel 23 LPL:
‘1. Het loonwaarborgfonds kan op elk moment als partij verschijnen in een procedure die ertoe kan leiden dat dit fonds lonen of vergoedingen moet betalen aan bij een geding betrokken werknemers; de procedure wordt niet vertraagd noch geschorst door zijn tussenkomst.
[…]’
Rechten en verplichtingen van het Fogasa
17
De artikelen 274 en 275 LPL, die de deelneming van het Fogasa in de procedure tot insolventieverklaring van ondernemingen beheersen, luiden:
‘Artikel 274
1. Voorafgaand aan de insolventieverklaring wordt het loonwaarborgfonds, indien het niet eerder is opgeroepen, gehoord binnen een termijn van maximaal vijftien dagen, zodat het kan verzoeken dat de dienstige maatregelen worden vastgesteld en het de goederen van de hoofdschuldenaar kan aanwijzen waarvan het het bestaan kent.
2. Binnen dertig dagen na de vaststelling van de door het loonwaarborgfonds gevraagde maatregelen, wijst de aangezochte rechterlijke instantie een vonnis dat, als daar reden toe is, de werkgever geheel of gedeeltelijk insolvent verklaart. In dat geval legt het de geschatte waarde van de in beslag genomen goederen vast. De insolventie is in alle opzichten voorlopig, tot het vermogen van de werkgever bekend is of de in beslag genomen goederen zijn verkocht.
[…]
Artikel 275
1. Wanneer goederen die in beslag kunnen worden genomen, bestemd zijn voor het productieproces van de debiteur en deze zijn activiteit voortzet, kan het loonwaarborgfonds opschorting van de tenuitvoerlegging vragen voor een termijn van dertig dagen […]
2. Wanneer het loonwaarborgfonds de onmogelijkheid om de loonaanspraken te betalen heeft vastgesteld, […] laat het dit gemotiveerd weten en vordert het insolventieverklaring met het enkele doel, de gewaarborgde aanspraken te erkennen.’
18
Artikel 28, lid 3, van Real Decreto 505/1985 van 6 maart 1985 houdende de organisatie en de werking van het Fogasa (BOE nr. 92 van 17 april 1985, blz. 10203), regelt de behandeling van de aanvragen tot honorering door het Fogasa als volgt:
‘Na het verstrijken, in voorkomend geval, van de in het voorgaande punt bedoelde periode van onderzoek, geeft het algemeen secretariaat binnen vijf dagen een beslissing, waarin het de aanvragen geheel of gedeeltelijk inwilligt of afwijst. Uitkeringsaanvragen moeten worden afgewezen wanneer sprake is van misbruik van recht of van wetsontduiking en wanneer betaling niet gerechtvaardigd is omdat is aangetoond dat werknemers en werkgevers er gemeenschappelijk belang bij hebben, de schijn van een wettelijke toestand van insolventie te wekken teneinde uitkeringen van het loonwaarborgfonds te verkrijgen.’
Hoofdgeding en prejudiciële vraag
19
Robledillo Núñez, verzoekster in het hoofdgeding, was werkzaam bij de vennootschap Linya Fish SL (hierna: ‘Linya Fish’) tussen 4 oktober 2001 en 28 januari 2003, datum waarop deze vennootschap haar heeft ontslagen.
20
Nadat Robledillo Núñez bij het Instituto de Mediación, Arbitraje y Conciliación te Algeciras de inleiding van een schikkingsprocedure had gevorderd, hebben partijen op 2 april 2003 een schikking getroffen wegens onregelmatigheid van het ontslag, op grond waarvan Linya Fish heeft erkend dat zij Robledillo Núñez 1 237 EUR (hierna: ‘ontslagvergoeding’) verschuldigd was, hoewel deze vergoeding volgens de verwijzende rechter in geen geval hoger mag zijn dan 1 186 EUR.
21
Op 5 mei 2004 is in het kader van de procedure van gedwongen tenuitvoerlegging die Robledillo Núñez bij die rechter tegen Linya Fish heeft ingeleid, een voorlopige insolventieverklaring uitgesproken. Op 26 november 2004 heeft Robledillo Núñez het Fogasa op basis van dit laatste vonnis verzocht om betaling van een bedrag ter hoogte van de ontslagvergoeding die deze vennootschap haar niet had betaald.
22
Bij beslissing van 21 januari 2005 heeft het Fogasa dit verzoek geheel afgewezen op grond dat de ontslagvergoeding niet bij een vonnis of administratieve beslissing was toegekend.
23
Op 5 mei 2006 heeft Robledillo Núñez bij de Juzgado de lo Social Único de Algeciras beroep ingesteld tegen die afwijzende beslissing van het Fogasa. Zij betwist de weigering van het Fogasa om haar de in de schikking overeengekomen ontslagvergoeding te betalen.
24
De nationale rechter verduidelijkt in de motivering van de verwijzingsbeslissing dat het Spaanse recht in artikel 33, lid 2, van het werknemersstatuut, in de vóór 15 juni 2006 van kracht zijnde versie ervan, voorziet in betaling van de wegens beëindiging van de arbeidsverhouding verschuldigde vergoedingen, maar enkel wanneer die bij een vonnis of administratieve beslissing aan de werknemers zijn toegekend wegens ontslag of beëindiging van de overeenkomst. Aangezien zij niet in die bepaling van het werknemersstatuut zijn vermeld, behoren de tijdens een buitengerechtelijke schikkingsprocedure toegekende vergoedingen volgens deze zelfde rechter dus niet tot die welke het Fogasa honoreert.
25
Met een beroep op de beschikking van 13 december 2005, Guerrero Pecino (C-177/05, Jurispr. blz. I-10887), die een tijdens een gerechtelijke schikkingsprocedure vastgestelde vergoeding betreft, verduidelijkt de verwijzende rechter het onderscheid tussen de buitengerechtelijke schikking en de gerechtelijke schikking, in die zin dat de gerechtelijke schikking tot stand komt in tegenwoordigheid van een rechter, die overigens kan weigeren deze goed te keuren op basis van artikel 84, lid 1, LPL, terwijl de buitengerechtelijke schikking tot stand komt voor een specifiek met deze taak belaste instantie, die geen toezicht kan uitoefenen op de inhoud van de overeenkomst en deze overeenkomst evenmin kan goed- of afkeuren. Dit wettelijk onderscheid tussen deze twee vormen van schikking beoogt mogelijke frauduleuze gedragingen tegen te gaan. Evenwel kan het Fogasa volgens dezelfde rechter geheel en al weigeren de in de buitengerechtelijke schikkingsprocedure vastgestelde ontslagvergoeding te betalen met een beroep op fraude die is geconstateerd in het kader van de procedure voor het verkrijgen van de uitkeringen van dit organisme bij insolventie van de werkgever.
26
Daarop heeft de Juzgado de lo Social Único de Algeciras de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vraag gesteld:
‘Is, gelet op het algemene gelijkheids- en non-discriminatiebeginsel, het verschil in behandeling waarin artikel 33, lid 2, van het werknemersstatuut (in de thans vigerende versie en de onmiddellijk daaraan voorafgaande, tot 14 juni 2006 vigerende versie) voorziet, objectief niet gerechtvaardigd, en vallen bijgevolg de aan een werknemer bij een buitengerechtelijke schikking toegekende ontslagvergoedingen binnen de werkingssfeer van richtlijn 80/987 […], zoals gewijzigd bij richtlijn 2002/74 […], aangezien artikel 33, lid 1, van het werknemersstatuut een dergelijke schikking wel erkent voor de betaling door het waarborgfonds van ‘salarios de tramitación’, welke eveneens het gevolg van een dergelijk ontslag zijn?’
Beantwoording van de prejudiciële vraag
27
Met zijn vraag wenst de verwijzende rechter met een beroep op bovenvermelde beschikking Guerrero Pecino te vernemen of de uitsluiting van vergoedingen wegens onrechtmatig ontslag van de betalingswaarborg die door de in artikel 3, eerste alinea, van richtlijn 80/987 voorziene waarborgfondsen wordt gehonoreerd, objectief gerechtvaardigd is als maatregel op basis van artikel 10, sub a, van deze richtlijn met het oog op het voorkomen van misbruik, wanneer die vergoedingen bij buitengerechtelijke schikking zijn toegekend.
28
Artikel 3, eerste alinea, van richtlijn 80/987 bepaalt dat de lidstaten de nodige maatregelen treffen opdat waarborgfondsen onder voorbehoud van artikel 4 van deze richtlijn de onvervulde aanspraken van de werknemers honoreren die voortvloeien uit arbeidsovereenkomsten of arbeidsverhoudingen, met inbegrip van de vergoeding wegens beëindiging van de arbeidsverhouding, indien de nationale wetgeving hierin voorziet.
29
Bijgevolg is richtlijn 80/987 van toepassing op de in het hoofdgeding aan de orde zijnde nationale regeling, aangezien deze laatste bepaalt dat de betaling van vergoedingen wegens beëindiging van de arbeidsverhouding onder de door het bevoegde waarborgfonds verleende bescherming valt, ook al is zij krachtens artikel 3, eerste alinea, van die richtlijn geenszins verplicht om dit te doen (zie arresten van 7 september 2006, Cordero Alonso, C-81/05, Jurispr. blz. I-7569, punt 31, en 17 januari 2008, Velasco Navarro, C-246/06, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 32).
30
Bijgevolg is de door die richtlijn geboden mogelijkheid voor het nationale recht om te bepalen welke uitkeringen voor rekening van het garantiefonds komen, onderworpen aan de eisen die voortvloeien uit het algemene beginsel van gelijkheid en non-discriminatie (arresten van 12 december 2002, Rodríguez Caballero, C-442/00, Jurispr. blz. I-11915, punten 29-33, en 16 december 2004, Olaso Valero, C-520/03, Jurispr. blz. I-12065, punten 34 en 35).
31
Aangezien de onrechtmatig ontslagen werknemers zich in een vergelijkbare situatie bevinden voor zover zij recht hebben op schadeloosstelling indien zij niet opnieuw in dienst worden genomen (zie reeds aangehaalde arresten Rodríguez Caballero, punt 33, en Olaso Valero, punt 35), kunnen de ontslagvergoedingen die in het kader van een buitengerechtelijke schikking worden toegekend, derhalve niet anders dan de overige verschuldigde vergoedingen worden behandeld door ze uit te sluiten van de onder artikel 33, lid 2, van het werknemersstatuut vallende vergoedingen, tenzij dit verschil in behandeling objectief gerechtvaardigd is (zie in die zin beschikking Guerrero Pecino, reeds aangehaald, punten 26 en 28, en arrest Olaso Valero, reeds aangehaald, punten 34 en 36).
32
Met betrekking tot een dergelijke rechtvaardiging dient eraan te worden herinnerd dat de lidstaten op basis van artikel 10, sub a, van richtlijn 80/987 de nodige maatregelen kunnen treffen met het oog op het voorkomen van misbruik (zie arrest Rodríguez Caballero, reeds aangehaald, punt 36). Daartoe bepaalt het Spaanse recht dat de bij een buitengerechtelijke schikking toegekende ontslagvergoedingen niet door het Fogasa worden gehonoreerd.
33
Een dergelijke uitsluiting kan niet worden geacht noodzakelijk te zijn om het door artikel 10, sub a, nagestreefde doel te bereiken wanneer het waarborgfonds over voldoende gegevens beschikt om in staat te zijn misbruik te voorkomen. Volgens de rechtspraak van het Hof is dit met name het geval wanneer de schikking wordt getoetst door een rechter (zie in die zin reeds aangehaalde arresten Rodríguez Caballero, punten 36 en 37, en Olaso Valero, punt 37).
34
In dit verband is de Spaanse regering van mening dat de buitengerechtelijke schikking niet vergelijkbaar is met de gerechtelijke schikking omdat zij niet voldoende garanties bevat om misbruik te kunnen voorkomen. De Commissie van de Europese Gemeenschappen is daarentegen van mening dat het uit de verwijzingsbeslissing blijkende verschil in behandeling niet objectief gerechtvaardigd is. Het Fogasa heeft adequate en voldoende middelen om fraude in concrete gevallen op te sporen en te voorkomen.
35
In de eerste plaats komt volgens de verwijzingsbeslissing een tijdens een buitengerechtelijke schikkingsprocedure gesloten overeenkomst over ontslagvergoedingen niet in aanwezigheid van een rechter tot stand. Meer bepaald wordt een dergelijke overeenkomst niet onder rechterlijk toezicht opgesteld. Zoals met name uit artikel 10 van Real Decreto 2756/1979 blijkt, kan de bemiddelaar de schikkingsprocedure niet beïnvloeden.
36
In die context moet worden benadrukt dat artikel 23 LPL niet voorziet in tussenkomst van het Fogasa tijdens de buitengerechtelijke schikkingsprocedure. Anders dan bij de gerechtelijke schikkingsprocedure, mag het waarborgfonds niet deelnemen in een buitengerechtelijke schikkingsprocedure. Bijgevolg is het Fogasa in de praktijk niet in staat kennis te nemen van misbruik of fraude.
37
Evenzo stelt de deelneming van het Fogasa in de procedure tot insolventieverklaring van de betrokken werkgever deze instelling evenmin in staat om zich te verzetten tegen een aanspraak op een ontslagvergoeding wanneer het vermoedt dat deze ongegrond is. Uit de artikelen 274 en 275 LPL blijkt namelijk dat deze procedure enkel het bestaan van insolventie van de werkgever en de insolventieverklaring betreft. Daarentegen heeft die procedure, nadat de insolventieverklaring is uitgesproken, niet tot doel dat toezicht wordt uitgeoefend op de rechtmatigheid van de door het Fogasa te honoreren aanspraken.
38
In de tweede plaats vindt volgens Real Decreto 2756/1979 de buitengerechtelijke schikking die tot een overeenkomst over ontslagvergoedingen leidt, plaats voor de organen van het Instituto de Mediación, Arbitraje y Conciliación. De aldus getroffen schikking hoeft niet door een rechter te worden goedgekeurd, aangezien de bemiddelaar geen toezicht kan uitoefenen op de inhoud van de schikking, zoals de rechter krachtens artikel 84 LPL kan doen bij een gerechtelijke schikking.
39
Met betrekking tot in de derde plaats de mogelijkheid voor het waarborgfonds om bij met redenen omklede beslissing betaling van de door hem te honoreren ontslagvergoeding te weigeren (zie in die zin reeds aangehaald arrest Rodríguez Caballero, punt 36), blijkt uit artikel 28, lid 3, van Real Decreto 505/1985 dat een dergelijk fonds het verzoek om betaling enkel daadwerkelijk mag weigeren indien het, bijvoorbeeld in een eventuele latere gerechtelijke procedure, het bewijs kan leveren van omstandigheden waaruit kan worden afgeleid dat sprake is van misbruik in de zin van die bepaling. In de praktijk valt moeilijk in te zien hoe het betrokken waarborgfonds in voorkomend geval dergelijke omstandigheden zal kunnen vaststellen en bewijzen, aangezien het niet mag deelnemen in de buitengerechtelijke schikkingsprocedure. Dit geldt ook ten aanzien van de bevoegdheid van het waarborgfonds om beroep krachtens artikel 67, lid 1, LPL in te stellen.
40
Geconcludeerd moet worden dat de in een buitengerechtelijke schikking toegekende ontslagvergoedingen, anders dan die welke zijn vastgesteld in een schikkingsprocedure in aanwezigheid van een rechter, waarin het waarborgfonds mag tussenkomen, onvoldoende waarborgen bieden om misbruik te voorkomen.
41
Aan deze conclusie wordt niet afgedaan door de regeling inzake de ‘salarios de tramitación’ in artikel 33, lid 1, van het werknemersstatuut, die niet voorziet in een bescherming die gelijkwaardig is aan die inzake de vergoedingen krachtens lid 2 van voormeld artikel 33 om misbruik te voorkomen. In dit verband blijkt uit de verwijzingsbeslissing dat de nationale rechter met zijn vraag ook wenst te vernemen of de aan de orde zijnde beschermingsmaatregel voor de in artikel 33, lid 2, bepaalde vergoedingen daadwerkelijk nodig is in de zin van artikel 10, sub a, van richtlijn 80/987.
42
In dit verband zij opgemerkt dat aanspraken zoals de ‘salarios de tramitación’ naar hun aard over het algemeen niet in onrechtmatige omstandigheden kunnen worden vastgesteld wanneer zij bij een buitengerechtelijke schikking worden toegekend. Aangezien dergelijke aanspraken aan de hand van objectieve criteria worden berekend en vastgelegd, laten zij, anders dan de overeenkomstig artikel 33, lid 2, van het werknemersstatuut berekende vergoedingen, onvoldoende vrijheid om bij de vaststelling ervan tot misbruik aanleiding te geven.
43
De noodzaak om de in een buitengerechtelijke schikking toegekende vergoedingen uit te sluiten van de waarborg voor het honoreren van onvervulde aanspraken door het waarborgfonds, kan dus niet tegen de achtergrond van de behandeling van schuldvorderingen zoals de ‘salarios de tramitación’ aan de orde worden gesteld.
44
Gelet op het voorgaande moet op de vraag van de verwijzende rechter worden geantwoord dat artikel 3, eerste alinea, van richtlijn 80/987 aldus moet worden uitgelegd, dat een lidstaat vergoedingen wegens onrechtmatig ontslag van de krachtens die bepaling door het waarborgfonds gehonoreerde betalingswaarborg kan uitsluiten wanneer zij bij een buitengerechtelijke schikking zijn toegekend, en dat een dergelijke objectief gerechtvaardigde uitsluiting een maatregel vormt die nodig is om misbruik te voorkomen in de zin van artikel 10, sub a, van deze richtlijn.
Kosten
45
Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.
Het Hof van Justitie (Vierde kamer) verklaart voor recht:
Artikel 3, eerste alinea, van richtlijn 80/987/EEG van de Raad van 20 oktober 1980 betreffende de bescherming van de werknemers bij insolventie van de werkgever, zoals gewijzigd bij richtlijn 2002/74/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 september 2002, moet aldus worden uitgelegd, dat een lidstaat vergoedingen wegens onrechtmatig ontslag van de krachtens die bepaling door het waarborgfonds gehonoreerde betalingswaarborg kan uitsluiten wanneer zij bij een buitengerechtelijke schikking zijn toegekend, en dat een dergelijke objectief gerechtvaardigde uitsluiting een maatregel vormt die nodig is om misbruik te voorkomen in de zin van artikel 10, sub a, van deze richtlijn.
ondertekeningen
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 21‑02‑2008