Procestaal: Duits.
HvJ EG, 03-05-2007, nr. C-386/05
ECLI:EU:C:2007:262
- Instantie
Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen
- Datum
03-05-2007
- Magistraten
K. Lenaerts, E. Juhász, R. Silva de Lapuerta, G. Arestis, T. von Danwitz
- Zaaknummer
C-386/05
- Conclusie
Y. Bot
- LJN
BA6065
- Roepnaam
Color Drack
- Vakgebied(en)
Internationaal privaatrecht (V)
Verbintenissenrecht (V)
Burgerlijk procesrecht (V)
EU-recht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:EU:C:2007:262, Uitspraak, Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen, 03‑05‑2007
ECLI:EU:C:2007:105, Conclusie, Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen, 15‑02‑2007
Uitspraak 03‑05‑2007
K. Lenaerts, E. Juhász, R. Silva de Lapuerta, G. Arestis, T. von Danwitz
Partij(en)
ARREST VAN HET HOF (Vierde kamer)
3 mei 2007 *
In zaak C-386/05,
betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens de artikelen 68 EG en 234 EG, ingediend door het Oberste Gerichtshof (Oostenrijk) bij beslissing van 28 september 2005, ingekomen bij het Hof op 24 oktober 2005, in de procedure
Color Drack GmbH
tegen
Lexx International Vertriebs GmbH,
‘Rechterlijke bevoegdheid, erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken — Verordening (EG) nr. 44/2001 — Bijzondere bevoegdheid — Artikel 5, punt 1, sub b, eerste streepje — Gerecht van plaats van uitvoering van verbintenis die aan eis ten grondslag ligt — Koop en verkoop van roerende lichamelijke zaken — Zaken die op verschillende plaatsen binnen één lidstaat worden geleverd’
wijst
HET HOF VAN JUSTITIE (Vierde kamer),
samengesteld als volgt: K. Lenaerts (rapporteur), kamerpresident, E. Juhász, R. Silva de Lapuerta, G. Arestis en T. von Danwitz, rechters,
advocaat-generaal: Y. Bot,
griffier: B. Fülöp, administrateur,
gezien de stukken en na de terechtzitting op 23 november 2006,
gelet op de opmerkingen van:
- —
Lexx International Vertriebs GmbH, vertegenwoordigd door H. Weben, Rechtsanwalt,
- —
de Duitse regering, vertegenwoordigd door A. Dittrich en M. Lumma als gemachtigden,
- —
de Italiaanse regering, vertegenwoordigd door I. M. Braguglia als gemachtigde, bijgestaan door W. Ferrante, avvocato dello Stato,
- —
de regering van het Verenigd Koninkrijk, vertegenwoordigd door S. Nwaokolo als gemachtigde, bijgestaan door A. Henshaw, barrister,
- —
de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door A.-M. Rouchaud-Joët en W. Bogensberger als gemachtigden,
gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 15 februari 2007,
het navolgende
Arrest
1
Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 5, punt 1, sub b, eerste streepje, van verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PB 2001, L 12, blz. 1).
Verordening nr. 44/2001
2
Volgens punt 2 van de considerans van verordening nr. 44/2001 ‘[zijn] bepalingen die de eenvormigheid van de regels inzake jurisdictiegeschillen in burgerlijke en handelszaken mogelijk maken alsook de vereenvoudiging van de formaliteiten met het oog op een snelle en eenvoudige erkenning en tenuitvoerlegging van de beslissingen van de lidstaten waarvoor deze verordening verbindend is, onontbeerlijk’.
3
Blijkens punt 11 van de considerans van verordening nr. 44/2001 ‘moeten de bevoegdheidsregels in hoge mate voorspelbaar zijn, waarbij als beginsel geldt dat de bevoegdheid in het algemeen gegrond wordt op de woonplaats van de verweerder; de bevoegdheid moet altijd op die grond kunnen worden gevestigd, behalve in een gering aantal duidelijk omschreven gevallen waarin het voorwerp van het geschil of de autonomie van de partijen een ander aanknopingspunt wettigt’.
4
De bevoegdheidsregels van verordening nr. 44/2001 zijn neergelegd in hoofdstuk II daarvan, dat de artikelen 2 tot en met 31 omvat.
5
Artikel 2, lid 1, van verordening nr. 44/2001, dat deel uitmaakt van hoofdstuk II, afdeling 1, daarvan, met het opschrift ‘Algemene bepalingen’, luidt als volgt:
‘Onverminderd deze verordening worden zij die woonplaats hebben op het grondgebied van een lidstaat, ongeacht hun nationaliteit, opgeroepen voor de gerechten van die lidstaat.’
6
Artikel 3, lid 1, van verordening nr. 44/2001, dat tot dezelfde afdeling 1 behoort, bepaalt:
‘Degenen die op het grondgebied van een lidstaat woonplaats hebben, kunnen slechts voor het gerecht van een andere lidstaat worden opgeroepen krachtens de in de afdelingen 2 tot en met 7 van dit hoofdstuk gegeven regels.’
7
Artikel 5 van verordening nr. 44/2001, opgenomen in hoofdstuk II, afdeling 2, ‘Bijzondere bevoegdheid’, bepaalt:
‘Een persoon die woonplaats heeft op het grondgebied van een lidstaat, kan in een andere lidstaat voor de volgende gerechten worden opgeroepen:
- 1
- a)
ten aanzien van verbintenissen uit overeenkomst: voor het gerecht van de plaats waar de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt, is uitgevoerd of moet worden uitgevoerd;
- b)
voor de toepassing van deze bepaling en tenzij anders is overeengekomen, is de plaats van uitvoering van de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt:
- —
voor de koop en verkoop van roerende lichamelijke zaken, de plaats in een lidstaat waar de zaken volgens de overeenkomst geleverd werden of geleverd hadden moeten worden;
- —
voor de verstrekking van diensten, de plaats in een lidstaat waar de diensten volgens de overeenkomst verstrekt werden of verstrekt hadden moeten worden;
- c)
punt a is van toepassing indien punt b niet van toepassing is;
[…]’
Hoofdgeding en prejudiciële vraag
8
Het verzoek om een prejudiciële beslissing is ingediend in het kader van een geding tussen Color Drack GmbH (hierna: ‘Color Drack’), een te Schwarzach (Oostenrijk) gevestigde vennootschap, en Lexx International Vertriebs GmbH (hierna : ‘Lexx’), een te Neurenberg (Duitsland) gevestigde vennootschap, over de uitvoering van een overeenkomst voor de koop en verkoop van roerende lichamelijke zaken, uit hoofde waarvan Lexx zich ertoe heeft verbonden zaken aan verschillende wederverkopers van Color Drack in Oostenrijk te leveren, met name in de plaats waar Color Drack haar zetel heeft, terwijl laatstgenoemde zich ertoe heeft verbonden de prijs van die zaken te betalen.
9
Het hoofdgeding betreft in het bijzonder de niet-nakoming van de krachtens de overeenkomst op Lexx rustende verplichting om de onverkochte zaken terug te nemen en de prijs daarvan terug te betalen aan Color Drack.
10
Wegens deze niet-uitvoering heeft Color Drack op 10 mei 2004 tegen Lexx een vordering tot betaling ingesteld bij het Bezirksgericht St. Johann im Pongau (Oostenrijk), in het rechtsgebied waarvan haar zetel ligt. Deze rechter heeft zich op basis van artikel 5, punt 1, sub b, eerste streepje, van verordening nr. 44/2001 relatief bevoegd verklaard.
11
In het door Lexx ingestelde hoger beroep heeft het Landesgericht Salzburg (Oostenrijk) dit vonnis vernietigd op grond dat de rechter in eerste aanleg geen relatieve bevoegdheid had. Deze appelrechter was van oordeel dat één enkel aanknopingspunt voor alle aanspraken uit een overeenkomst inzake de koop en verkoop van roerende lichamelijke zaken, zoals bedoeld in artikel 5, punt 1, sub b, eerste streepje, van verordening nr. 44/2001, in het geval van een verscheidenheid van leveringsplaatsen niet kon worden bepaald.
12
In het cassatieberoep van Color Drack tegen de uitspraak van het Landesgericht Salzburg, overweegt het Oberste Gerichtshof dat voor de beantwoording van de vraag of de Oostenrijkse rechter bij wie de zaak in eerste aanleg aanhangig is gemaakt, relatief bevoegd was, de uitlegging van artikel 5, punt 1, sub b, eerste streepje, van verordening nr. 44/2001 noodzakelijk is.
13
Het Oberste Gerichtshof merkt op dat deze bepaling één enkel aanknopingspunt geeft voor alle aanspraken uit een overeenkomst voor de koop en verkoop van roerende lichamelijke zaken, te weten de plaats van levering, en dat deze bepaling, die een bijzondere bevoegdheid regelt, in beginsel eng moet worden uitgelegd. Het Oberste Gerichtshof vraagt zich derhalve af of de rechter bij wie de zaak in eerste aanleg op basis van deze bepaling aanhangig is gemaakt wel bevoegd is, aangezien de zaken in casu niet enkel in het rechtsgebied van deze rechter zijn geleverd, maar op verschillende plaatsen in de lidstaat waartoe deze rechter behoort.
14
Het Oberste Gerichtshof heeft derhalve besloten de behandeling van de zaak te schorsen en het Hof te verzoeken om een prejudiciële beslissing over de volgende vraag:
‘Moet artikel 5, punt 1, sub b, van verordening (EG) nr. 44/2001 […] aldus worden uitgelegd dat de op het grondgebied van een lidstaat gevestigde verkoper van roerende lichamelijke zaken, die, zoals contractueel overeengekomen, de zaken aan de in een andere lidstaat gevestigde koper op verschillende plaatsen in deze andere lidstaat heeft geleverd, door de koper met betrekking tot een alle (deel-)leveringen betreffende vordering uit de overeenkomst — eventueel naar keuze van de eiser — voor het gerecht van een van deze plaatsen (van uitvoering) kan worden opgeroepen?’
Beantwoording van de prejudiciële vraag
15
Met zijn vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 5, punt 1, sub b, eerste streepje, van verordening nr. 44/2001 van toepassing is in het geval van verkoop van roerende lichamelijke zaken die op een verscheidenheid van plaatsen binnen eenzelfde lidstaat moeten worden geleverd, en zo ja of de eiser, wanneer de vordering betrekking heeft op alle leveringen, de verweerder voor het gerecht van de leveringsplaats van zijn keuze kan oproepen.
16
Vooropgesteld dient te worden dat de hierna volgende overwegingen enkel betrekking hebben op het geval van een verscheidenheid van leveringsplaatsen binnen één lidstaat, en niet vooruitlopen op het antwoord dat moet worden gegeven in het geval van een verscheidenheid van leveringsplaatsen in verschillende lidstaten.
17
Om te beginnen moet worden vastgesteld dat de gestelde vraag niet enkel op basis van de bewoordingen van artikel 5, punt 1, sub b, eerste streepje, van verordening nr. 44/2001 kan worden beantwoord, aangezien deze bewoordingen niet uitdrukkelijk naar de in die vraag bedoelde situatie verwijzen.
18
Bijgevolg dient artikel 5, punt 1, sub b, eerste streepje, van verordening nr. 44/2001 te worden uitgelegd in het licht van de ontstaansgeschiedenis, de doelstellingen en het systeem van die verordening (zie in die zin arresten van 13 juli 2006, Reisch Montage, C-103/05, Jurispr. blz. I-6827, punt 29, en 14 december 2006, ASML, C-283/05, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 22).
19
Verordening nr. 44/2001 is blijkens de punten 2 en 11 van de considerans gericht op het creëren van eenvormigheid van de regels inzake jurisdictiegeschillen in burgerlijke en handelszaken middels bevoegdheidsregels die in hoge mate voorspelbaar zijn.
20
In dit kader beoogt deze verordening de rechtsbescherming van de in de Gemeenschap gevestigde personen te vergroten, door te verzekeren dat de eiser gemakkelijk kan bepalen welk gerecht hij kan aanzoeken en de verweerder redelijkerwijs kan voorzien voor welk gerecht hij kan worden opgeroepen (zie arrest Reisch Montage, reeds aangehaald, punten 24 en 25).
21
Daartoe hebben de bevoegdheidsregels van verordening nr. 44/2001 als uitgangspunt de in artikel 2 daarvan neergelegde regel dat het gerecht van de woonplaats van de verweerder in beginsel bevoegd is, waarop de bijzondere bevoegdheid een aanvulling vormt (zie arrest Reisch Montage, reeds aangehaald, punt 22).
22
Zo wordt de regel dat het gerecht van de woonplaats van de verweerder bevoegd is, in artikel 5, punt 1, van verordening nr. 44/2001 aangevuld door een bijzonderebevoegdheidsregel voor verbintenissen uit overeenkomst. Deze laatste regel, die aan een nabijheidsdoelstelling beantwoordt, is ingegeven door de wenselijkheid dat er een nauwe band bestaat tussen de overeenkomst en het gerecht dat daarvan kennis moet nemen.
23
Volgens deze regel kan de verweerder tevens worden opgeroepen voor het gerecht van de plaats waar de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt, is uitgevoerd of moet worden uitgevoerd, omdat dat gerecht wordt verondersteld een nauwe band met de overeenkomst te hebben.
24
Ter bevordering van het primaire doel van eenvormigheid van de regels inzake rechterlijke bevoegdheid om redenen van voorspelbaarheid, definieert verordening nr. 44/2001 dit aanknopingspunt op autonome wijze voor de koop en verkoop van roerende lichamelijke zaken.
25
Krachtens artikel 5, punt 1, sub b, eerste streepje, van de verordening is de plaats van uitvoering van de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt, immers de plaats in een lidstaat waar de zaken volgens de overeenkomst geleverd werden of geleverd hadden moeten worden.
26
In het kader van verordening nr. 44/2001 hanteert deze bijzonderebevoegdheidsregel voor verbintenissen uit overeenkomst, anders dan Lexx heeft betoogd, de plaats van levering als zelfstandig aanknopingspunt, bestemd om te worden toegepast op alle vorderingen uit één overeenkomst voor de koop en verkoop van roerende lichamelijke zaken, en niet alleen op vorderingen die zijn gebaseerd op de leveringsverplichting zelf.
27
In het licht van deze overwegingen moet worden vastgesteld of artikel 5, punt 1, sub b, eerste streepje, van verordening nr. 44/2001 van toepassing is wanneer op verscheidene plaatsen binnen één lidstaat moet worden geleverd, en zo ja, of de eiser, wanneer de vordering betrekking heeft op alle leveringen, de verweerder voor het gerecht van de leveringsplaats van zijn keuze kan oproepen.
28
In de eerste plaats geldt artikel 5, punt 1, sub b, eerste streepje, van verordening nr. 44/2001 zowel wanneer op één plaats als wanneer op verscheidene plaatsen wordt geleverd.
29
Met de keuze van zowel één bevoegd gerecht als één aanknopingspunt, heeft de gemeenschapswetgever immers niet op algemene wijze de situatie willen uitsluiten waarin verschillende gerechten bevoegd kunnen zijn en evenmin de situatie waarin dat aanknopingspunt op verschillende plaatsen kan worden vastgesteld.
30
Artikel 5, punt 1, sub b, eerste streepje, van verordening nr. 44/2001 bepaalt zowel de internationale als de relatieve bevoegdheid en heeft tot doel om eenheid te brengen in de regels inzake jurisdictiegeschillen en bijgevolg om rechtstreeks het bevoegde gerecht aan te wijzen zonder naar de interne regels van de lidstaten te verwijzen.
31
Een bevestigend antwoord op de vraag of de onderzochte bepaling van toepassing is wanneer op verscheidene plaatsen binnen één lidstaat wordt geleverd, doet niet af aan de doelstellingen die worden nagestreefd met de in verordening nr. 44/2001 opgenomen regels inzake de internationale bevoegdheid van de gerechten van de lidstaten.
32
Enerzijds is de toepasbaarheid van artikel 5, punt 1, sub b, eerste streepje, van verordening nr. 44/2001 in het geval van een verscheidenheid van leveringsplaatsen binnen één lidstaat in overeenstemming met het met de verordening nagestreefde doel van voorspelbaarheid.
33
In dat geval kunnen de contractpartijen immers gemakkelijk en redelijkerwijze voorzien aan de gerechten van welke lidstaat zij hun geschil kunnen voorleggen.
34
Anderzijds is de toepasbaarheid van artikel 5, punt 1, sub b, eerste streepje, van verordening nr. 44/ 2001 in het geval van een verscheidenheid van leveringsplaatsen binnen één lidstaat, ook in overeenstemming met de nabijheidsdoelstelling die ten grondslag ligt aan de bijzonderebevoegdheidsregels voor verbintenissen uit overeenkomst.
35
In het geval van een verscheidenheid van leveringsplaatsen binnen één lidstaat wordt deze nabijheidsdoelstelling immers verzekerd omdat ingevolge de onderzochte bepaling hoe dan ook de gerechten van deze lidstaat bevoegd zullen zijn om van het geschil kennis te nemen.
36
Bijgevolg is artikel 5, punt 1, sub b, eerste streepje, van verordening nr. 44/2001 van toepassing in het geval van een verscheidenheid van leveringsplaatsen binnen één lidstaat.
37
Uit de toepasbaarheid van artikel 5, punt 1, sub b, eerste streepje, van verordening nr. 44/2001 in omstandigheden als die van het hoofdgeding, kan echter niet worden afgeleid dat deze bepaling noodzakelijkerwijs een concurrente bevoegdheid verleent aan elk gerecht binnen het rechtsgebied waarvan de zaken geleverd werden of geleverd hadden moeten worden.
38
Aangaande in de tweede plaats de vraag of de eiser, wanneer op verscheidene plaatsen binnen één lidstaat moet worden geleverd en de vordering betrekking heeft op alle leveringen, de verweerder op basis van artikel 5, punt 1, sub b, eerste streepje, van verordening nr. 44/2001 voor het gerecht van de leveringsplaats van zijn keuze kan oproepen, dient te worden beklemtoond dat één gerecht bevoegd moet zijn om kennis te nemen van alle vorderingen uit de overeenkomst.
39
Hierbij moet rekening worden gehouden met de ontstaansgeschiedenis van de onderzochte bepaling. Met deze bepaling heeft de gemeenschapswetgever voor overeenkomsten inzake de koop en verkoop van roerende lichamelijke zaken uitdrukkelijk willen afwijken van de eerdere oplossing, volgens welke de plaats van uitvoering voor elk van de litigieuze verbintenissen werd bepaald volgens het internationaal privaatrecht van het gerecht waar het geschil aanhangig was gemaakt. Door als ‘plaats van uitvoering’ autonoom aan te wijzen de plaats waar de verbintenis die de overeenkomst karakteriseert moet worden uitgevoerd, heeft de gemeenschapswetgever de rechterlijke bevoegdheid voor de geschillen betreffende alle verbintenissen uit die overeenkomst willen centraliseren op de plaats van uitvoering en één bevoegde rechter voor alle vorderingen uit de overeenkomst willen bepalen.
40
Uit dien hoofde moet rekening worden gehouden met het feit dat de bijzondere bevoegdheid van artikel 5, punt 1, sub b, eerste streepje, van verordening nr. 44/2001, met het oog op de nuttige procesinrichting, in beginsel haar rechtvaardiging vindt in de wenselijkheid dat er een bijzonder nauwe band bestaat tussen de overeenkomst en het gerecht dat daarvan kennis moet nemen. Daaruit volgt dat in het geval van verscheidenheid van plaatsen van levering van de zaken, voor de toepassing van de onderzochte bepaling onder plaats van uitvoering in beginsel moet worden verstaan de plaats die de nauwste band tussen de overeenkomst en het bevoegde gerecht verzekert. In een dergelijk geval blijkt de nauwste band meestal aanwezig te zijn op de plaats van de hoofdlevering, welke levering op basis van economische criteria moet worden bepaald.
41
In dit verband staat het aan de aangezochte nationale rechter om gelet op de aan hem voorgelegde bewijsmiddelen zijn bevoegdheid te bepalen.
42
Indien niet kan worden bepaald wat de plaats van de hoofdlevering is, heeft elk van de leveringsplaatsen een toereikende band van nabijheid met de feiten van het geding en, bijgevolg, een duidelijk aanknopingspunt voor de rechterlijke bevoegdheid. In een dergelijk geval kan de eiser de verweerder op basis van artikel 5, punt 1, sub b, eerste streepje, van verordening nr. 44/2001 voor het gerecht van de leveringsplaats van zijn keuze oproepen.
43
Een dergelijke aan de eiser toegestane keuze stelt zowel deze eiser in staat om gemakkelijk te bepalen welke gerechten hij kan aanzoeken, als de verweerder om redelijkerwijs te voorzien voor welke gerechten hij kan worden opgeroepen.
44
Hieraan wordt niet afgedaan door het feit dat de verweerder niet kan voorzien voor welk gerecht van deze lidstaat hij kan worden opgeroepen. Hij wordt immers voldoende beschermd doordat hij volgens de onderzochte bepaling in het geval van een verscheidenheid van plaatsen van uitvoering binnen één lidstaat, enkel kan worden opgeroepen voor de gerechten van deze lidstaat binnen het rechtsgebied waarvan een levering heeft plaatsgevonden.
45
Gelet op een en ander moet op de gestelde vraag worden geantwoord dat artikel 5, punt 1, sub b, eerste streepje, van verordening nr. 44/2001 aldus moet worden uitgelegd dat deze bepaling van toepassing is in het geval van een verscheidenheid van leveringsplaatsen binnen één lidstaat. In een dergelijk geval is het gerecht dat bevoegd is om kennis te nemen van alle vorderingen uit de overeenkomst inzake de koop en verkoop van roerende lichamelijke zaken, het gerecht binnen het rechtsgebied waarvan de hoofdlevering heeft plaatsgevonden, welke levering op basis van economische criteria moet worden bepaald. Bij gebreke van doorslaggevende factoren om de plaats van de hoofdlevering te bepalen, kan de eiser de verweerder voor het gerecht van de leveringsplaats van zijn keuze oproepen.
Kosten
46
Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.
Het Hof van Justitie (Vierde kamer) verklaart voor recht:
Artikel 5, punt 1, sub b, eerste streepje, van verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, moet aldus worden uitgelegd dat deze bepaling van toepassing is in het geval van een verscheidenheid van leveringsplaatsen binnen één lidstaat. In een dergelijk geval is het gerecht dat bevoegd is om kennis te nemen van alle vorderingen uit de overeenkomst inzake de koop en verkoop van roerende lichamelijke zaken, het gerecht binnen het rechtsgebied waarvan de hoofdlevering heeft plaatsgevonden, welke levering op basis van economische criteria moet worden bepaald. Bij gebreke van doorslaggevende factoren om de plaats van de hoofdlevering te bepalen, kan de eiser de verweerder voor het gerecht van de leveringsplaats van zijn keuze oproepen.
ondertekeningen
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 03‑05‑2007
Conclusie 15‑02‑2007
Y. Bot
Partij(en)
CONCLUSIE VAN ADVOCAAT-GENERAAL
Y. BOT
van 15 februari 20071.
Color Drack GmbH
tegen
LEXX International Vertriebs GmbH
[verzoek van het Oberste Gerichtshof (Oostenrijk) om een prejudiciële beslissing]
‘Verordening (EG) nr. 44/2001 — Artikel 5, punt 1, sub b — Bijzondere bevoegdheid voor verbintenissen uit overeenkomst — Koop en verkoop van roerende lichamelijke zaken — Meerdere plaatsen van levering in een lidstaat’
1
In de onderhavige prejudiciële procedure gaat het voor de eerste keer om de uitlegging van artikel 5, punt 1, sub b, van verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad2., waarbij bijzondere bevoegdheidsregels voor verbintenissen uit overeenkomst worden ingevoerd, die afwijken van het beginsel dat de bevoegdheid in zijn algemeenheid gegrond is op de woonplaats van de verweerder.
2
In artikel 5, punt 1, sub b, wordt bepaald dat, wanneer het geschil betrekking heeft op een internationale koop en verkoop van roerende lichamelijke zaken, eiser de verweerder kan oproepen voor het gerecht van de plaats waar de zaken volgens de overeenkomst geleverd werden of geleverd hadden moeten worden.
3
In casu gaat het erom of ingeval de vordering betrekking heeft op zaken die op verschillende plaatsen op het grondgebied van een lidstaat werden geleverd, deze bepaling van toepassing is en, zo ja, op welke wijze.
4
In de onderhavige conclusie zal ik betogen dat ingeval er meerdere plaatsen van levering zijn, artikel 5, lid 1, sub b, van verordening nr. 44/2001 van toepassing is, mits al deze plaatsen gelegen zijn op het grondgebied van één enkele lidstaat. Ik zal ook uiteenzetten dat ingeval de vordering zonder onderscheid betrekking heeft op alle leveringen, het antwoord op de vraag of eiser de verweerder voor het gerecht van elke willekeurige plaats van levering kan oproepen dan wel zijn vordering bij het gerecht van een van die plaatsen in het bijzonder moet indienen, van het nationale recht afhangt en dat indien het nationale recht hierover geen regels bevat, eiser de verweerder kan oproepen voor het gerecht van de plaats van levering van zijn keuze.
I — Het toepasselijk recht
5
Verordening nr. 44/2001 is door de Raad van de Europese Unie vastgesteld op grondslag van de bepalingen van titel IV EG-Verdrag, die de Gemeenschap de bevoegdheid verlenen om op het gebied van de justitiële samenwerking in burgerlijke zaken de maatregelen te treffen die voor de goede werking van de interne markt nodig zijn.
6
Deze verordening vervangt voor alle lidstaten het Executieverdrag van 27 september 1968 betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken.3.4. Verordening nr. 44/2001 is in werking getreden op 1 maart 2002 en is slechts van toepassing op rechtsvorderingen die zijn ingesteld en authentieke akten die zijn verleden na de inwerkingtreding van deze verordening.5.
7
Deze verordening is in hoge mate geïnspireerd op het Executieverdrag, waarmee de gemeenschapswetgever een daadwerkelijke continuïteit heeft willen waarborgen.6. In de verordening wordt het in dit verdrag vervatte systeem van bevoegdheidsregels overgenomen, dat gebaseerd is op de principiële bevoegdheid van het gerecht van de woonplaats van de verweerder, en aangevuld met exclusieve dan wel concurrerende bevoegdheidsregels.
8
Zo bepaalt artikel 2, lid 1, van verordening nr. 44/2001:
‘Onverminderd deze verordening worden zij die woonplaats hebben op het grondgebied van een lidstaat, ongeacht hun nationaliteit, opgeroepen voor de gerechten van die lidstaat.’
9
Artikel 5 van verordening nr. 44/2001 luidt als volgt:
‘Een persoon die woonplaats heeft op het grondgebied van een lidstaat, kan in een andere lidstaat voor de volgende gerechten worden opgeroepen:
- 1)
- a)
ten aanzien van verbintenissen uit overeenkomst: voor het gerecht van de plaats waar de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt, is uitgevoerd of moet worden uitgevoerd;
- b)
voor de toepassing van deze bepaling en tenzij anders is overeengekomen, is de plaats van uitvoering van de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt:
- —
voor de koop en verkoop van roerende lichamelijke zaken, de plaats in een lidstaat waar de zaken volgens de overeenkomst geleverd werden of geleverd hadden moeten worden;
- —
voor de verstrekking van diensten, de plaats in een lidstaat waar de diensten volgens de overeenkomst verstrekt werden of verstrekt hadden moeten worden;
- c)
punt a is van toepassing indien punt b niet van toepassing is;
[…]’
II — Het hoofdgeding
10
In het hoofdgeding staan als partijen tegenover elkaar de in Schwarzach, Oostenrijk, gevestigde vennootschap Color Drack GmbH7., en de vennootschap LEXX International Vertriebs GmbH8., gevestigd in Neurenberg, Duitsland.
11
Color Drack heeft van LEXX International Vertriebs zonnebrillen gekocht die zij zelf volledig heeft betaald, maar rechtstreeks bij haar afnemers op verschillende plaatsen in Oostenrijk heeft laten afleveren door de verkoper.
12
Color Drack heeft vervolgens de niet-verkochte brillen teruggestuurd naar LEXX International Vertriebs en haar om terugbetaling van 9 291,56 EUR, exclusief rente en kosten, gevraagd. Omdat dit bedrag niet werd voldaan, heeft Color Drack op 10 mei 2004 een vordering tot betaling tegen LEXX International Vertriebs ingesteld bij het Bezirksgericht St Johann im Pongau (Oostenrijk), in het rechtsgebied waarvan Color Drack is gevestigd (Schwarzach).
13
Deze rechter heeft zich territoriaal bevoegd verklaard op grond van artikel 5, punt 1, sub b, van verordening nr. 44/2001. Hij was van oordeel dat de plaats van uitvoering van de verbintenis waarmee bij de terugname van de onverkochte zaken rekening gehouden moest worden, de plaats van vestiging van Color Drack was. Tevens heeft hij de vordering ten gronde toegewezen.
14
Het Landesgericht Salzburg (Oostenrijk), waarbij LEXX International Vertriebs hoger beroep instelde, heeft dit vonnis vernietigd op grond dat de rechter in eerste aanleg territoriaal niet bevoegd was.
15
Het Landesgericht was van oordeel dat artikel 5, punt 1, sub b, van verordening nr. 44/2001 voorziet in één enkel aanknopingspunt voor alle rechten uit een koopovereenkomst, daaronder begrepen een vordering tot terugbetaling na retournering van de zaken. Het achtte een autonome vaststelling van een dergelijk aanknopingspunt op basis van deze bepaling niet mogelijk, nu er aan verschillende afnemers op diverse plaatsen in Oostenrijk was afgeleverd.
16
Het Landesgericht heeft daaruit afgeleid dat, aangezien artikel 5, punt, 1, sub b, van verordening nr. 44/2001 niet van toepassing is, artikel 5, lid 1, sub a, van diezelfde verordening krachtens artikel 5, lid 1, sub c, toepassing moest vinden. Overeenkomstig deze laatste bepaling had Color Drack haar vordering tot betaling moeten instellen bij het gerecht van Neurenberg, dat bevoegd was als gerecht van de plaats waar de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt, moest worden uitgevoerd.
17
Het Oberste Gerichtshof (Oostenrijk), waarbij Color Drack cassatieberoep heeft ingesteld, heeft de behandeling van de zaak geschorst en het Hof om een prejudiciële beslissing gevraagd over de uitlegging van artikel 5, punt 1, sub b, van verordening nr. 44/2001.
18
In zijn verwijzingsbeschikking zet het uiteen dat het deze bepaling als volgt opvat. Om te beginnen moet zij als bijzondere bevoegdheidsregel strikt worden uitgelegd. Verder geeft artikel 5, punt 1, sub b, van verordening nr. 44/2001, in tegenstelling tot artikel 5, punt 1, van het Executieverdrag, één enkel aanknopingpunt voor alle rechten uit een overeenkomst van koop of tot het verrichten van diensten. Ten slotte is de plaats waar de zaken daadwerkelijk zijn geleverd, het criterium dat doorslaggevend is voor de internationale bevoegdheid.
19
Volgens het Oberste Gerichtshof zou de bevoegdheid van de door Color Drack in eerste instantie geadieerde rechter buiten twijfel staan indien alle leveringen aan deze vennootschap in Schwarzach hadden plaatsgehad. Hij vraagt zich echter af of deze rechter nog steeds bevoegd moet geacht, wanneer de zaken niet enkel in het rechtsgebied van deze rechter zijn geleverd, maar op verschillende plaatsen in de lidstaat van de koper.
20
Gelet op deze overwegingen heeft hij besloten het Hof de volgende prejudiciële vraag te stellen:
‘Moet artikel 5, punt 1, sub b, van [verordening (EG) nr. 44/2001] aldus worden uitgelegd dat de op het grondgebied van een lidstaat gevestigde verkoper van roerende lichamelijke zaken, die, zoals contractueel overeengekomen, de zaken aan de in een andere lidstaat gevestigde koper op verschillende plaatsen in deze andere lidstaat heeft geleverd, door de koper met betrekking tot een alle (deel-)leveringen betreffende vordering uit de overeenkomst — eventueel naar keuze van de eiser — voor het gerecht van een van deze plaatsen (van uitvoering) kan worden opgeroepen?’
III — Analyse
21
Het Oberste Gerichtshof heeft er in zijn verwijzingsbeschikking aan herinnerd dat naar nationaal recht geen voorziening openstaat tegen zijn beslissingen. Het is derhalve krachtens artikel 68 EG bevoegd om het Hof een prejudiciële beslissing te vragen over de uitlegging van een bepaling van verordening nr. 44/2001.
22
Ook staat vast dat verordening nr. 44/2001 in casu van toepassing is, aangezien de overeenkomst waarop Color Drack haar vordering baseert, een koopovereenkomst van roerende zaken is en zij deze vordering tot betaling na 1 maart 2002 heeft ingesteld.
23
De prejudiciële verwijzing stelt twee vraagpunten aan de orde. Zo wenst de verwijzende rechter in de eerste plaats te vernemen of artikel 5, punt 1, sub b van verordening nr. 44/2001 van toepassing is wanneer de zaken, zoals partijen zijn overeengekomen, op verschillende plaatsen op het grondgebied van één enkele lidstaat zijn afgeleverd.
24
Vervolgens vraagt hij het Hof om, in geval van een bevestigend antwoord op deze vraag, nader aan te geven of eiseres verweerster voor het gerecht van de plaats van uitvoering van haar keuze kan dagen, wanneer de vordering op alle leveringen betrekking heeft.
25
Ik zal elk van deze punten achtereenvolgens behandelen.
A — De toepassing van artikel 5, punt 1, sub b, van verordening nr. 44/2001 in geval van levering op meerdere plaatsen op het grondgebied van een enkele lidstaat
26
LEXX International Vertriebs alsook de Duitse en de Italiaanse regering stellen dat artikel 5, punt 1, sub b, van verordening nr. 44/2001 niet van toepassing is, wanneer op meerdere plaatsen wordt geleverd.
27
Volgens de Duitse regering is toepassing van deze bepaling, waarin slechts van één plaats van levering wordt gesproken, in dat geval in strijd met de bewoordingen ervan.9. Haars inziens zou een dergelijke toepassing ook in strijd zijn met de systematiek van deze verordening. Als bijzondere bevoegdheidsregel moet de litigieuze bepaling strikt worden uitgelegd. Ook stelt zij dat wanneer de voorwaarden van artikel 5, lid 1, sub b, van de verordening niet zijn vervuld, artikel 5, punt 1, sub a, van de verordening krachtens artikel 5, punt 1, sub c, van de verordening van toepassing is.
28
De Duitse regering, hierin ondersteund door de Italiaanse regering, verwijst ook naar de doelstelling van artikel 5, punt 1, sub b, van verordening nr. 44/2001. Zij stelt dat deze bepaling ertoe strekt, de partijen bij een overeenkomst in staat te stellen te bepalen welke rechter bevoegd is om kennis te nemen van op deze overeenkomst gebaseerde vorderingen, alsook te voorkomen dat er meerdere rechters bevoegd zijn. Volgens haar regelt deze bepaling niet alleen de internationale, maar ook de territoriale bevoegdheid van de gerechten van een lidstaat.
29
De Duitse en de Italiaanse regering benadrukken dat het, in geval van levering op verschillende plaatsen, niet mogelijk is om met de criteria van artikel 5, lid 1, sub b, van verordening nr. 44/2001 één enkele plaats van uitvoering vast te stellen, en dat het in strijd zou zijn met de doelstelling van deze bepaling wanneer de eiser werd toegestaan om zijn vordering in één dan wel in elk van de plaatsen van levering in te stellen.
30
De Italiaanse regering brengt daarbij in herinnering dat de facultatieve bevoegdheidsregel van artikel 5, punt 1, van verordening nr. 44/2001 is vastgesteld om redenen van een goede rechtsbedeling. Wanneer er meerdere plaatsen van uitvoering van de verbintenis uit overeenkomst zijn, is het volgens haar niet mogelijk te bepalen met welke plaats van uitvoering het geschil en de bevoegde rechter de nauwste band hebben.
31
Ten slotte betoogt de Duitse regering dat haar zienswijze strookt met het arrest Besix10., waarin het Hof van oordeel was dat de facultatieve bevoegdheidsregel van artikel 5, punt 1, Executieverdrag voor verbintenissen uit overeenkomst niet van toepassing was in het geval van een vordering die betrekking had op een verbintenis om niet te doen, zonder enige geografische beperking.
32
Ik ben het hiermee niet eens. Evenals als de regering van het Verenigd Koninkrijk en de Commissie ben ik van mening dat de facultatieve bevoegdheidsregel van artikel 5, punt 1, sub b, van verordening nr. 44/2001 van toepassing is wanneer de zaken, zoals partijen zijn overeengekomen, op verschillende plaatsen binnen één lidstaat werden geleverd.
33
Ik baseer mijn zienswijze op het stelsel van artikel 5, punt 1, van verordening nr. 44/2001 alsook op de doelstellingen van deze verordening, bezien in het licht van het systeem van facultatieve fora voor verbintenissen uit overeenkomst van het Executieverdrag en de daaraan verbonden nadelen.
34
Alvorens deze redenen uiteen te zetten, moet ik eerst aangeven waarom volgens mij het antwoord op de onderzochte vraag niet in de bewoordingen van artikel 5, punt 1, sub b, van verordening nr. 44/2001 is te vinden.
1. De bewoordingen van artikel 5, punt 1, sub b, van verordening nr. 44/2001
35
Anders dan de Duitse regering ben ik van mening dat de bewoordingen van artikel 5, punt 1, sub b, van verordening nr. 44/2001 de vraag of de facultatieve bevoegdheid van deze bepaling al dan niet toepassing moet vinden ingeval er meerdere plaatsen van levering zijn, niet kunnen oplossen.
36
Ik denk niet dat het antwoord op deze vraag zich laat afleiden uit het feit dat in het zinsdeel ‘de plaats in een lidstaat waar de zaken volgens de overeenkomst geleverd werden of geleverd hadden moeten worden’ naar één enkele plaats van levering wordt verwezen.
37
De vraag waarop geantwoord moet worden, heeft namelijk betrekking op de materiële werkingssfeer van deze bepaling. Deze werkingssfeer wordt in de litigieuze bepaling aangegeven door het begrip ‘koop en verkoop van roerende lichamelijke zaken’ en niet door het zinsdeel ‘de plaats in een lidstaat waar de zaken volgens de overeenkomst geleverd werden of geleverd hadden moeten worden’. Dit zinsdeel geeft enkel het criterium aan voor de territoriale bevoegdheid in het geval van koop en verkoop van roerende lichamelijke zaken. Het verduidelijkt, wat de plaats van uitvoering is die bij dit soort overeenkomsten in aanmerking moet worden genomen om vast te stellen welke rechter bevoegd is.
38
Bovendien bepaalt artikel 5, punt 1, sub b, van verordening nr. 44/2001 dat de verweerder zijn vordering kan indienen bij ‘het gerecht’ van de plaats van levering van de zaken. Afhankelijk van de omvang van de territoriale bevoegdheid van de betrokken gerechten als bepaald in het nationale recht van de betrokken lidstaat, kunnen leveringen die op verschillende plaatsen in die lidstaat zijn verricht, plaatsvinden in het rechtsgebied van hetzelfde gerecht. Het feit dat er meerdere plaatsen van levering op het grondgebied van eenzelfde lidstaat zijn, betekent derhalve nog niet dat er meer dan een rechter bevoegd is.
39
Indien wij ons alleen op de formulering van artikel 5, punt 1, sub b, van verordening nr. 44/2001 en de daarin vervatte verwijzing naar een enkele plaats van levering zouden baseren, zou derhalve nog de vraag rijzen of deze bepaling van toepassing is wanneer alle leveringen binnen het rechtsgebied van één enkel gerecht plaatsvinden.
40
Deze overwegingen tonen volgens mij aan dat het niet mogelijk is om uit de bewoordingen van artikel 5, punt 1, sub b, van verordening nr. 44/2001 duidelijke en nauwkeurige aanwijzingen te putten voor het antwoord op de vraag of, en in voorkomend geval op welke wijze, deze bepaling van toepassing is ingeval er meerdere plaatsen van levering zijn.
41
Wanneer op grond van de bewoordingen als zodanig van een gemeenschapsrechtelijke bepaling niet met zekerheid kan worden vastgesteld hoe deze in een bepaalde situatie dient te worden opgevat en toegepast, moet ze volgens vaste rechtspraak van het Hof worden uitgelegd rekening houdend met het systeem en de doelstellingen van de regeling waarvan zij deel uitmaakt.11. Het antwoord op de onderzochte vraag moet dus worden bepaald door de opzet en de doelstellingen van verordening nr. 44/2001 in aanmerking te nemen.
2. Het systeem van artikel 5, punt 1, van verordening nr. 44/2001 en de doelstellingen van deze verordening
42
Zoals ik heb aangegeven, is verordening nr. 44/2001, die het Executieverdrag vervangt, in hoge mate geïnspireerd op dit verdrag en past zij binnen de continuïteit ervan. Ook is artikel 5, punt 1, van verordening nr. 44/2001, zoals gebleken, een nieuw element vergeleken met de inhoud van artikel 5, punt 1, van dit verdrag.
43
Voor een goed begrip van de strekking van dit nieuwe element en de gevolgen die het heeft voor de toepassingsvoorwaarden van artikel 5, punt 1, sub b, van verordening nr. 44/2001, lijkt het nodig de inhoud van het systeem van facultatieve bevoegdheidsregels voor verbintenissen uit overeenkomst van het Executieverdrag en de daardoor gerezen problemen die de gemeenschapswetgever met de verordening heeft willen verhelpen, in herinnering te brengen.
a) Het systeem van facultatieve bevoegdheidsregels ten aanzien van verbintenissen uit overeenkomst van het Executieverdrag en de uitlegging hiervan door de rechtspraak
44
Het Executieverdrag is door de lidstaten gesloten op de grondslag van artikel 220 EG-Verdrag12., dat bepaalt dat de lidstaten met elkaar in onderhandeling treden ter verzekering voor hun onderdanen van de vereenvoudiging van de formaliteiten waaraan de wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen en scheidsrechterlijke uitspraken onderworpen zijn.
45
Blijkens zijn preambule beoogt het verdrag eenvoudige regels te stellen teneinde het vrije verkeer van vonnissen te vergemakkelijken. Aldus strekt het verdrag er volgens het Hof toe, ‘de regels inzake de bevoegdheid van de gerechten van de verdragsluitende staten een te maken, door zoveel mogelijk te voorkomen dat met betrekking tot eenzelfde rechtsverhouding meerdere rechterlijke instanties bevoegd zijn, en de rechtsbescherming van de in de Gemeenschap gevestigde personen te versterken, door de eiser in staat te stellen om gemakkelijk te bepalen welk gerecht hij kan aanzoeken, en de verweerder om redelijkerwijs te voorzien voor welk gerecht hij kan worden opgeroepen’.13.
46
Het Executieverdrag streeft er dus na te voorkomen dat meerdere rechterlijke instanties bevoegd zijn met betrekking tot eenzelfde rechtsverhouding, door de regels inzake de internationale bevoegdheid van de gerechten van de lidstaten een te maken door middel van eenvoudige bepalingen waardoor partijen gemakkelijk kunnen bepalen welke rechter bevoegd is.
47
Deze doelstellingen worden uitgewerkt in artikel 2 van dit Verdrag, waarin als hoofdregel wordt gesteld dat de rechter van de woonplaats van de verweerder bevoegd is.
48
De verdragsluitende partijen hebben in afwijkingsmogelijkheden op deze hoofdregel voorzien. Zij hebben verschillende bijzondere bevoegdheidsregels ingevoerd, sommige dwingend van aard, zoals die met betrekking tot onroerend goed, verzekeringszaken en door consumenten gesloten overeenkomsten, en andere van facultatieve aard, zoals in artikel 5 Executieverdrag, in het bijzonder ten aanzien van verbintenissen uit overeenkomst, onderhoudsverplichtingen en vorderingen tot schadevergoeding.
49
Deze bijzondere bevoegdheidsregels zijn met het oog op een specifieke doelstelling opgenomen. Wat de regels van artikel 5 betreft, hebben de verdragsluitende partijen de eiser in staat willen stellen om zijn vordering bij het gerecht aanhangig te maken dat fysiek het dichtst bij de feiten van het geschil staat en aldus het beste in staat is om die feiten te beoordelen. Deze regels berusten volgens het rapport Jenard14. op de overweging, ‘dat er een rechtstreeks aanknopingspunt bestaat tussen het geschil en de rechter die daarvan kennis moet nemen’.
50
Zo bepaalde artikel 5 van het Executieverdrag in zijn oorspronkelijke versie, dat de verweerder ten aanzien van verbintenissen uit overeenkomst kon worden opgeroepen voor het gerecht van de ‘plaats waar de verbintenis is uitgevoerd of moet worden uitgevoerd’.
51
Het Hof heeft nader uitgewerkt, welke verbintenis in aanmerking moet worden genomen en hoe de plaats van uitvoering van deze verbintenis moet worden bepaald.
52
Aldus was het Hof in het arrest van 6 oktober 1976, De Bloos15., van oordeel dat de verbintenis die in aanmerking moet worden genomen, de verbintenis is die de keerzijde vormt van het contractuele recht waarop de eiser zich voor zijn vordering beroept.16. Het gaat dus om de contractuele verbintenis die concreet aan de rechtsvordering ten grondslag ligt, of, met andere woorden, de verbintenis waarvan de niet-nakoming wordt aangevoerd.
53
Diezelfde dag besliste het Hof in het arrest Tessili17. dat de plaats waar de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt, is uitgevoerd of moet worden uitgevoerd, moet worden vastgesteld overeenkomstig het recht dat volgens de collisieregels van de aangezochte rechter de litigieuze verbintenis beheerst.
b) De door artikel 5, punt 1, van het Executieverdrag gerezen problemen
54
De door de rechtspraak aan artikel 5, punt 1, van het Executieverdrag gegeven uitlegging heeft veel kritiek losgemaakt. Van de door deze bepaling veroorzaakte problemen lijken mij drie, vanuit het oogpunt van de doelstellingen van dit verdrag bestaande tekortkomingen in casu van belang.
55
De eerste betreft het gevaar dat er een veelvoud van rechters bevoegd zijn om kennis te nemen van geschillen die in verband staan met dezelfde overeenkomst.
56
Het Executieverdrag beoogt, zoals gebleken, zoveel mogelijk te vermijden dat een veelvoud van rechters bevoegd is ten aanzien van dezelfde overeenkomst, teneinde het gevaar van onverenigbare beslissingen te voorkomen en de erkenning en de tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen buiten de staat waarin zij zijn gegeven, te vergemakkelijken.18.
57
Wanneer de reeds aangehaalde arresten De Bloos et Tessili samen worden toegepast, kan dat evenwel tot gevolg hebben dat ten aanzien van vorderingen die op verschillende verbintenissen zijn gebaseerd, maar op dezelfde overeenkomst berusten, rechters van verschillende lidstaten bevoegd zijn. Deze rechtspraak leidt er namelijk toe dat de verbintenissen die uit dezelfde overeenkomst voortvloeien, worden opgesplitst en dat de plaats van uitvoering van de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt, wordt vastgesteld overeenkomstig het recht dat volgens de collisieregels van de aangezochte rechter de litigieuze verbintenis beheerst.
58
De zaak die de aanleiding is geweest voor het arrest Leathertex19. geeft een goed voorbeeld van de gevolgen van deze rechtspraak. In die zaak had een Belgische vennootschap die als handelsagent voor rekening van de in Italië gevestigde vennootschap Leathertex was opgetreden, deze laatste in België gedagvaard tot betaling van achterstallig commissieloon enerzijds, en een opzeggingsvergoeding wegens verbreking van de overeenkomst anderzijds. Volgens de Belgische collisieregels moest de verbintenis tot betaling van een opzeggingsvergoeding in België worden uitgevoerd, de verbintenis tot betaling van commissieloon daarentegen in Italië. Het Hof besliste dat overeenkomstig de rechtspraak in de reeds aangehaalde arresten De Bloos et Tessili de Belgische rechter alleen kennis kon nemen van de vordering tot betaling van de opzeggingsvergoeding, aangezien de andere vordering onder de bevoegdheid van de Italiaanse rechter viel.
59
Het Hof heeft getracht de gevolgen van deze rechtspraak in te perken. In het arrest Shenavai20. was het van oordeel dat in het bijzondere geval dat een geschil betrekking heeft op verschillende verbintenissen uit dezelfde overeenkomst die alle aan de rechtsvordering van een verzoeker ten grondslag liggen, de aangezochte rechter voor het vaststellen van zijn bevoegdheid het beginsel kon toepassen, dat de bijzaak de hoofdzaak volgt.21.
60
Het risico dat een veelvoud van rechters bevoegd zijn, blijft echter bestaan wanneer, zoals in de aangehaalde zaak Leathertex, de betrokken verbintenissen als gelijkwaardig worden beschouwd. In dat geval is er krachtens artikel 5, punt 1, van het Executieverdrag niet één rechter bevoegd om te beslissen op een vordering die op twee gelijkwaardige, uit dezelfde overeenkomst voortvloeiende verbintenissen is gebaseerd, wanneer volgens de collisieregels van de staat van die rechter een van die verbintenissen in deze staat en de andere in een andere verdragsluitende staat moet worden uitgevoerd.
61
De tweede tekortkoming van artikel 5, punt 1, van het Executieverdrag heeft te maken met de moeilijke toepasbaarheid van deze bepaling, waardoor het resultaat hiervan voor de partijen niet steeds voorspelbaar is.
62
Zoals wij hebben gezien, strekt het Executieverdrag ertoe dat een gemiddeld oordeelkundig verweerder redelijkerwijs kan voorzien, voor welke andere rechter dan die van de staat van zijn woonplaats hij zou kunnen worden opgeroepen22.. Het wil dus binnen de Gemeenschap de rechtsbescherming van degenen die er gevestigd zijn, vergroten door het opstellen van gemeenschappelijke bevoegdheidsregels die zekerheid geven over de bevoegdheidsverdeling tussen de verschillende nationale gerechten waarbij een bepaald geschil kan worden aangebracht.23.
63
Wil de toepassing van deze regels een resultaat opleveren dat voor een oordeelkundig verweerder voorzienbaar is, moeten zij van grote eenvoud zijn. De wijze waarop volgens de aangehaalde arresten De Bloos et Tessili vastgesteld moet worden welke rechter bevoegd is, noodzaakt de nationale rechter waarbij het geschil aanhangig is gemaakt, tot het verrichten van verschillende ingewikkelde onderzoeken waarvan de afloop zich niet gemakkelijk laat voorspellen door de partijen bij de overeenkomst.
64
Zo moet de aangezochte rechter eerst de aard van de contractuele verbintenis die aan de vordering ten grondslag ligt, bepalen. Indien de eiser zijn vordering baseert op verschillende verbintenissen, zal de rechter in voorkomend geval moeten bepalen of er een hiërarchie daartussen bestaat waardoor hij overeenkomstig het aangehaalde arrest Shenavai van het gehele geschil kennis kan nemen.
65
Vervolgens moet de aangezochte rechter nagaan welk recht volgens zijn collisieregels van toepassing is op de verbintenis die aan de vordering ten grondslag ligt. Zo zal hij eventueel aansluiting moeten zoeken bij het Verdrag inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst, ter ondertekening opengesteld te Rome op 19 juni 1980.24.
66
Volgens het bij dit verdrag ingevoerde stelsel is het recht dat van toepassing is op overeenkomsten, het recht dat partijen hebben gekozen. Bij gebreke van deze keuze stelt het verdrag het beginsel, dat de overeenkomst wordt beheerst door het recht van het land waarmee zij het nauwst is verbonden, waarbij, behoudens uitzondering, wordt vermoed dat dit het land is waar de partij die de kenmerkende prestatie moet verrichten, op het tijdstip van het sluiten van de overeenkomst haar gewone verblijfplaats heeft.
67
Het aldus gekozen materiële recht kan ook een internationaal verdrag zijn dat de betrokken lidstaat heeft ondertekend en geratificeerd, zoals het verdrag van de Verenigde Naties inzake internationale koopovereenkomsten betreffende roerende zaken, tot stand gekomen te Wenen op 11 april 1980.
68
Ten slotte moet de rechter op basis van het toepasselijke materiële recht de plaats van uitvoering van de litigieuze verbintenis uit overeenkomst vaststellen. Hij kan zich alleen bevoegd verklaren als deze plaats binnen zijn territoriale bevoegdheidsgebied valt.
69
Deze werkwijze is derhalve ingewikkeld en brengt de toepassing van internationale verdragen mee, die ieder ernstige uitleggingsproblemen kunnen doen rijzen.25.
70
De derde tekortkoming van artikel 5, punt 1, sub b, van het Executieverdrag heeft te maken met het feit dat de regels waarnaar wordt gekeken om vast te stellen welk gerecht bevoegd is, niet de meest geschikte zijn om de rechter aan te wijzen die het nauwst is verbonden met het op te lossen geschil.
71
Zoals wij hebben gezien, is het doel van de in deze bepaling aan eiser gegeven mogelijkheid om af te wijken van het algemene beginsel dat de rechter van de woonplaats van verweerder bevoegd is, dat hij zijn vordering kan indienen bij het gerecht dat het dichtst bij de feiten van het geschil staat.
72
Deze doelstelling moet zonder twijfel worden afgewogen tegen het doel van rechtszekerheid en vooral met dat van voorspelbaarheid, doelen die ook door het Executieverdrag worden nagestreefd en waarvan het Hof heeft erkend dat ze voorrang hebben ten opzichte van de doelstelling van nabijheid. Bovendien is het bestaan van een band tussen het geschil en het gerecht op zich geen bevoegdheidscriterium waarin artikel 5, punt 1, van het Executieverdrag voorziet, aangezien het bevoegdheidscriterium dat daarin uitdrukkelijk wordt vermeld, de plaats van uitvoering van de verbintenis is.26.
73
De voorrang van de doelstelling van rechtszekerheid ten opzichte van die van verbondenheid kan dus een reden zijn, dat de door de eiser overeenkomstig artikel 5, punt 1, sub b, van het Executieverdrag aangezochte rechter niet degene is die de nauwste band heeft met het geschil.
74
Het probleem dat bij de uitvoering van deze bepaling rijst, is echter meer algemeen. Het heeft ermee te maken dat de krachtens de arresten De Bloos et Tessili toe te passen criteria geen rekening houden met de doelstelling van nabijheid.
75
Volgens de door de rechtspraak ontwikkelde werkwijze om de plaats van uitvoering vast te stellen, moet deze plaats namelijk worden bepaald aan de hand van het materiële recht van de lidstaten dan wel van een internationaal verdrag ter unificatie van dit materiële recht, en deze regels hebben niet tot doel de rechterlijke bevoegdheid vast te stellen. Bijgevolg is in het geval van betaling van een geldsom de rechter die volgens deze werkwijze bevoegd is, de rechter van de woonplaats van de schuldenaar dan wel van de schuldeiser, al naar gelang of in het nationale toepasselijke recht de schuld waarvan de voldoening wordt gevorderd, als breng- dan wel als haalschuld wordt beschouwd.
76
Het ligt voor de hand dat in al die gevallen de doelstelling van nabijheid pas werkelijk betekenis krijgt en pas echt kan worden verwezenlijkt, wanneer de bevoegde rechter de rechter is van het rechtsgebied waar de overeenkomst materieel dan wel in natura moet worden uitgevoerd. De bevoegdheid van deze rechter is dan gerechtvaardigd, aangezien hij wegens zijn nabijheid tot de plaats waar de kenmerkende prestatie van de overeenkomst wordt uitgevoerd, het beste in staat is om het door partijen aangevoerde feitelijke dan wel getuigenbewijs te waarderen alsook, eventueel, zelf de feiten vast te stellen.
77
Tegen deze achtergrond moeten de door verordening nr. 44/2001 ingevoerde nieuwe facultatieve bevoegdheidsregeling voor verbintenissen uit overeenkomst en de doelstellingen hiervan worden onderzocht.
c) De nieuwe facultatieve bevoegdheidsregeling van verordening nr. 44/2001 voor verbintenissen uit overeenkomst
78
Wanneer ik de door verordening nr. 44/2001 nagestreefde doelstellingen bezie, stel ik vast dat de verordening zoals alle op het gebied van de justitiële samenwerking in burgerlijke zaken getroffen maatregelen overeenkomstig artikel 65 EG, de bestaande regels wil verbeteren en vereenvoudigen.
79
Daartoe streeft zij, zoals ook blijkt uit de tweede en de elfde overweging van de considerans, naar eenvormigheid van de regels inzake jurisdictiegeschillen in burgerlijke en handelszaken door middel van bevoegdheidregels die ‘in hoge mate voorspelbaar’ zijn.
80
Inhoudelijk gezien geldt bij deze regels, net als in het Executieverdrag, het beginsel dat de rechter van de woonplaats van de verweerder bevoegd is, en deze bevoegdheid moet, zoals in de elfde overweging van de considerans van verordening nr. 44/2001 wordt aangegeven, altijd op die grond kunnen worden gevestigd. Evenzo moeten er, net als in voornoemd verdrag, naast deze in het algemeen geldende bevoegdheidsgrond alternatieve bevoegdheidsgronden mogelijk zijn.
81
Op dit punt bevestigt de gemeenschapswetgever uitdrukkelijk dat deze bijzondere bevoegdheden juist op de nabijheid van de rechter tot het geschil zijn gebaseerd. Zoals blijkt uit de twaalfde overweging van de considerans van verordening nr. 44/2001, zijn deze bijzondere bevoegdheden mogelijk op grond van de nauwe band tussen het gerecht en de vordering of de noodzaak een goede rechtsbedeling te vergemakkelijken.
82
Om deze verschillende doelstellingen te kunnen bereiken, is de facultatieve bevoegdheidsregeling voor verbintenissen uit overeenkomst in verordening nr. 44/2001 heel anders opgezet dan in het Executieverdrag.
83
Zo stelt artikel 5, punt 1, sub b, van verordening nr. 44/2001 een autonoom bevoegdheidscriterium vast voor de twee soorten overeenkomsten die in de internationale handelsbetrekkingen het meest voorkomen, die inzake koop en verkoop van roerende lichamelijke zaken en die inzake diensten.
84
Bovendien is dit autonome bevoegdheidscriterium in die twee gevallen de plaats van uitvoering van de prestatie die de overeenkomst kenmerkt, dat wil zeggen bij de overeenkomst van koop en verkoop de plaats waar de zaken worden geleverd, en bij de overeenkomst tot het verrichten van diensten de plaats waar de diensten worden verstrekt.
85
In dit stadium van mijn analyse kunnen wij de volgende lessen trekken uit het systeem van artikel 5, punt 1, sub b, van verordening nr. 44/2001 en de doelstellingen hiervan.
86
In de eerste plaats, wat de overeenkomsten inzake koop en verkoop van roerende lichamelijke zaken en diensten betreft, vormen de bepalingen van artikel 5, punt 1, sub b, van verordening nr. 44/2001 in zekere zin de ‘principiële’ bijzondere bevoegdheidsregel. De bepaling in artikel 5, punt 1, sub a, van deze verordening, die de oude regel van het Executieverdrag27. overneemt, heeft voor deze twee soorten overeenkomsten alleen maar een aanvullende rol. Zoals artikel 5, punt 1, sub c, van deze verordening uitdrukkelijk vermeldt, is artikel 5, punt 1, sub a, slechts van toepassing indien artikel 5, punt 1, sub b, niet van toepassing is.
87
Ten tweede geldt de bijzondere bevoegdheidsregel van artikel 5, punt 1, sub b, van verordening nr. 44/2001 voor alle op een overeenkomst gebaseerde vorderingen. Met andere woorden, de gemeenschapswetgever heeft, zoals uit de toelichting bij het voorstel van de Commissie aan de Raad van 14 juli 1999 blijkt28., een einde willen maken aan de pluraliteit van bevoegde fora voor op dezelfde overeenkomst gebaseerde vorderingen.
88
De plaats waar de zaken worden geleverd en de plaats waar de diensten worden verstrekt, zijn voortaan het bevoegdheidscriterium ten aanzien van alle vorderingen uit overeenkomsten van koop van roerende zaken of tot het verrichten van diensten. Dit criterium is van toepassing ongeacht welke verbintenis aan de eis ten grondslag ligt, en wanneer de eis op verschillende verbintenissen betrekking heeft.
89
Bijgevolg is artikel 5, punt 1, sub b, van verordening nr. 44/2001 van toepassing op een vordering die, zoals in casu, erop gericht is terugbetaling te verkrijgen overeenkomstig een clausule van terugname van niet-verkochte goederen. Deze opvatting wordt overigens gedeeld door de verwijzende rechter, die van mening is dat artikel 5, punt 1, van verordening nr. 44/2001 één enkel aanknopingspunt geeft voor alle rechten die uit een overeenkomst voorvloeien, en derhalve ook voor alle afgeleide contractuele rechten als de onderhavige.
90
Ten derde is, evenals in het door het Executieverdrag ingevoerde systeem, het bestaan van een band tussen het geschil en het gerecht als zodanig geen bevoegdheidscriterium in artikel 5, punt 1, sub b, van verordening nr. 44/2001. Het is slechts de reden waarop deze bijzondere bevoegdheid is gebaseerd. Het bevoegdheidscriterium is de plaats waar de zaken worden geleverd en waar de diensten worden verstrekt.
91
Bijgevolg is de voornaamste doelstelling van deze bepaling de rechtszekerheid, die vereist dat de algemene bevoegdheidsregels in hoge mate voorspelbaar moeten zijn. Door als bevoegdheidscriterium een autonoom criterium te hanteren, verlaat de communautaire wetgever het ingewikkelde systeem van in het arrest Tessili voor het vaststellen van de plaats van uitvoering van de overeenkomst. En doordat als autonoom criterium een gegeven is gekozen dat meestal louter feitelijk is en daarom gemakkelijk herkenbaar, zijn de partijen in staat om redelijkerwijs te voorspellen bij welke andere rechter dan die van de staat waar de eiser zijn woonplaats heeft, een uit een overeenkomst voorvloeiend geschil aanhangig kan worden gemaakt.
92
In het systeem van artikel 5, punt 1, sub b, van verordening nr. 44/2001 is de rechtszekerheid dus gewaarborgd, aangezien de overeenkomstsluitende partijen weten dat alle vorderingen die uit deze overeenkomst voorvloeien, kunnen worden ingediend bij het gerecht van de plaats waar de goederen worden geleverd of de diensten worden verstrekt.
93
Bovendien wordt in dit systeem beter rekening gehouden met de reden waarop deze bijzondere bevoegdheid is gebaseerd, aangezien de bevoegde rechter de rechter is van het ressort waar de prestatie die de overeenkomst kenmerkt, moet plaatsvinden. Bijgevolg zal de aangewezen rechter, indien de overeenkomst is uitgevoerd of een begin is gemaakt met de feitelijke uitvoering, inderdaad in het merendeel der gevallen fysiek het dichtst bij de bewijsargumenten staan die voor de oplossing van het geschil relevant zijn.
94
Thans moet worden onderzocht of een dergelijk systeem van toepassing kan zijn, en de doelstellingen van verordening nr. 44/2001 kan verwezenlijken, ingeval er meerdere plaatsen van uitvoering in één enkele lidstaat zijn.
d) De toepassing van artikel 5, punt 1, sub b, van verordening nr. 44/2001 ingeval er meerdere plaatsen van uitvoering in één enkele lidstaat zijn
95
Gelet op het voorgaande komt de vraag of artikel 5, punt 1, sub b, van verordening nr. 44/2001 van toepassing is ingeval er meerdere plaatsen van uitvoering in één enkele lidstaat zijn, in wezen erop neer of in een dergelijk geval de doelstelling om een hoge mate van voorspelbaarheid te verzekeren, kan worden verwezenlijkt.
96
Volgens mij is dat wel degelijk het geval, wanneer alle leveringen op het grondgebied van één enkele lidstaat hebben plaatsgevonden.
97
Om de mate van voorspelbaarheid te bepalen waarop verweerder krachtens verordening nr. 44/2001 aanspraak mag maken, moet naar mijn mening naar de voornaamste doelstelling van deze verordening worden gekeken.
98
Volgens de tweede overweging van de considerans heeft deze verordening als voornaamste doelstelling de eenmaking van de regels inzake jurisdictiegeschillen in burgerlijke en handelszaken alsook de vereenvoudiging van de formaliteiten met het oog op de erkenning en tenuitvoerlegging in een lidstaat van in een andere lidstaat gewezen rechterlijke beslissingen.
99
Daarmee wordt beoogd de jurisdictieconflicten in het kader van internationale geschillen op te lossen. Zoals de regering van het Verenigd Koninkrijk terecht uiteenzet, bepaalt verordening nr. 44/2001 de internationale bevoegdheid van de gerechten van de lidstaten. Aldus wordt vermeden dat in verschillende lidstaten parallelle procedures worden aangespannen en dat in twee lidstaten met elkaar onverenigbare beslissingen worden gewezen.
100
Dit streven wordt duidelijk uitgedrukt in artikel 2 van de verordening nr. 44/2001, dat bepaalt dat zij die woonplaats hebben op het grondgebied van een lidstaat, ‘voor de gerechten van die lidstaat’ moeten worden opgeroepen. Evenzo geeft artikel 5, punt 1, sub b, van deze verordening aan onder welke voorwaarden die persoon, in afwijking van artikel 2, ‘in een andere lidstaat [kan] worden opgeroepen’. Verordening nr. 44/2001 regelt dus, net als het Executieverdrag29., de internationale jurisdictiegeschillen tussen de rechtsorden van de lidstaten.
101
De omstandigheid dat er verschillende plaatsen van levering zijn in eenzelfde lidstaat en aldaar verschillende rechters bevoegd kunnen zijn om van het geschil kennis te nemen, maakt de verwezenlijking van het door verordening nr. 44/2001 nagestreefde doel derhalve niet twijfelachtig. Gesteld al dat verschillende gerechten van de betrokken lidstaat bevoegd zijn wegens de pluraliteit van leveringsplaatsen, dan neemt dat immers niet weg dat al deze gerechten in dezelfde lidstaat zijn gelegen. Er bestaat derhalve geen gevaar voor onderling onverenigbare beslissingen van rechters van verschillende lidstaten.
102
Weliswaar zou hiertegen kunnen worden aangevoerd dat verordening nr. 44/2001 niet alleen een internationale strekking heeft, maar in zekere zin ook een ‘territoriale’. Zo is krachtens artikel 5, punt 1, sub b, van deze verordening niet zomaar een gerecht van de betrokken lidstaat bevoegd. De gemeenschapswetgever heeft gewild dat de rechter die van het geschil kennisneemt, de nationale rechter is die materieel bevoegd is in het territoriale rechtsgebied waar de goederen zijn geleverd dan wel de diensten zijn verstrekt.
103
Deze precisering dient evenwel enkel ter bevestiging dat de bevoegde nationale rechter inderdaad degene behoort te zijn, die in het algemeen de nauwste band met de materiële feiten van het geschil heeft. Deze doelstelling wordt niet miskend ingeval er meerdere plaatsen van levering zijn in eenzelfde lidstaat. Wanneer de eis, zoals in casu, zonder onderscheid betrekking heeft op alle leveringen, hebben alle gerechten in het territoriale ressort waar een of verschillende leveringen zijn verricht, dezelfde band met de materiële feiten van het geschil. Derhalve wordt, ongeacht welk van deze gerechten door eiser wordt geadieerd en waarbij alle op de overeenkomst tussen partijen gebaseerde vorderingen zullen moeten worden ingediend, de doelstelling van nabijheid verwezenlijkt.
104
Bijgevolg is, zoals de Commissie terecht heeft aangegeven, de toepassing van artikel 5, punt 1, sub b, van verordening nr. 44/2001 ingeval er meerdere plaatsen van levering in een enkele lidstaat zijn, in overeenstemming met de doelstelling van nabijheid die in deze bijzondere bevoegdheidsregel is besloten.
105
Wanneer ik thans de vraag onderzoek vanuit de concrete situatie van de verweerder, geloof ik ten slotte ook niet dat de toepassing van de betrokken regel in geval van meerdere plaatsen van levering op het grondgebied van een lidstaat, in strijd is met de bescherming die hij van verordening nr. 44/2001 mag verwachten.
106
De verweerder moet, als partij bij een internationale koopovereenkomst, verwachten dat hij op grond van de door artikel 5, punt 1, sub b, van verordening nr. 44/2001 aan de eiser geboden mogelijkheid eventueel voor een rechter van een andere lidstaat dan die van zijn woonplaats wordt gedaagd. De verweerder weet dat eiser volgens deze bepaling de mogelijkheid heeft om hem aan te spreken voor het gerecht van de plaats van uitvoering van de kenmerkende prestatie van de overeenkomst. In casu moest LEXX International Vertriebs, die de goederen in Oostenrijk heeft geleverd, weten dat Color Drack haar in geval van een geschil voor een Oostenrijkse rechter kon dagen.
107
Ik denk niet dat er voor de verweerder veel verschil is tussen één enkele levering en meerdere leveringen waardoor meerdere rechters in een enkele lidstaat bevoegd kunnen zijn. Het voornaamste probleem voor een vennootschap of particulier die verwikkeld raakt in een internationaal geschil, is om in de verdediging van zijn belangen in een andere lidstaat dan de zijne te voorzien. Deze vennootschap of particulier zal genoodzaakt zijn een raadsman te kiezen waarmee hij kan communiceren en die de taal, de procedure en de gang van zaken kent van de gerechten van die andere lidstaat. Als de verweerder deze raadsman eenmaal heeft gevonden en hij heeft besloten hem zijn vertrouwen te schenken, is de vraag of deze laatste hem in die staat bij het gerecht van de ene of de andere stad moet vertegenwoordigen, in wezen alleen van invloed op de hoogte van zijn kosten.
108
Bovendien is in het geval van meerdere plaatsen van levering in dezelfde lidstaat de verweerder, die deze plaatsen kent aangezien zij bij overeenkomst zijn vastgesteld, in staat te voorzien bij welke gerechten van die staat hij eventueel zou kunnen worden gedaagd, door zich te informeren over de toepasselijke nationale regels.
109
Ten slotte moet bij de beoordeling van de werkingssfeer van artikel 5, punt 1, sub b, van verordening nr. 44/2001 in herinnering worden gebracht dat het de overeenkomstsluitende partijen vrij staat om het gebruik van de facultatieve bevoegdheid van deze bepaling in te perken of uit te sluiten. Zo kunnen zij onderling overeenkomen welke van de verschillende plaatsen van levering bevoegdheidscheppend is. Artikel 5, punt 1, sub b, van verordening nr. 44/2001 bepaalt namelijk dat de criteria voor de autonome bevoegdheid van toepassing zijn ‘tenzij anders is overeengekomen’.
110
Evenzo kunnen de overeenkomstsluitende partijen bepalen welke rechter of rechters bevoegd is c.q. zijn om kennis te nemen van geschillen die naar aanleiding van deze overeenkomst ontstaan, door een overeenkomst tot aanwijzing van het bevoegd gerecht te sluiten in de door artikel 23 van verordening nr. 44/2001 vereiste vorm.
111
Gelet op deze overwegingen ben ik van mening dat de facultatieve bevoegdheidsregel van artikel 5, punt 1, sub b, van verordening nr.44/2001 toepasselijk is in geval van meerdere plaatsen van levering, wanneer deze plaatsen op het grondgebied van één enkele lidstaat zijn gelegen.
112
Mij lijkt deze zienswijze niet in strijd met de oplossing van het Hof in het reeds aangehaalde arrest Besix.
113
In die zaak ging het erom of de facultatieve bevoegdheidsregel van artikel 5, punt 1, Executieverdrag van toepassing was in het geval dat de verbintenis die aan de eis ten grondslag lag, in een exclusiviteitsbeding bestond, waarbij beide ondernemingen zich jegens elkaar hadden verplicht om in het kader van een openbare aanbesteding met elkaar samen te werken en geen verbintenissen met andere partners aan te gaan.
114
Het Hof was van oordeel dat in een dergelijk geval deze facultatieve bevoegdheidsregel niet van toepassing was, omdat de litigieuze verbintenis uit overeenkomst bestond in een verbintenis om niet te doen, zonder enige geografische beperking. Derhalve achtte het Hof het niet mogelijk om één enkele plaats van uitvoering vast te stellen, aangezien de betrokken verbintenis in alle lidstaten moest worden uitgevoerd.
115
Deze oplossing kan volgens mij niet worden toegepast, wanneer alle plaatsen van uitvoering in één enkele lidstaat zijn gelegen.30.
116
Thans dient te worden onderzocht of de eiser krachtens verordening nr. 44/2001 zijn vordering kan indienen bij het gerecht van de plaats van levering van zijn keuze of bij het gerecht van een specifieke plaats van levering.
B — De vraag of de eiser krachtens artikel 5, punt 1, sub b, van verordening nr. 44/2001 zijn vordering kan indienen bij het gerecht van de plaats van levering van zijn keuze of bij het gerecht van een specifieke plaats van levering
117
De Commissie stelt dat wanneer van de verschillende leveringen er één de belangrijkste is terwijl de andere hieraan ondergeschikt lijken, de eiser zijn vordering bij het gerecht van de plaats van uitvoering van de hoofdlevering zou moeten indienen. Indien er geen hoofdlevering is, zou hij de verweerder naar eigen goeddunken kunnen oproepen voor het gerecht van een van de plaatsen van levering.
118
De Commissie stelt dus voor om het onderscheid tussen hoofd- en nevenverbintenis van het aangehaalde arrest Shenavai over te nemen voor artikel 5, punt 1, sub b, van verordening nr. 44/2001.
119
Ik ben om de volgende redenen geen voorstander van het voorstel van de Commissie.
120
Ten eerste vindt dit voorstel naar mijn mening geen steun in verordening nr. 44/2001.
121
Artikel 5, punt 1, sub b, van deze verordening strekt ertoe, zoals gebleken, alle op dezelfde overeenkomst gebaseerde vorderingen aan één enkel gerecht toe te wijzen. Het bepaalt bovendien dat dit het gerecht is van de plaats van uitvoering van de kenmerkende prestatie van de overeenkomst, zodat partijen het gemakkelijk kunnen identificeren en het in het algemeen het gerecht is dat het nauwst verbonden is met de feiten van het geschil.
122
Zoals wij al hebben gezien, wordt de door verordening nr. 44/2001 nagestreefde doelstelling van voorspelbaarheid verwezenlijkt wanneer alle plaatsen van uitvoering in dezelfde lidstaat zijn gelegen, aangezien de verweerder weet dat hij, voor zover niet anders is overeengekomen, voor het gerecht van een van deze plaatsen van uitvoering kan worden opgeroepen.
123
Ook hebben wij gezien dat wanneer de vordering zonder onderscheid op alle leveringen betrekking heeft, alle gerechten in het territoriale rechtsgebied waarin een levering heeft plaatsgevonden, dezelfde band hebben met de feiten van het geschil. De in artikel 5, punt 1, van verordening nr. 44/2001 impliciet vervatte doelstelling van nabijheid wordt derhalve op dezelfde wijze bereikt, indien de eiser de verweerder voor het gerecht van een willekeurige plaats van levering oproept.31.
124
Gelet op deze overwegingen vind ik in verordening nr. 44/2001 geen goede reden voor het invoeren van nieuwe criteria die bepalen welke rechter in geval van meerdere plaatsen van levering moet worden geadieerd, wanneer de vordering betrekking heeft op alle leveringen.
125
Ten tweede ben ik van mening dat de stelling van de Commissie, zo deze gevolgd werd, ertoe zou leiden dat in de facultatieve bevoegdheidsregeling voor verbintenissen uit overeenkomst opnieuw ingewikkelde criteria worden ingevoerd, wat de gemeenschapswetgever duidelijk niet heeft gewild. Het zou namelijk erg moeilijk zijn voor de partijen bij een overeenkomst om duidelijk te bepalen wanneer een levering de meest belangrijke is. Een dergelijke kwalificatie zou wederom een precisering behoeven, die alleen door de rechtspraak kan worden gegeven.
126
Daarom denk ik niet dat verordening nr. 44/2001 steun biedt aan criteria als door de Commissie in overweging genomen om vast te stellen voor het gerecht van welke plaats van levering de verweerder zou moeten worden opgeroepen.
127
Toch denk ik ook niet dat op grond van verordening nr. 44/2001 de eiser zijn vordering bij het gerecht van een willekeurige plaats van levering mag indienen. Ik geloof niet dat deze verordening de eiser een dergelijke keuzevrijheid wil toekennen. Wat artikel 5, punt 1, sub b, van deze verordening vereist, is, volgens mij, dat eiser de verweerder kan oproepen voor het gerecht van een van de plaatsen van levering van de zaken en dat dit gerecht voor alle geschillen betreffende dezelfde overeenkomst bevoegd is. Met andere woorden, op grond van deze bepaling artikel moet eiser de verweerder voor een gerecht kunnen oproepen in het territoriale rechtsgebied waarvan een levering is verricht, en is dit gerecht het enige nationale gerecht dat bevoegd is voor alle geschillen betreffende de overeenkomst van koop en verkoop van roerende zaken tussen partijen.
128
De vraag echter of alle gerechten in het rechtsgebied waarvan een levering is verricht, bevoegd zijn voor een dergelijke vordering die betrekking heeft op alle leveringen, dan wel of voor dit soort geschillen een van deze gerechten in het bijzonder bevoegd is, valt mijns inziens onder de procedurele autonomie van de lidstaat op wiens grondgebied de zaken zijn geleverd.
129
Voor zover het recht van deze lidstaat niet in bijzondere bevoegdheidsregels zou voorzien, kan de verweerder derhalve, wanneer de vordering betrekking heeft op alle leveringen, worden opgeroepen voor het gerecht van een van de plaatsen van levering, naar keuze van de eiser.
130
Gelet op het voorgaande geef ik in overweging, op de door het Oberste Gerichtshof gestelde vraag te antwoorden dat artikel 5, punt 1, sub b, van verordening nr. 44/2001 in het geval van meerdere plaatsen van levering toepasselijk is, wanneer de zaken, zoals partijen zijn overeengekomen, op verschillende plaatsen op het grondgebied van één enkele lidstaat zijn geleverd. Wanneer de vordering betrekking heeft op alle leveringen, wordt het antwoord op de vraag of eiser de verweerder kan oproepen voor het gerecht van de plaats van levering van zijn keuze dan wel alleen voor het gerecht van een van deze plaatsen, bepaald door het recht van de lidstaat op wiens grondgebied de zaken zijn geleverd. Indien het recht van deze lidstaat niet voorziet in bijzondere bevoegdheidsregels, kan eiser de verweerder oproepen voor het gerecht van de plaats van levering van zijn keuze.
IV — Conclusie
131
Gelet op het voorgaande geef ik het Hof in overweging, de door het Oberste Gerichtshof gestelde prejudiciële vraag als volgt te beantwoorden:
‘Artikel 5, punt 1, sub b, van verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, is in het geval van meerdere plaatsen van uitvoering toepasselijk wanneer de zaken, zoals partijen zijn overeengekomen, op verschillende plaatsen op het grondgebied van één enkele lidstaat zijn geleverd.
Wanneer de vordering betrekking heeft op alle leveringen, wordt het antwoord op de vraag of eiser de verweerder kan oproepen voor het gerecht van de plaats van levering van zijn keuze dan wel alleen voor het gerecht van een van deze plaatsen, bepaald door het recht van de lidstaat op wiens grondgebied de zaken zijn geleverd. Indien het recht van deze lidstaat niet voorziet in bijzondere bevoegdheidsregels, kan eiser de verweerder oproepen voor het gerecht van de plaats van levering van zijn keuze.’
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 15‑02‑2007
— Oorspronkelijke taal: Frans.
— (PB 1972, L 299, blz. 32). Verdrag zoals gewijzigd bij het verdrag van 9 oktober 1978 inzake de toetreding van het Koninkrijk Denemarken, Ierland en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland (PB L 304, blz. 1, en — gewijzigde tekst — blz. 77), bij het verdrag van 25 oktober 1982 inzake de toetreding van de Helleense Republiek (PB L 388, blz. 1), bij het verdrag van 26 mei 1989 betreffende de toetreding van het Koninkrijk Spanje en de Portugese Republiek (PB L 285, blz. 1) en bij het verdrag van 29 november 1996 inzake de toetreding van de Republiek Oostenrijk, de Republiek Finland en het Koninkrijk Zweden (PB 1997, C 15, blz. 1). Een geconsolideerde versie van het verdrag, zoals gewijzigd bij deze vier toetredingsverdragen, is gepubliceerd in PB 1998, C 27, blz. 1 (hierna: ‘Executieverdrag’).
— Drie lidstaten, het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, Ierland en het Koninkrijk Denemarken nemen in beginsel niet deel aan de op grondslag van titel IV EG-Verdrag vastgestelde maatregelen. Niettemin hebben het Verenigd Koninkrijk en Ierland ingestemd met gebondenheid aan verordening nr. 44/2001 (zie de twintigste overweging van de considerans). Denemarken heeft eveneens ingestemd met de toepassing van verordening nr. 44/2001, en wel bij overeenkomst van 19 oktober 2005, goedgekeurd bij besluit 2005/790/EG van de Raad van 20 september 2005 betreffende de ondertekening, namens de Gemeenschap, van de overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en het Koninkrijk Denemarken betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PB L 299, blz. 61). Overeenkomstig artikel 68 van verordening nr. 44/2001 blijft het Executieverdrag van toepassing op het deel van het grondgebied van de lidstaten dat niet onder de werkingssfeer van het EG-Verdrag valt, zoals deze in artikel 299 wordt gedefinieerd. Ten slotte geldt verordening nr. 44/2001 vanaf 1 mei 2004 voor de tien nieuwe lidstaten van de Europese Unie.
— Artikel 66 van de verordening.
— Negentiende overweging van de considerans van verordening nr. 44/2001.
— Hierna: ‘Color Drack’.
— Hierna: ‘LEXX International Vertriebs’.
— De Duitse regering verwijst in deze naar de Duitse (‘der Ort in einem Mitgliedstaat’), de Engelse (‘the place in a Membre State’) en de Franse (‘le lieu d'un État membre’) taalversie.
— Arrest van 19 februari 2002 (C-256/00, Jurispr. blz. I-1699).
— Arresten van 16 mei 2002, Schilling en Nehring (C-63/00, Jurispr. blz. I-4483, punt 24) en 10 december 2002, British American Tobacco (Investments) en Imperial Tobacco (C-491/01 Jurispr. blz. I-11453, punten 203–206 en aldaar aangehaalde rechtspraak). Zie voor een recente toepassing, arrest van 14 december 2006, ASML (C-283/05, Jurispr. blz. I-00000, punten 16 en 22).
— Thans artikel 293 EG.
— Arrest van 13 juli 1993, Mulox IBC (C-125/92, Jurispr. blz. I-4075, punt 11).
— PB 1979, C 59, blz. 1 en 22.
— 14/76, Jurispr. blz. 1497, punten 11 en 13.
— Deze uitlegging is overgenomen bij de sluiting van het verdrag van 9 oktober 1978 inzake de toetreding van het Koninkrijk Denemarken, Ierland en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, waarbij artikel 5, punt 1, Executieverdrag in sommige taalversies is gewijzigd ten einde te preciseren dat de verbintenis waarvan de plaats van uitvoering bepaalt welke rechter ten aanzien van verbintenissen uit overeenkomst bevoegd is, de verbintenis is die ‘aan de eis ten grondslag ligt ’. Dezelfde formulering is overgenomen in artikel 5, punt 1, sub a, van verordening nr. 44/2001.
— Arrest van 6 oktober 1976 (12/76, Jurispr. blz. 1473, punt 13).
— Arrest Besix, reeds aangehaald (punt 27 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
— Arrest van 5 oktober 1999 (C-420/97, Jurispr. blz. I-6747).
— Arrest van 15 januari 1987 (266/85, Jurispr. blz. 239).
— Ibidem (punt 19).
— Arrest Besix, reeds aangehaald (punt 26 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
— Ibidem, punt 25.
— PB L 266, blz. 1, hierna ‘verdrag van Rome’. Aangezien het Executieverdrag bevoegdheidsregels bevat waardoor eiser kan kiezen tussen de gerechten van verschillende lidstaten, kon bij de lidstaten de vrees bestaan dat de eiser zijn vordering enkel daarom bij een gerecht instelt, omdat het in die lidstaat toepasselijke recht een gunstiger afloop van de zaak lijkt te voorspellen Het verdrag van Rome heeft tot doel dit risico, gewoonlijk aangeduid als ‘forum shopping’, te beperken door aanwijzing van het nationale materiële recht dat de rechter die van het geschil kennis neemt, dient toe te passen. Daarmee wordt beoogd dat de oplossing ten gronde dezelfde is, ongeacht welk gerecht partijen hebben gekozen. Dit verdrag is van toepassing in de vijftien lidstaten van de Europese Unie vóór de uitbreiding van 1 mei 2004. De op diezelfde datum tot de Europese Unie toegetreden tien lidstaten hebben het verdrag van Rome op 14 april 2005 ondertekend. Op 14 januari 2003 heeft de Commissie stappen ondernomen om dit verdrag in een verordening om te zetten. Daartoe heeft zij op 15 december 2005 een voorstel voor een verordening ingediend [Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (Rome I), Com (2005) 650 def].
— Zie bijvoorbeeld wat het verdrag van Rome betreft, het probleem van de verhouding tussen artikel 4, lid 2, dat een vermoeden schept ten gunste van de gewone verblijfplaats van degene die de kenmerkende prestatie moet verrichten, voorziet, en artikel 4, lid 5, dat bepaalt dat dit vermoeden niet geldt wanneer uit het geheel der omstandigheden blijkt dat de overeenkomst nauwere banden met een ander land heeft.
— Arrest van 29 juni 1994, Custom Made Commercial (C-288/92, Jurispr. blz. I-2913, punten 14 en 15).
— Artikel 5, punt 1, sub a, van verordening nr. 44/2001 bepaalt immers: ‘ten aanzien van verbintenissen uit overeenkomst [kan een persoon die woonplaats heeft op het grondgebied van een lidstaat in een andere lidstaat worden opgeroepen] voor het gerecht van de plaats waar de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt, is uitgevoerd of moet worden uitgevoerd’.
— Voorstel voor een verordening (EG) van de Raad betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken [Com (1999) 348 def.].
— Zie op dit punt het reeds aangehaalde arrest Besix (punt 25).
— De oplossing van het aangehaalde arrest Besix zou volgens mij kunnen worden toegepast, wanneer de plaatsen van levering in verschillende lidstaten zijn gelegen. In dat geval is naar mijn mening de facultatieve bevoegdheidsregel van artikel 5, punt 1, sub b, van verordening nr. 44/2001 niet van toepassing omdat de doelstelling van de voorspelbaarheid niet kan worden verwezenlijkt, daar de krachtens deze bepaling eventueel bevoegde rechters zich op het grondgebied van verschillende lidstaten bevinden. Ook ben ik van mening dat in een dergelijk geval, gelet op de door verordening nr. 44/2001 nagestreefde doelstelling van voorspelbaarheid van de bevoegdheidsregels en gezien de toepassingsperikelen rond artikel 5, punt 1, sub a, van deze verordening, deze laatste bepaling ook niet van toepassing kan zijn. Wegens haar zuiver subsidiaire aard zou zij alleen kunnen gelden voor het geval dat de Commissie in haar voorstel voor een verordening uit 1999 op het oog had, derhalve wanneer de plaats van levering van de zaken of die van het verstrekken van de diensten in een derde staat is gelegen. Wanneer de zaken worden geleverd of de diensten worden verstrekt in verschillende lidstaten, kan volgens mij alleen de rechter van de woonplaats van verweerder bevoegd zijn, overeenkomstig het beginsel van artikel 2 van verordening nr. 44/2001.
— De situatie zou anders liggen als de vordering speciaal de zaken van een of meer specifieke leveringen betrof. In een dergelijk geval zou de eiser volgens mij op grond van de impliciet in artikel 5, punt 1, van verordening nr. 44/2001 vervatte doelstelling van nabijheid zijn vordering moeten indienen bij het gerecht of de gerechten van de plaats van levering van deze zaken.