Procestaal: Duits.
HvJ EG, 08-05-2008, nr. C-14/07
ECLI:EU:C:2008:264
- Instantie
Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen
- Datum
08-05-2008
- Magistraten
A. Rosas, U. Lõhmus, J. Klučka, P. Lindh, A. Arabadjiev
- Zaaknummer
C-14/07
- Conclusie
V. Trstenjak
- LJN
BD6673
- Vakgebied(en)
EU-recht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:EU:C:2008:264, Uitspraak, Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen, 08‑05‑2008
ECLI:EU:C:2007:737, Conclusie, Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen, 29‑11‑2007
Uitspraak 08‑05‑2008
A. Rosas, U. Lõhmus, J. Klučka, P. Lindh, A. Arabadjiev
Partij(en)
ARREST VAN HET HOF (Derde kamer)
8 mei 2008*
In zaak C-14/07,
betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens de artikelen 68 EG en 234 EG, ingediend door het Bundesgerichtshof (Duitsland) bij beslissing van 21 december 2006, ingekomen bij het Hof op 22 januari 2007, in de procedure
Ingenieurbüro Michael Weiss und Partner GbR
tegen
Industrie- und Handelskammer Berlin,
in tegenwoordigheid van:
Nicholas Grimshaw & Partners Ltd,
‘Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken — Verordening (EG) nr. 1348/2000 — Betekening en kennisgeving van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken — Niet-vertaalde bijlagen bij akte — Gevolgen’
wijst
HET HOF VAN JUSTITIE (Derde kamer),
samengesteld als volgt: A. Rosas (rapporteur), kamerpresident, U. Lõhmus en J. Klučka, P. Lindh en A. Arabadjiev, rechters,
advocaat-generaal: V. Trstenjak,
griffier: B. Fülöp, administrateur,
gezien de stukken en na de terechtzitting op 24 oktober 2007,
gelet op de opmerkingen van:
- —
Ingenieurbüro Michael Weiss und Partner GbR, vertegenwoordigd door N. Tretter, Rechtsanwalt,
- —
Industrie- und Handelskammer Berlin, vertegenwoordigd door H. Raeschke-Kessler, Rechtsanwalt,
- —
Nicholas Grimshaw & Partners Ltd, vertegenwoordigd door P.-A. Brand en U. Karpenstein, Rechtsanwälte,
- —
de Tsjechische regering, vertegenwoordigd door T. Boček als gemachtigde,
- —
de Franse regering, vertegenwoordigd door G. de Bergues en A.-L. During als gemachtigden,
- —
de Italiaanse regering, vertegenwoordigd door I. M. Braguglia als gemachtigde, bijgestaan door W. Ferrante, avvocato dello Stato,
- —
de Slowaakse regering, vertegenwoordigd door J. Čorba als gemachtigde,
- —
de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door W. Bogensberger, vervolgens door A.-M. Rouchaud-Joët en S. Grünheid als gemachtigden,
gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 29 november 2007,
het navolgende
Arrest
1
Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 8 van verordening (EG) nr. 1348/2000 van de Raad van 29 mei 2000 inzake de betekening en de kennisgeving in de lidstaten van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke of in handelszaken (PB L 160, blz. 37).
2
Dit verzoek is ingediend in een geding tussen de Industrie- und Handelskammer Berlin (hierna: ‘IHK Berlin’) en het architectenkantoor Nicholas Grimshaw & Partners Ltd (hierna: ‘kantoor Grimshaw’), een vennootschap naar Engels recht, betreffende een verzoek tot schadevergoeding wegens gebreken in het ontwerp van een gebouw. Laatstgenoemde onderneming heeft Ingenieurbüro Michael Weiss und Partner GbR (hierna: ‘kantoor Weiss’), dat is gevestigd te Aken, in het geding geroepen.
Toepasselijke bepalingen
Gemeenschapsrecht en internationaal recht
3
De punten 8 en 10 van de considerans van verordening nr. 1348/2000 luiden als volgt:
- ‘(8)
De mogelijkheid de betekening of kennisgeving van stukken te weigeren, moet tot buitengewone gevallen worden beperkt, teneinde de doeltreffendheid van de verordening te waarborgen.
[…]
- (10)
Teneinde de belangen van de geadresseerde te beschermen, moet de betekening of kennisgeving worden verricht in de officiële taal of één van de officiële talen van de plaats waar zij moet geschieden of in een andere taal van de verzendende lidstaat die de geadresseerde begrijpt.’
4
Artikel 4, lid 1, van de verordening bepaalt:
‘De op grond van artikel 2 aangewezen instanties zenden elkaar de gerechtelijke stukken zo spoedig mogelijk rechtstreeks toe.’
5
Artikel 5 van de verordening, ‘Vertaling van stukken’, bepaalt:
- ‘1.
De aanvrager wordt door de verzendende instantie waaraan hij het stuk ter verzending overdraagt, in kennis gesteld van het feit dat degene voor wie het stuk is bestemd kan weigeren het stuk in ontvangst te nemen omdat het niet in een van de in artikel 8 bedoelde talen is gesteld.
- 2.
De aanvrager draagt de eventuele kosten van vertaling vóór de verzending van het stuk, onverminderd een eventuele latere verwijzing in die kosten door de rechter of bevoegde autoriteit.’
6
Artikel 8 van verordening nr. 1348/2000, ‘Weigering van ontvangst van een stuk’, luidt als volgt:
- ‘1.
De ontvangende instantie deelt degene voor wie het stuk is bestemd mee dat hij kan weigeren het stuk dat betekend of ter kennis moet worden gebracht, in ontvangst te nemen indien het in een andere dan een van de volgende talen is gesteld:
- a)
de officiële taal van de aangezochte lidstaat of, indien er verscheidene officiële talen in de aangezochte lidstaat zijn, de officiële taal of een van de officiële talen van de plaats waar de betekening of kennisgeving moet worden verricht;
- b)
een taal van de lidstaat van verzending die degene voor wie het stuk is bestemd, begrijpt.
- 2.
Indien de ontvangende instantie ervan op de hoogte is gesteld dat de persoon voor wie het stuk is bestemd dit overeenkomstig lid 1 weigert in ontvangst te nemen, stelt zij de verzendende instantie daarvan onmiddellijk door middel van het in artikel 10 bedoelde certificaat in kennis en zendt zij de aanvraag alsmede de stukken waarvan de vertaling wordt gevraagd terug.’
7
Artikel 19, lid 1, van de verordening bepaalt:
‘Wanneer een stuk dat het geding inleidt of een daarmee gelijk te stellen stuk overeenkomstig de bepalingen van deze verordening ter betekening of kennisgeving naar een andere lidstaat moest worden gezonden en de verweerder niet is verschenen, houdt de rechter de beslissing aan totdat is gebleken dat:
- a)
hetzij van het stuk betekening of kennisgeving is gedaan met inachtneming van de in de wetgeving van de aangezochte lidstaat voorgeschreven vormen voor de betekening of kennisgeving van stukken die in dat land zijn opgemaakt en voor zich op het grondgebied van dat land bevindende personen bestemd zijn;
- b)
hetzij het stuk aan de verweerder in persoon of aan zijn woonplaats is afgegeven op een andere in deze verordening geregelde wijze,
en dat de betekening of kennisgeving, respectievelijk de afgifte, zo tijdig is geschied dat de verweerder gelegenheid heeft gehad verweer te voeren.’
8
De overige leden van artikel 19 van verordening nr. 1348/2000 hebben betrekking op specifieke gevallen waarin de verweerder niet is verschenen.
9
Artikel 26 van verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PB 2001, L 12, blz. 1) luidt als volgt:
- ‘1.
Wanneer de verweerder met woonplaats op het grondgebied van een lidstaat voor een gerecht van een andere lidstaat wordt opgeroepen en niet verschijnt, verklaart het gerecht zich ambtshalve onbevoegd indien zijn bevoegdheid niet berust op deze verordening.
- 2.
Het gerecht is verplicht zijn uitspraak aan te houden zolang niet vaststaat dat de verweerder in de gelegenheid is gesteld het stuk dat het geding inleidt of een gelijkwaardig stuk, zo tijdig als met het oog op zijn verdediging nodig was, te ontvangen, of dat daartoe al het nodige is gedaan.
- 3.
Artikel 19 van verordening (EG) nr. 1348/2000 […] is van toepassing in plaats van lid 2, indien de toezending van het stuk dat het geding inleidt of een gelijkwaardig stuk, overeenkomstig deze verordening moest plaatsvinden.
- 4.
Wanneer verordening (EG) nr. 1348/2000 niet van toepassing is, is artikel 15 van het Verdrag van 's‑Gravenhage van […] 1965 inzake de betekening en de kennisgeving in het buitenland van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke of handelszaken van toepassing, indien de toezending van het stuk dat het geding inleidt of een gelijkwaardig stuk, overeenkomstig dat verdrag moest plaatsvinden.’
10
Verder bepaalt artikel 34, punt 2, van verordening nr. 44/2001 dat een in een lidstaat gegeven beslissing niet wordt erkend in een andere lidstaat indien ‘het stuk dat het geding inleidt of een gelijkwaardig stuk, niet zo tijdig en op zodanige wijze als met het oog op zijn verdediging nodig was, aan de verweerder tegen wie verstek werd verleend, betekend of meegedeeld is, tenzij de verweerder tegen de beslissing geen rechtsmiddel heeft aangewend terwijl hij daartoe in staat was’.
11
Dergelijke bepalingen zijn ook te vinden in het Verdrag van 27 september 1968 betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PB 1972, L 299, blz. 32), zoals gewijzigd bij het Verdrag van 9 oktober 1978 inzake de toetreding van het Koninkrijk Denemarken, Ierland en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord- Ierland (PB L 304, blz. 1, en — gewijzigde tekst — blz. 77), bij het Verdrag van 25 oktober 1982 inzake de toetreding van de Helleense Republiek (PB L 388, blz. 1), bij het Verdrag van 26 mei 1989 inzake de toetreding van het Koninkrijk Spanje en de Portugese Republiek (PB L 285, blz. 1) en bij het Verdrag van 29 november 1996 betreffende de toetreding van de Republiek Oostenrijk, de Republiek Finland en het Koninkrijk Zweden (PB 1997, C 15, blz. 1; hierna: ‘Executieverdrag’).
12
Artikel 20 van dit verdrag betreft de verstekprocedure.
13
Artikel 27, punt 2, van het verdrag bepaalt:
‘Beslissingen worden niet erkend:
[…]
- 2.
indien het stuk dat het geding inleidt, niet regelmatig en zo tijdig als met het oog op zijn verdediging nodig was aan de verweerder, tegen wie verstek werd verleend, is betekend of is medegedeeld;
[…]’
14
Artikel 5 van het Verdrag van 's‑Gravenhage van 15 november 1965 inzake de betekening en de kennisgeving in het buitenland van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke en handelszaken (hierna: ‘Verdrag van 's‑Gravenhage van 1965’), bepaalt:
‘De centrale Autoriteit van de aangezochte staat belast zich met de betekening of de kennisgeving van het stuk of het doen betekenen of kennis geven daarvan:
- a)
hetzij met inachtneming van de vormen, in de wetgeving van de aangezochte staat voorgeschreven voor de betekening of de kennisgeving van stukken, die in dat land zijn opgemaakt en bestemd zijn voor zich aldaar bevindende personen,
- b)
hetzij met inachtneming van een bijzondere, door de aanvrager verzochte vorm, mits deze niet in strijd is met de wet van de aangezochte staat.
[…]
Indien van het stuk betekening of kennisgeving moet worden gedaan overeenkomstig het bepaalde bij het eerste lid, kan de centrale Autoriteit verlangen dat het stuk wordt opgesteld of vertaald in de officiële taal of in één van de officiële talen van haar land. […]’
15
Artikel 15, eerste alinea, van dit verdrag bepaalt:
‘Wanneer een stuk dat het geding inleidt of een daarmede gelijk te stellen stuk ter betekening of kennisgeving overeenkomstig de bepalingen van dit Verdrag naar het buitenland moest worden gezonden en de verweerder niet is verschenen, houdt de rechter de beslissing aan totdat is gebleken, dat:
- a)
hetzij van het stuk betekening of kennisgeving is gedaan met inachtneming van de vormen in de wetgeving van de aangezochte staat voorgeschreven voor de betekening of de kennisgeving van stukken die in dat land zijn opgemaakt en bestemd zijn voor zich op het grondgebied van dat land bevindende personen,
- b)
hetzij het stuk aan de verweerder in persoon of aan zijn woonplaats is afgegeven op een andere in dit Verdrag geregelde wijze,
en dat de betekening of de kennisgeving, onderscheidenlijk de afgifte zo tijdig is geschied dat de verweerder gelegenheid heeft gehad verweer te voeren.’
16
Volgens artikel 20, eerste alinea, sub b, van het Verdrag van 's‑Gravenhage van 1965 belet dit verdrag niet dat verdragsluitende staten overeenkomen af te wijken van met name artikel 5, derde alinea, betreffende de te gebruiken taal.
Nationaal recht
17
Het gedinginleidende stuk wordt door § 253 van het wetboek van burgerlijke rechtsvordering (‘Zivilprozessordnung’) gedefinieerd. Deze bepaling luidt als volgt:
- ‘(1)
Het beroep wordt ingeleid door de kennisgeving van een schriftelijk stuk (verzoekschrift).
- (2)
Het verzoekschrift omvat:
- 1.
de naam van de partijen en de rechterlijke instantie;
- 2.
de nauwkeurige vermelding van het voorwerp en de grond van de vordering alsook een specifiek petitum.
- (3)
Het verzoekschrift vermeldt tevens de waarde van het geding, wanneer de bevoegdheid van de rechterlijke instantie hiervan afhangt en niet een bepaalde geldsom wordt gevorderd, en preciseert of er elementen zijn die zich ertegen verzetten dat de zaak wordt afgedaan door een alleensprekende rechter.
- (4)
Voorts zijn de algemene bepalingen betreffende de voorbereidende stukken ook op het verzoekschrift van toepassing.’
18
§ 131 van het wetboek van burgerlijke rechtsvordering, ‘Bijlagen’, luidt als volgt:
- ‘(1)
Bij het voorbereidende stuk wordt een origineel of een kopie gevoegd van de hierin genoemde stukken die in het bezit zijn van de partij.
- (2)
Wanneer slechts afzonderlijke passages uit een stuk relevant zijn, kan worden volstaan met een uittreksel dat de inleiding, de relevante passage, het einde, de datum en de handtekening bevat.
- (3)
Indien de tegenpartij de stukken reeds kent of indien deze omvangrijk zijn, hoeft enkel te worden gepreciseerd om welke stukken het gaat en de mogelijkheid te worden geboden om deze in te zien.’
Hoofdgeding en prejudiciële vragen
19
IHK Berlin vordert op basis van een architectenovereenkomst van het kantoor Grimshaw schadevergoeding wegens een ontwerpfout. Het kantoor Grimshaw had zich in deze overeenkomt ertoe verbonden het ontwerp te verzorgen van een bouwproject in Berlijn.
20
In punt 3.2.6 van de architectenovereenkomst hebben de partijen het volgende bepaald:
‘De diensten worden in het Duits verricht. De correspondentie tussen [IHK Berlin] en [het kantoor Grimshaw] en de autoriteiten en overheidsinstellingen wordt in het Duits gevoerd.’
21
Zoals blijkt uit de aan het Hof overgelegde stukken en zoals ter terechtzitting is bevestigd, is het Duitse recht op deze overeenkomst van toepassing (punt 10.4 van de overeenkomst) en zijn de rechtbanken van Berlijn bevoegd in geval van geschil (punt 10.2 van de overeenkomst).
22
Het kantoor Grimshaw heeft het kantoor Weiss in het geding geroepen.
23
In het verzoekschrift van IHK Berlin, dat deel uitmaakt van de aan het Hof overgelegde stukken, worden de verschillende ter ondersteuning van de middelen aangevoerde bewijsstukken vermeld. Deze bewijsstukken vormen een bijlage van ongeveer 150 bladzijden bij het verzoekschrift.
24
Zoals de verwijzende rechter uiteenzet, is de inhoud van deze bewijsstukken gedeeltelijk in het verzoekschrift weergegeven. De betrokken bijlage omvat de tussen partijen gesloten architectenovereenkomst, een aanvullende overeenkomst en het ontwerp daarvan, een uittreksel van de lijst van te verrichten diensten, een groot aantal documenten of uittreksels daarvan, zoals technische rapporten of afrekeningen, alsmede verschillende brieven, waaronder die van het kantoor Grimshaw, die betrekking hebben op de correspondentie met de bedrijven die belast waren met de vaststelling en het herstel van de in het hoofdgeding aan de orde zijnde gebreken.
25
Nadat verweerster aanvankelijk had geweigerd het verzoekschrift in ontvangst te nemen omdat het niet in het Engels was vertaald, zijn haar op 23 mei 2003 in Londen het verzoekschrift in Engelse vertaling en de in het Duits gestelde bijlagen zónder vertaling ter hand gesteld.
26
Bij schrijven van 13 juni 2003 stelde het kantoor Grimshaw dat het verzoekschrift niet regelmatig ter kennis was gebracht omdat de bijlagen niet in het Engels waren vertaald. Het weigerde op die grond, met een beroep op artikel 8, lid 1, van verordening nr. 1348/2000, het verzoekschrift, waarvan het de kennisgeving ongeldig achtte, in ontvangst te nemen. Verder beriep het zich op de verjaring.
27
Het Landgericht Berlin heeft vastgesteld dat het verzoekschrift op 23 mei 2003 regelmatig ter kennis was gebracht. Het hoger beroep van het kantoor Grimshaw is afgewezen bij arrest van het Kammergericht Berlin. Tegen dit arrest van het Kammergericht heeft het kantoor Weiss bij het Bundesgerichtshof beroep tot ‘Revision’ ingesteld.
28
De verwijzende rechter merkt op dat volgens het Duitse wetboek van burgerlijke rechtsvordering een verzoekschrift dat naar bijlagen verwijst, daarmee een eenheid vormt en dat een verweerder alle door de verzoeker verstrekte informatie moet ontvangen die hij nodig heeft om zich te verdedigen. De geldigheid van de kennisgeving van een verzoekschrift mag dus niet los van de kennisgeving van de bijlagen worden beoordeeld op grond dat de essentiële gegevens reeds uit het verzoekschrift blijken en het recht om te worden gehoord is gewaarborgd door het feit dat de verweerder zich tijdens de procedure nog naar behoren kan verdedigen met betrekking tot de inhoud van de bijlagen.
29
Uitzonderingen op dit beginsel zijn toegestaan voor zover niet wezenlijk afbreuk wordt gedaan aan de behoefte van de verweerder aan informatie, bijvoorbeeld omdat een niet bij het verzoekschrift gevoegde bijlage nagenoeg tegelijk met de instelling van het beroep is toegezonden of omdat de verweerder reeds vóór de instelling van het beroep kennis had van de stukken.
30
De verwijzende rechter merkt op dat het kantoor Grimshaw in casu niet alle stukken kende, met name niet die betreffende de vaststelling en het herstel van de gebreken en de daaraan verbonden kosten. Dergelijke stukken kunnen niet als onbeduidende details worden beschouwd, aangezien de beslissing om al dan niet een verweerschrift in te dienen kan afhangen van de beoordeling van deze stukken.
31
De verwijzende rechter vraagt zich af of het kantoor Grimshaw terecht heeft geweigerd om het verzoekschrift in ontvangst te nemen. Hij preciseert dat geen van de organen van dit kantoor met vertegenwoordigingsbevoegdheid de Duitse taal machtig is.
32
Volgens het Bundesgerichtshof kan artikel 8, lid 1, van verordening nr. 1348/2000 aldus worden uitgelegd dat het niet mogelijk is betekende of ter kennis gebrachte stukken te weigeren op grond van het feit dat de bijlagen niet zijn vertaald.
33
Deze bepaling zegt immers niets over de weigering bijlagen in ontvangst te nemen. Verder zijn volgens het standaardformulier dat volgens artikel 4, lid 3, eerste zin, van de verordening moet worden gebruikt voor verzoeken tot betekening of kennisgeving in de lidstaten van de Europese Unie, gegevens over de aard van het stuk en de gebruikte taal enkel vereist voor het te betekenen of ter kennis te brengen stuk (punten 6.1 en 6.3), maar niet voor de bijlagen, waarvan enkel het aantal moet worden vermeld (punt 6.4).
34
Voor het geval dat de ontvangst kan worden geweigerd op grond van het loutere feit dat de bijlagen niet zijn vertaald, is de verwijzende rechter van oordeel dat de verweerder niet het recht kan worden ontzegd om krachtens artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 1348/2000 de ontvangst te weigeren op de loutere grond dat hij met de verzoeker contractueel is overeengekomen dat de correspondentie in het Duits zal worden gevoerd.
35
Dit beding houdt immers niet in dat de verweerder deze taal begrijpt in de zin van de verordening. Zoals de verwijzende rechter aangeeft, is de rechtsleer evenwel verdeeld. Volgens bepaalde auteurs kan een beding betreffende het gebruik van een taal in de contractuele betrekkingen het vermoeden opleveren dat de partijen deze taal kennen in de zin van de verordening.
36
Voor het geval dat een contractueel beding geen vermoeden van kennis van de betrokken taal kan opleveren, vraagt de verwijzende rechter zich ten slotte af of de ontvangst van een verzoekschrift steeds kan worden geweigerd wanneer de bijlagen niet zijn vertaald, dan wel of er uitzonderingen zijn, bijvoorbeeld wanneer de verweerder reeds over een vertaling van de bijlagen beschikt of wanneer de bijlage letterlijk is weergegeven in het verzoekschrift en dit laatste is vertaald.
37
Van een uitzondering zou ook sprake kunnen zijn wanneer de bijlagen zijn gesteld in de door de partijen geldig overeengekomen taal. De verwijzende rechter verwijst naar het geval van zwakke partijen die eventueel bescherming behoeven, zoals grensoverschrijdende consumenten die er contractueel mee hebben ingestemd dat de correspondentie zal plaatsvinden in de taal van de onderneming.
38
Hij merkt evenwel op dat het kantoor Grimshaw in het hoofdgeding de overeenkomst heeft gesloten in het kader van zijn bedrijfsactiviteit. Volgens hem is er geen specifieke noodzaak om dit kantoor te beschermen en hoeft hieraan dus ook niet het recht te worden verleend om de ontvangst te weigeren.
39
In deze omstandigheden heeft het Bundesgerichtshof de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vragen gesteld:
- ‘1)
Dient artikel 8, lid 1, van verordening (EG) nr. 1348/2000 […] aldus te worden uitgelegd dat degene voor wie een te betekenen of ter kennis te brengen stuk bestemd is, niet op grond van deze bepaling kan weigeren om dit in ontvangst te nemen wanneer alleen de bijlagen bij dit stuk niet zijn gesteld in de taal van de aangezochte lidstaat of in een taal van de lidstaat van verzending die de geadresseerde begrijpt?
- 2)
Voor het geval dat de eerste vraag ontkennend wordt beantwoord:
Dient artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 1348/2000 aldus te worden uitgelegd dat de geadresseerde de taal van een lidstaat van verzending reeds ‘begrijpt’ in de zin van deze verordening, wanneer hij in het kader van zijn beroepsactiviteit met de verzoeker contractueel is overeengekomen dat in de taal van de lidstaat van verzending zal worden gecorrespondeerd?
- 3)
Voor het geval dat de tweede vraag ontkennend wordt beantwoord:
Dient artikel 8, lid 1, van verordening nr. 1348/2000 aldus te worden uitgelegd dat de geadresseerde in geen geval op grond van deze bepaling kan weigeren om de bijlagen bij een stuk die niet zijn gesteld in de taal van de aangezochte lidstaat of in een taal van de lidstaat van verzending die hij begrijpt, in ontvangst te nemen, wanneer hij in het kader van zijn beroepsactiviteit contractueel overeenkomt dat zal worden gecorrespondeerd in de taal van de lidstaat van verzending en de verzonden bijlagen niet alleen deze correspondentie betreffen, maar ook in de overeengekomen taal zijn gesteld?’
Beantwoording van de prejudiciële vragen
Eerste vraag
40
Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter te vernemen of artikel 8, lid 1, van verordening nr. 1348/2000 aldus dient te worden uitgelegd dat degene voor wie een te betekenen of ter kennis te brengen stuk bestemd is, niet kan weigeren om dit in ontvangst te nemen wanneer alleen de bijlagen bij dit stuk niet zijn gesteld in de taal van de aangezochte lidstaat of in een taal van de lidstaat van verzending die de geadresseerde begrijpt.
41
Vooraf dient te worden opgemerkt dat verordening nr. 1348/2000 van toepassing is op te betekenen of ter kennis te brengen stukken, die erg verschillend van aard kunnen zijn, naargelang het gaat om gerechtelijke of buitengerechtelijke stukken en, in het eerste geval, naargelang het gaat om een stuk dat het geding inleidt, een rechterlijke beslissing, een executiemaatregel of enig ander stuk. De aan het Hof gestelde vraag betreft een stuk dat het geding inleidt.
42
Aangezien de rol en het belang van de bijlagen bij een te betekenen of ter kennis te brengen stuk kunnen verschillen naargelang van de aard van dit stuk, gelden de overwegingen van het onderhavige arrest en de antwoorden die hierin worden gegeven, slechts voor het stuk dat het geding inleidt.
43
Dienaangaande blijkt uit de bij het Hof ingediende opmerkingen dat het aantal en de aard van de als bijlage bij een gedinginleidend stuk te voegen documenten aanzienlijk verschillen van rechtsorde tot rechtsorde. In bepaalde rechtsorden hoeft een dergelijk stuk slechts het voorwerp van de vordering en een uiteenzetting van de juridische en feitelijke middelen te bevatten en worden de bewijsstukken afzonderlijk overgelegd, terwijl in andere rechtsorden, zoals de Duitse, de bijlagen moeten worden overgelegd samen met het verzoekschrift, waarvan zij integrerend deel uitmaken.
44
45
Bij gebreke van nuttige aanwijzingen in de tekst van artikel 8 van verordening nr. 1348/2000 dient deze bepaling te worden uitgelegd in het licht van de doelstellingen ervan en van de context waarin zij is vastgesteld en, meer in het algemeen, in het licht van de doelstellingen en de context van verordening nr. 1348/2000 zelf (zie in die zin arrest van 19 september 2000, Linster, C-287/98, Jurispr. blz. I-6917, punt 43).
46
Verordening nr. 1348/2000 heeft blijkens punt 2 van de considerans ervan tot doel, de verzending van stukken te verbeteren en te versnellen. Dit doel wordt nogmaals genoemd in de punten 6 tot en met 8 van de considerans. Zo wordt in dit laatste punt verklaard dat ‘[d]e mogelijkheid de betekening of kennisgeving van stukken te weigeren, […] tot buitengewone gevallen [moet] worden beperkt, teneinde de doeltreffendheid van de verordening te waarborgen’. Verder bepaalt artikel 4, lid 1, van de verordening dat gerechtelijke stukken zo spoedig mogelijk moeten worden toegezonden.
47
Bij het nastreven van dit doel mag echter op geen enkele wijze afbreuk worden gedaan aan de rechten van de verdediging (zie naar analogie met betrekking tot verordening nr. 44/2001, arrest van 14 december 2006, ASML, C-283/05, Jurispr. blz. I-12041, punt 24). Deze rechten, die voortvloeien uit het in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: ‘EVRM’) neergelegde recht op een eerlijk proces, vormen immers grondrechten die integrerend deel uitmaken van de algemene rechtsbeginselen waarvan het Hof de eerbiediging verzekert (zie met name arrest ASML, reeds aangehaald, punt 26).
48
Ter beoordeling van de vraag of een gedinginleidend stuk bijlagen met bewijsstukken moet omvatten, moet dus met name bij de uitlegging van artikel 8 van verordening nr. 1348/2000 en, meer in het bijzonder, van het begrip ‘stuk dat betekend of ter kennis moet worden gebracht’ — voor zover het gaat om een stuk dat het geding inleidt — worden getracht het doel, de procedurestukken doeltreffend en snel te verzenden — wat nodig is voor een behoorlijke rechtsbedeling — te verzoenen met dat van de bescherming van de rechten van de verdediging.
49
Het is evenwel niet mogelijk om het begrip gedinginleidend stuk in het kader van artikel 8, lid 1, van verordening nr. 1348/2000 louter op basis van dit doel van deze verordening uit te leggen, teneinde uit te maken of een dergelijk stuk al dan niet bijlagen kan of moet omvatten. Uit dit doel kan evenmin worden afgeleid of de vertaling van een gedinginleidend stuk een essentieel onderdeel vormt van de rechten van verdediging van de verweerder, wat duidelijkheid zou kunnen scheppen over de omvang van de in artikel 8 van deze verordening bedoelde vertaalverplichting.
50
Bij de uitlegging van verordening nr. 1348/2000 kan evenwel niet worden voorbijgegaan aan de ontwikkeling op het gebied van de gerechtelijke samenwerking in burgerlijke zaken waarvan deze verordening een exponent vormt, met name niet aan verordening nr. 44/2001, die in artikel 26, leden 3 en 4, uitdrukkelijk verwijst naar verordening nr. 1348/2000.
51
Verschillende bepalingen leggen de rechter immers de verplichting op om, alvorens bij verstek uitspraak te doen of een rechterlijke beslissing te erkennen, te verifiëren of het gedinginleidende stuk op een zodanige wijze is betekend dat de rechten van de verdediging zijn geëerbiedigd (zie met name, wat het verstek betreft, artikel 19, lid 1, van verordening nr. 1348/2000, artikel 26, lid 2, van verordening nr. 44/2001 en artikel 20, tweede alinea, Executieverdrag, en, wat de erkenning van beslissingen betreft, artikel 34, lid 2, van verordening nr. 44/2001 en artikel 27, punt 2, Executieverdrag).
52
Vóór de inwerkingtreding van verordening nr. 1348/2000 werden grensoverschrijdende betekeningen tussen de lidstaten verricht volgens de regels van het Verdrag van 's‑Gravenhage van 1965, waarnaar wordt verwezen in artikel 26, lid 4, van verordening nr. 44/2001 en artikel 20, derde alinea, Executieverdrag, of conform bilaterale overeenkomsten tussen lidstaten. Het Verdrag van 's‑Gravenhage en de meeste van deze overeenkomsten leggen geen algemene verplichting op om alle te betekenen of ter kennis te brengen stukken te vertalen, zodat de nationale rechterlijke instanties hebben geoordeeld dat de rechten van de verdediging voldoende worden beschermd wanneer degene aan wie een stuk wordt betekend of ter kennis gebracht, over voldoende tijd beschikt om dit stuk te laten vertalen en zijn verdediging voor te bereiden.
53
Verder preciseert verordening nr. 1348/2000 zelf niet of het recht om een niet-vertaald stuk te weigeren ook bestaat in geval van betekening of kennisgeving per post overeenkomstig artikel 14 van deze verordening. Bij de uitlegging van deze bepaling dient te worden uitgegaan van het toelichtend verslag bij het Verdrag inzake de betekening en de kennisgeving in de lidstaten van de Europese Unie van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke of in handelszaken, dat bij akte van de Raad van de Europese Unie van 26 mei 1997 (PB C 261, blz. 1; hierna: ‘Verdrag van 1997’; toelichtend verslag, blz. 26) is vastgesteld op grond van artikel K.3 EU-Verdrag en waarvan de tekst heeft gediend als inspiratiebron bij de vaststelling van verordening nr. 1348/2000 (zie in die zin arrest van 8 november 2005, Leffler, C-443/03, Jurispr. blz. I-9611, punt 47).
54
De commentaar bij artikel 14, lid 2, van het Verdrag van 1997, betreffende de betekening of kennisgeving per post, luidt als volgt:
‘In dit artikel wordt bepaald dat betekening of kennisgeving per post mogelijk is.
Als garantie voor geadresseerden die op zijn grondgebied verblijven kan een lidstaat echter bepalen onder welke voorwaarden stukken aan hen per post betekend of ter kennis gebracht kunnen worden. Er zou bijvoorbeeld kunnen worden geëist dat het stuk aangetekend wordt verstuurd of dat de verdragsregels betreffende de vertaling van de stukken worden toegepast.’
55
Bepaalde lidstaten hebben artikel 14, lid 1, van verordening nr. 1348/2000 — terecht of ten onrechte — aldus uitgelegd dat een stuk niet hoeft te worden vertaald indien het per post wordt betekend of ter kennis gebracht, en hebben het nodig geacht om krachtens artikel 14, lid 2, van de verordening te preciseren dat zij gekant zijn tegen de betekening of de kennisgeving van gerechtelijke stukken zonder vertaling [zie dienaangaande de mededelingen van de lidstaten overeenkomstig artikel 23 van verordening nr. 1348/2000 (PB 2001, C 151, blz. 4), en de eerste bijwerking van de mededelingen van de lidstaten (PB 2001, C 202, blz. 10)].
56
Uit de bepalingen van het Verdrag van 's‑Gravenhage van 1965, het Executieverdrag en het Verdrag van 1997, de verordeningen nrs. 1348/2000 en 44/2001 en de mededelingen van de lidstaten overeenkomstig artikel 14, lid 2, van verordening nr. 1348/2000 blijkt dat noch de gemeenschapswetgever, noch de lidstaten van mening zijn dat de vertaling van een gedinginleidend stuk door de verzoekende partij op de door deze bepalingen bestreken gebieden noodzakelijk is voor de verwerende partij om haar rechten van verdediging te kunnen uitoefenen; zij hoeft enkel over een voldoende termijn te beschikken om het stuk te kunnen laten vertalen en haar verweer te kunnen voorbereiden.
57
Deze keuze van de gemeenschapswetgever en de lidstaten doet geen afbreuk aan de door het EVRM gewaarborgde bescherming van de grondrechten. Artikel 6, lid 3, sub a, van dit verdrag, volgens hetwelk eenieder tegen wie een vervolging is ingesteld, het recht heeft onverwijld, in een taal die hij verstaat en in bijzonderheden, op de hoogte te worden gesteld van de aard en de reden van de tegen hem ingebrachte beschuldiging, geldt immers slechts in strafzaken. Nergens in het EVRM is bepaald dat een gedinginleidend stuk in burgerlijke en handelszaken moet worden vertaald.
58
Indien de gemeenschapswetgever er dus in artikel 8 van verordening nr. 1348/2000 voor heeft geopteerd, degene voor wie een stuk bestemd is, de mogelijkheid te bieden dit stuk te weigeren indien het niet is vertaald in een officiële taal van de aangezochte lidstaat of in een taal van de lidstaat van verzending die hij begrijpt, dan is dit voornamelijk om op uniforme wijze vast te stellen wie voor de vertaling van dit stuk dient te zorgen en de kosten ervan in het stadium van de betekening of de kennisgeving ervan dient te dragen.
59
Nu het doel van artikel 8 van verordening nr. 1348/2000 aan de hand van de internationaalrechtelijke en gemeenschapsrechtelijke regels betreffende de draagwijdte van het beginsel van de bescherming van de rechten van de verdediging en met name de noodzaak tot vertaling van een gedinginleidend stuk is gepreciseerd, dient aan de hand van dit doel te worden uitgemaakt wat het begrip ‘stuk dat betekend of ter kennis moet worden gebracht’ in de zin van artikel 8 inhoudt wanneer het gaat om een gedinginleidend stuk, en of dit stuk bijlagen met bewijsstukken kan of moet omvatten.
60
Verordening nr. 1348/2000 dient met het oog op de uniforme toepassing ervan autonoom te worden uitgelegd (arrest Leffler, reeds aangehaald, punten 45 en 46). Hetzelfde geldt voor verordening nr. 44/2001 en met name voor het begrip ‘stuk dat het geding inleidt’ in de zin van de artikelen 26 et 34, punt 2, van deze verordening en de overeenkomstige bepalingen van het Executieverdrag.
61
Het Hof heeft bij de uitlegging van artikel 27, punt 2, Executieverdrag, betreffende de erkenning van beslissingen, het begrip ‘stuk dat het geding inleidt’ of ‘gelijkwaardig stuk’ in de zin van deze bepaling omschreven als het stuk of de stukken waarvan de regelmatige en tijdige betekening of mededeling de verweerder in staat stelt, zijn rechten geldend te maken voordat in de staat van herkomst een uitvoerbare beslissing wordt gegeven (zie in die zin arrest van 13 juli 1995, Hengst Import, C-474/93, Jurispr. blz. I-2113, punt 19).
62
Aldus heeft het Hof in het reeds aangehaalde arrest Hengst Import geoordeeld dat het in die zaak aan de orde zijnde betalingsbevel (‘decreto ingiuntivo’), gegeven door een Italiaanse rechter overeenkomstig artikel 641 van het Italiaanse wetboek van burgerlijke rechtsvordering, en het verzoekschrift van de verzoekende partij samen het gedinginleidende stuk vormden, aangezien door de gezamenlijke betekening van deze twee stukken een termijn gaat lopen gedurende welke de verweerder in verzet kan komen. Anderzijds kan de verzoeker vóór afloop van deze termijn geen uitvoerbare beslissing verkrijgen (arrest Hengst Import, reeds aangehaald, punt 20).
63
Het Hof heeft opgemerkt dat het ‘decreto ingiuntivo’ niet meer dan een formulier is, dat enkel kan worden begrepen indien het samen met het verzoekschrift wordt gelezen. Omgekeerd kan de verweerder aan de hand van de betekening van alleen het verzoekschrift niet vaststellen of hij zijn verdediging moet voorbereiden, want zonder het ‘decreto ingiuntivo’ weet hij niet of de rechter het verzoek heeft ingewilligd of afgewezen. De noodzaak van de betekening van zowel het ‘decreto ingiuntivo’ als van het verzoekschrift wordt overigens bevestigd door artikel 643 van het Italiaanse wetboek van burgerlijke rechtsvordering, volgens hetwelk het geding door die betekening wordt ingeleid (arrest Hengst Import, reeds aangehaald, punt 21).
64
Uit dit autonome begrip ‘stuk dat het geding inleidt’, zoals uitgelegd door het Hof, volgt dat een dergelijk stuk het document of de documenten — wanneer deze onlosmakelijk verbonden zijn — moet omvatten aan de hand waarvan de verweerder het voorwerp en de gronden van het beroep van de verzoeker kan begrijpen en kan weten dat er een gerechtelijke procedure bestaat waarin hij zijn rechten geldend kan maken, hetzij door zich in een aanhangig geding te verdedigen, hetzij — zoals het geval was in de zaak die heeft geleid tot het reeds aangehaalde arrest Hengst Import — door een rechtsmiddel aan te wenden tegen een beslissing die op grond van een eenzijdig verzoekschrift is gegeven.
65
Verder leggen bepaalde rechtsorden, zoals in punt 43 van het onderhavige arrest is vastgesteld, niet de verplichting op om de bewijsstukken van een dossier als bijlage te voegen bij wat zij als het gedinginleidende stuk omschrijven, maar staan zij de afzonderlijke mededeling ervan toe. Dergelijke stukken worden dus niet geacht onlosmakelijk met het gedinginleidende stuk te zijn verbonden in die zin dat zij onmisbaar zouden zijn voor de verweerder om de tegen hem ingestelde vordering te begrijpen en te weten dat er een gerechtelijke procedure is ingeleid, maar zij hebben een bewijsfunctie, die losstaat van het voorwerp van de betekening of de kennisgeving zelf.
66
Dienaangaande moet worden opgemerkt dat verordening nr. 44/2001 de voorwaarden voor de erkenning van beslissingen heeft versoepeld ten opzichte van het Executieverdrag.
67
Artikel 34, punt 2, van deze verordening laat immers het bij artikel 27, punt 2, Executieverdrag opgelegde vereiste dat het gedinginleidende stuk regelmatig is, vallen en legt de nadruk op de daadwerkelijke inachtneming van de rechten van de verdediging. Deze worden geacht te zijn geëerbiedigd wanneer de verweerder kennis had van de aanhangige gerechtelijke procedure en een rechtsmiddel heeft kunnen aanwenden tegen de beslissing die tegen hem is gegeven (zie in die zin arrest ASML, reeds aangehaald, punten 20 en 21).
68
Deze wijziging die verordening nr. 44/2001 ten opzichte van het Executieverdrag heeft doorgevoerd, biedt steun aan het standpunt dat het begrip ‘stuk dat betekend of ter kennis moet worden gebracht’ — voor zover het gaat om een stuk dat het geding inleidt — aldus moet worden uitgelegd dat het de voornaamste elementen moet bevatten aan de hand waarvan een verweerder in de eerste plaats kan begrijpen dat er een gerechtelijke procedure is ingeleid, maar niet elk bewijsstuk hoeft te bevatten waarmee de verschillende feitelijke en juridische elementen waarop een vordering is gebaseerd, kunnen worden bewezen.
69
Uit deze elementen volgt dat het in artikel 8 van verordening nr. 1348/2000 bedoelde begrip ‘stuk dat betekend of ter kennis moet worden gebracht’ — voor zover het gaat om een stuk dat het geding inleidt — in die zin dient te worden uitgelegd dat bewijsstukken die enkel een bewijsfunctie vervullen en niet onlosmakelijk verbonden zijn met het verzoekschrift omdat zij niet onontbeerlijk zijn om het voorwerp en de grond van het beroep van de verzoeker te begrijpen, hiervan geen deel uitmaken.
70
Op basis van het onderzoek van het begrip ‘stuk’ zoals dit wordt gehanteerd in het EVRM en met name in het in punt 57 van het onderhavige arrest aangehaalde artikel 6, lid 3, sub a, ervan, kan een soortgelijke conclusie worden bereikt in strafrechtelijke zaken. Volgens het Europees Hof van de Rechten van de Mens moet een akte van beschuldiging de beschuldigde namelijk niet alleen in kennis stellen van de oorzaak van de beschuldiging, dat wil zeggen van de materiële feiten die hem ten laste worden gelegd en waarop de beschuldiging is gebaseerd, maar ook — in bijzonderheden — van de juridische kwalificatie van deze feiten (zie arresten EHRM van 25 maart 1999, Pélissier en Sassi v Frankrijk, Recueil des arrêts et décisions 1999-II, § 51, en 19 december 2006, Mattei v Frankrijk, nr. 34043/02, § 34). A contrario worden de rechten van de verdediging niet aangetast door het loutere feit dat de akte van beschuldiging niet de bewijsstukken betreffende de aan de beschuldigde ten laste gelegde feiten omvat.
71
Verder heeft het Europees Hof met betrekking tot artikel 6, lid 3, sub e, EVRM, volgens hetwelk de beschuldigde het recht heeft zich door een tolk te doen bijstaan, geoordeeld dat dit recht niet zo ver gaat dat de betrokkene een schriftelijke vertaling kan eisen van elk schriftelijk bewijs of officieel stuk uit het dossier (arrest EHRM van 19 december 1989, Kamasinski v Oostenrijk, série A, nr. 168, § 74).
72
Zoals blijkt uit de vaststelling in punt 57 van het onderhavige arrest, worden in burgerlijke en handelszaken geen even strenge vereisten gesteld aan de bescherming van de rechten van de verdediging als in strafzaken.
73
Gelet op al deze elementen dient het in artikel 8, lid 1, van verordening nr. 1348/2000 bedoelde begrip ‘stuk dat betekend of ter kennis moet worden gebracht’ — voor zover het gaat om een gedinginleidend stuk — in die zin te worden uitgelegd dat het ziet op het stuk of de stukken waarvan de tijdige betekening of mededeling de verweerder in staat stelt, in het kader van een gerechtelijke procedure in de staat van herkomst zijn rechten geldend te maken. Een dergelijk stuk moet minstens de mogelijkheid bieden het voorwerp en de grond van het beroep met zekerheid vast te stellen en te begrijpen dat men wordt uitgenodigd om in rechte te verschijnen of, naargelang van de aard van de aanhangige procedure, dat een rechtsmiddel kan worden aangewend. Stukken die enkel een bewijsfunctie vervullen en niet onontbeerlijk zijn om het voorwerp en de grond van de vordering te begrijpen, maken geen deel uit van het stuk dat het geding inleidt in de zin van verordening nr. 1348/2000.
74
Deze uitlegging is in overeenstemming met het doel van verordening nr. 1348/2000 om de verzending van stukken te verbeteren en te versnellen. De vertaling van bewijsstukken kan immers aanzienlijke tijd in beslag nemen, terwijl deze vertaling hoe dan ook niet vereist is in het kader van het geding dat voor de rechter van de staat van herkomst zal worden gevoerd in de taal van deze staat.
75
Het staat aan de nationale rechter om na te gaan of het gedinginleidende stuk voldoende informatie bevat om de verweerder in staat te stellen in de staat van herkomst zijn rechten geldend te maken en met name het voorwerp en de grond van de tegen hem ingestelde vordering te achterhalen en te begrijpen dat er een gerechtelijke procedure is ingeleid.
76
Indien de nationale rechter de betrokken informatie onvoldoende acht omdat bepaalde wezenlijke gegevens met betrekking tot de vordering in de bijlagen vervat zijn, moet hij het nodige doen om het probleem in het kader van zijn nationale procesrecht op te lossen, waarbij hij ervoor dient te waken dat de volle werking van verordening nr. 1348/2000 wordt gewaarborgd met inachtneming van het doel ervan (zie in die zin arrest Leffler, reeds aangehaald, punt 69) en de belangen van beide partijen in het geding zo goed mogelijk dient te vrijwaren.
77
Zo zou degene die het gedinginleidende stuk heeft opgesteld, de mogelijkheid kunnen worden geboden de ontbrekende vertaling van een onmisbare bijlage zo snel mogelijk op te sturen op de door verordening nr. 1348/2000 vastgestelde wijze. Volgens het Hof dient het gevolg van de toezending van een vertaling voor de datum van de betekening of de kennisgeving met het oog op de bescherming van de belangen van de partijen te worden bepaald naar analogie van het in artikel 9, leden 1 en 2, van verordening nr. 1348/2000 uitgewerkte systeem van de dubbele datum (arrest Leffler, reeds aangehaald, punten 65–67).
78
Gelet op al het bovenstaande dient op de eerste vraag te worden geantwoord dat artikel 8, lid 1, van verordening nr. 1348/2000 aldus dient te worden uitgelegd dat degene voor wie een ter kennis te brengen of te betekenen gedinginleidend stuk bestemd is, niet mag weigeren dit stuk in ontvangst te nemen voor zover dit hem in staat stelt, in het kader van een gerechtelijke procedure in de lidstaat van verzending zijn rechten geldend te maken, wanneer bij dit stuk bijlagen met bewijsstukken zijn gevoegd die niet zijn gesteld in de taal van de aangezochte lidstaat of in een taal van de lidstaat van verzending die de geadresseerde begrijpt, maar die enkel een bewijsfunctie hebben en niet onontbeerlijk zijn om het voorwerp en de grond van de vordering te begrijpen. Het staat aan de nationale rechter om na te gaan of het gedinginleidende stuk voldoende informatie bevat om de verweerder in staat te stellen zijn rechten geldend te maken dan wel of de verzender alsnog een vertaling van een onmisbare bijlage dient te verstrekken.
Tweede vraag
79
Met zijn tweede vraag, die wordt gesteld voor het geval dat het antwoord zou luiden dat degene voor wie het stuk bestemd is mag weigeren om dit in ontvangst te nemen wanneer de bijlagen niet zijn vertaald, wenst de verwijzende rechter te vernemen of artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 1348/2000 aldus dient te worden uitgelegd dat degene aan wie een stuk wordt betekend of ter kennis gebracht, wordt geacht de taal van een lidstaat van verzending te ‘begrijpen’ in de zin van deze verordening wanneer hij in het kader van zijn beroepsactiviteit met de verzoeker contractueel is overeengekomen dat in de taal van de lidstaat van verzending zal worden gecorrespondeerd. Gelet op het bij de beantwoording van de eerste vraag geformuleerde voorbehoud dient de tweede vraag te worden beantwoord.
80
Om uit te maken of degene aan wie een stuk wordt betekend of ter kennis gebracht, de taal van de lidstaat van verzending waarin dit stuk is gesteld begrijpt, moet de rechter alle aanwijzingen onderzoeken die de verzoekende partij hem dienaangaande verstrekt.
81
Degenen die opmerkingen hebben ingediend, zijn het er niet over eens of degene voor wie een stuk bestemd is, moet worden geacht de taal van de lidstaat van verzending te kennen op grond van het feit dat hij een beding betreffende het gebruik van deze taal, zoals door de verwijzende rechter is beschreven, heeft ondertekend.
82
Volgens het kantoor Grimshaw kan enkel dit kantoor zelf zeggen of het het ter kennis gebrachte stuk begrijpt. IHK Berlin verdedigt het tegenovergestelde standpunt, namelijk dat met de ondertekening van een dergelijk beding wordt aanvaard dat een gerechtelijk stuk in deze taal dient te worden betekend, zoals ook een forumkeuzebeding de partijen bindt.
83
Volgens de andere deelnemers aan de procedure die opmerkingen hebben ingediend, kan uit een dergelijk beding niet worden afgeleid dat de betrokkene de taal waarin het stuk is gesteld, begrijpt in de zin van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 1348/2000, maar vormt dit beding een aanwijzing in die zin. Het kantoor Weiss en de Tsjechische en de Slowaakse regering beklemtonen met name dat voor het voeren van correspondentie niet zo een diepgaande kennis van een taal vereist is als voor het voeren van verweer in rechte.
84
De uitlegging van het kantoor Grimshaw kan niet worden aanvaard. Volgens deze uitlegging zou het immers uiteindelijk afhangen van de goodwill van degene voor wie het stuk bestemd is, of een stuk geldig is betekend of ter kennis gebracht.
85
De door IHK Berlin voorgestelde uitlegging kan evenmin worden aanvaard. Om artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 1348/2000 nuttige werking te verlenen, dient de bevoegde rechter immers na te gaan of de voorwaarden van deze bepaling daadwerkelijk zijn vervuld. De ondertekening van een beding volgens hetwelk een bepaalde taal zal worden gebruikt in de correspondentie en bij de uitvoering van de overeenkomst, kan geen vermoeden opleveren dat de betrokken partij de overeengekomen taal kent.
86
Daarentegen dient te worden overwogen dat de ondertekening van een dergelijk beding een aanwijzing vormt dat de betrokkene de taal kent waarin het betekende of ter kennis gebrachte stuk is gesteld. Deze aanwijzing is des te sterker wanneer het beding niet enkel betrekking heeft op de correspondentie tussen partijen, maar ook op de correspondentie met de autoriteiten en overheidsinstellingen. Deze aanwijzing kan nog worden versterkt door andere aanwijzingen, zoals het feit dat degene aan wie het stuk is betekend of ter kennis gebracht daadwerkelijk heeft gecorrespondeerd in de taal waarin dit stuk is gesteld, of het feit dat de oorspronkelijke overeenkomst een beding bevat dat de rechtbanken van de lidstaat van verzending bevoegd verklaart in geval van geschil of de overeenkomst aan het recht van deze lidstaat onderwerpt.
87
Zoals is opgemerkt door het kantoor Weiss en de Tsjechische en de Slowaakse regering, is voor het voeren van correspondentie niet zo een diepgaande kennis van een taal vereist als voor het voeren van verweer in rechte. Het gaat evenwel om een feitelijk element dat de rechter in aanmerking moet nemen wanneer hij nagaat of degene aan wie een stuk is betekend of ter kennis gebracht, dit stuk in zoverre kan begrijpen dat hij zijn rechten geldend kan maken. De rechter dient overeenkomstig het gelijkwaardigheidsbeginsel uit te gaan van de mate waarin een justitiabele die woonachtig is in de staat van verzending, een in de taal van deze staat gesteld gerechtelijk stuk kan begrijpen.
88
Op de tweede vraag dient te worden geantwoord dat artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 1348/2000 aldus dient te worden uitgelegd dat het feit dat degene aan wie een stuk is betekend of ter kennis gebracht, in het kader van zijn beroepsactiviteit met de verzoeker contractueel is overeengekomen dat in de taal van de lidstaat van verzending zal worden gecorrespondeerd, geen vermoeden oplevert dat hij deze taal kent, maar een aanwijzing vormt die de rechter in aanmerking kan nemen wanneer hij nagaat of de geadresseerde de taal van de lidstaat van verzending begrijpt.
Derde vraag
89
Met zijn derde vraag, die wordt gesteld voor het geval dat de tweede vraag van de verwijzende rechter ontkennend zou worden beantwoord, wenst deze laatste te vernemen of artikel 8, lid 1, van verordening nr. 1348/2000 aldus dient te worden uitgelegd dat degene aan wie een stuk wordt betekend of ter kennis gebracht, in geen geval op grond van deze bepaling kan weigeren om de bijlagen bij dit stuk die niet zijn gesteld in de taal van de aangezochte lidstaat of in een taal van de lidstaat van verzending die hij begrijpt, in ontvangst te nemen, wanneer hij in het kader van zijn beroepsactiviteit contractueel overeenkomt dat zal worden gecorrespondeerd in de taal van de lidstaat van verzending en de verzonden bijlagen deze correspondentie betreffen en tevens in de overeengekomen taal zijn gesteld.
90
Uit het antwoord van het Hof op de eerste vraag blijkt dat het nodig kan zijn bepaalde bijlagen bij een betekend of ter kennis gebracht stuk dat het geding inleidt te vertalen wanneer dit — vertaalde — stuk onvoldoende informatie bevat om het voorwerp en de grond van de vordering te achterhalen en de verweerder aldus de mogelijkheid te bieden zijn rechten geldend te maken, omdat bepaalde wezenlijke gegevens met betrekking tot de vordering in de bijlagen vervat zijn.
91
Deze vertaling is evenwel niet nodig wanneer uit de feitelijke omstandigheden blijkt dat degene voor wie het gedinginleidende stuk bestemd is, de inhoud van deze bijlagen kent. Dit is het geval wanneer hij deze bijlagen heeft opgesteld of wordt geacht de inhoud ervan te kennen, bijvoorbeeld omdat hij in het kader van zijn beroepsactiviteit een overeenkomst heeft ondertekend waarin is bedongen dat zal worden gecorrespondeerd in de taal van de lidstaat van verzending, en de bijlagen betrekking hebben op deze correspondentie en tevens in de overeengekomen taal zijn gesteld.
92
Bijgevolg dient op de derde vraag te worden geantwoord dat artikel 8, lid 1, van verordening nr. 1348/2000 aldus dient te worden uitgelegd dat degene aan wie een gedinginleidend stuk wordt betekend of ter kennis gebracht, in geen geval met een beroep op deze bepaling kan weigeren om de bijlagen bij een stuk die niet zijn gesteld in de taal van de aangezochte lidstaat of in een taal van de lidstaat van verzending die hij begrijpt, in ontvangst te nemen, wanneer hij in het kader van zijn beroepsactiviteit contractueel is overeengekomen dat zal worden gecorrespondeerd in de taal van de lidstaat van verzending en de verzonden bijlagen deze correspondentie betreffen en tevens in de overeengekomen taal zijn gesteld.
Kosten
93
Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.
Het Hof van Justitie (Derde kamer) verklaart voor recht:
- 1)
Artikel 8, lid 1, van verordening (EG) nr. 1348/2000 van de Raad van 29 mei 2000 inzake de betekening en de kennisgeving in de lidstaten van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke of in handelszaken, dient aldus te worden uitgelegd dat degene voor wie een ter kennis te brengen of te betekenen gedinginleidend stuk bestemd is, niet mag weigeren dit stuk in ontvangst te nemen voor zover dit hem in staat stelt, in het kader van een gerechtelijke procedure in de lidstaat van verzending zijn rechten geldend te maken, wanneer bij dit stuk bijlagen met bewijsstukken zijn gevoegd die niet zijn gesteld in de taal van de aangezochte lidstaat of in een taal van de lidstaat van verzending die de geadresseerde begrijpt, maar die enkel een bewijsfunctie hebben en niet onontbeerlijk zijn om het voorwerp en de grond van de vordering te begrijpen.
Het staat aan de nationale rechter om na te gaan of het gedinginleidende stuk voldoende informatie bevat om de verweerder in staat te stellen zijn rechten geldend te maken dan wel of de verzender alsnog de vertaling van een onmisbare bijlage dient te verstrekken.
- 2)
Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 1348/2000 dient aldus te worden uitgelegd dat het feit dat degene aan wie een stuk wordt betekend of ter kennis gebracht, in het kader van zijn beroepsactiviteit met de verzoeker contractueel is overeengekomen dat in de taal van de lidstaat van verzending zal worden gecorrespondeerd, geen vermoeden oplevert dat hij deze taal kent, maar een aanwijzing vormt die de rechter in aanmerking kan nemen wanneer hij nagaat of de geadresseerde de taal van de lidstaat van verzending begrijpt.
- 3)
Artikel 8, lid 1, van verordening nr. 1348/2000 dient aldus te worden uitgelegd dat degene aan wie een gedinginleidend stuk wordt betekend of ter kennis gebracht, in geen geval met een beroep op deze bepaling kan weigeren om de bijlagen bij een stuk die niet zijn gesteld in de taal van de aangezochte lidstaat of in een taal van de lidstaat van verzending die hij begrijpt, in ontvangst te nemen, wanneer hij in het kader van zijn beroepsactiviteit contractueel is overeengekomen dat zal worden gecorrespondeerd in de taal van de lidstaat van verzending en de verzonden bijlagen deze correspondentie betreffen en tevens in de overeengekomen taal zijn gesteld.
ondertekeningen
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 08‑05‑2008
Conclusie 29‑11‑2007
V. Trstenjak
Partij(en)
CONCLUSIE VAN ADVOCAAT-GENERAAL
V. TRSTENJAK
van 29 november 20071.
Zaak C-14/07
Ingenieurbüro Michael Weiss und Partner GbR
tegen
Industrie- und Handelskammer Berlin,
Interveniënte:
Nicholas Grimshaw & Partners Ltd
[Verzoek van het Bundesgerichtshof (Duitsland) om een prejudiciële beslissing]
‘Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken — Verordening (EG) nr. 1348/2000 — Betekening of kennisgeving van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken — Weigering van ontvangst — Begrip ‘stuk’ — Niet-vertaalde bijlagen bij vertaald verzoekschrift — Taal van lidstaat van verzending — Taalkeuze en forumkeuze in overeenkomst tussen ondernemingen waarvan slechte uitvoering leidt tot geschil’
I — Inleiding
1
De onderhavige zaak betreft de uitlegging van artikel 8, lid 1, van verordening (EG) nr. 1348/2000 van de Raad van 29 mei 2000 inzake de betekening en de kennisgeving in de lidstaten van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke of in handelszaken (hierna: ‘verordening nr. 1348/2000’)2., meer bepaald de vraag of degene voor wie een te betekenen of ter kennis te brengen buitenlands stuk bestemd is, mag weigeren dit in ontvangst te nemen wanneer het verzoekschrift dat in het kader van een buitenlandse burgerlijke procedure dient te worden betekend of ter kennis gebracht, weliswaar in de officiële taal van de aangezochte lidstaat is vertaald, maar de bijlagen bij dit verzoekschrift niet in deze taal zijn vertaald en degene voor wie het stuk bestemd is, beweert dat hij de taal van de lidstaat van verzending niet begrijpt, hoewel hij in het kader van zijn beroepsactiviteit contractueel is overeengekomen dat de correspondentie tussen de partijen enerzijds en de autoriteiten en overheidsinstellingen anderzijds zal plaatsvinden in de taal van de lidstaat van verzending.
2
Het Bundesgerichtshof heeft dit verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend in het kader van een beroep tot schadevergoeding dat de Industrie- und Handelskammer Berlin (hierna: ‘IHK Berlin’) heeft ingesteld tegen het architectenkantoor Nicholas Grimshaw & Partners Ltd, een vennootschap naar Engels recht (hierna: ‘kantoor Grimshaw’) wegens gebreken in het ontwerp van een gebouw. IHK Berlin heeft het kantoor Grimshaw hiervoor contractueel aansprakelijk gesteld. In een incidentele procedure strijden de partijen over de vraag of het verzoekschrift correct aan het bureau Grimshaw is betekend of ter kennis is gebracht. Het ingenieurskantoor Weiss und Partner, dat is gevestigd te Aken (hierna: ‘kantoor Weiss’), is in het geding geroepen.
II — Toepasselijke bepalingen
3
De punten 8 en 10 van de considerans van verordening nr. 1348/2000 luiden als volgt:
- ‘(8)
De mogelijkheid de betekening of kennisgeving van stukken te weigeren, moet tot buitengewone gevallen worden beperkt, teneinde de doeltreffendheid van de verordening te waarborgen.
[…]
- (10)
Teneinde de belangen van de geadresseerde te beschermen, moet de betekening of kennisgeving worden verricht in de officiële taal of één van de officiële talen van de plaats waar zij moet geschieden of in een andere taal van de verzendende lidstaat die de geadresseerde begrijpt.’
4
Artikel 8, lid 1, van verordening nr. 1348/2000 bepaalt:
‘Weigering van ontvangst van een stuk
- 1.
De ontvangende instantie deelt degene voor wie het stuk is bestemd mee dat hij kan weigeren het stuk dat betekend of ter kennis moet worden gebracht, in ontvangst te nemen indien het in een andere dan een van de volgende talen is gesteld:
- a)
de officiële taal van de aangezochte lidstaat of, indien er verscheidene officiële talen in de aangezochte lidstaat zijn, de officiële taal of een van de officiële talen van de plaats waar de betekening of kennisgeving moet worden verricht;
- b)
een taal van de lidstaat van verzending die degene voor wie het stuk is bestemd, begrijpt.’
III — Voornaamste feiten, hoofdgeding, prejudiciële vragen en procesverloop voor het Hof
5
IHK Berlin vordert op basis van een architectenovereenkomst van 16 februari 1994 van het in Londen gevestigde kantoor Grimshaw, een vennootschap naar Engels recht, schadevergoeding wegens ontwerpfouten. Het kantoor Grimshaw had zich in deze overeenkomt ertoe verbonden het ontwerp van een bouwproject in Berlijn te verzorgen. In punt 3.2.6 van de architectenovereenkomst is het volgende bepaald:
‘De diensten worden in het Duits verricht. De correspondentie tussen [IHK Berlin] en [het kantoor Grimshaw] en de autoriteiten en overheidsinstellingen wordt in het Duits gevoerd.’
Punt 10.2 van de architectenovereenkomst luidt als volgt:
‘In geval van geschil zijn de rechtbanken van Berlijn bevoegd.’
In punt 10.4 van de architectenovereenkomst is het volgende bepaald:
‘Op deze overeenkomst is het Duitse recht van toepassing.’
6
IHK Berlin heeft de Duitse rechtbanken kopieën overgelegd van het verzoekschrift en van alle bijlagen waarnaar zij in dit verzoekschrift heeft verwezen, met het oog op de betekening of de kennisgeving ervan aan het kantoor Grimshaw. Deze bijlagen omvatten de tussen partijen gesloten architectenovereenkomst, aanvullende overeenkomsten en het ontwerp daarvan, een uittreksel van de lijst van te verrichten diensten alsmede de briefwisseling, waaronder die van het kantoor Grimshaw, met de bedrijven die belast waren met de vaststelling en het herstel van de ten laste gelegde gebreken. Volgens de door het Bundesgerichtshof verstrekte informatie waren evenwel vóór de instelling van het beroep niet alle bijlagen aan het kantoor Grimshaw bekend, met name niet de stukken betreffende de gebreken en het herstel daarvan en betreffende de daaraan verbonden kosten. Verder is de inhoud van de bijlagen waarop IHK Berlin zich beroept, gedeeltelijk in het verzoekschrift weergegeven.
7
Het verzoekschrift van 29 mei 2002, waarbij IHK Berlin op grond van de architectenovereenkomst schadevergoeding heeft gevorderd van het kantoor Grimshaw, is reeds op 20 december 2002 in het Duits aan het kantoor Grimshaw betekend of ter kennis gebracht. Nadat verweerder aanvankelijk had geweigerd het verzoekschrift in ontvangst te nemen omdat een Engelse vertaling ontbrak, zijn hem op 23 mei 2003 in Londen het verzoekschrift in Engelse vertaling en de in het Duits gestelde bijlagen zónder vertaling ter hand gesteld.
8
Bij schrijven van 13 juni 2003 stelde het kantoor Grimshaw dat de betekening of kennisgeving gebrekkig was omdat de bijlagen niet in het Engels waren vertaald. Het weigerde op die grond, met een beroep op artikel 8, lid 1, van de verordening, het verzoekschrift in ontvangst te nemen, waarvan het de betekening of kennisgeving ongeldig achtte. Verder heeft het de verjaring ingeroepen en het kantoor Weiss in het geding betrokken. Dit kantoor treedt op als interveniënt in de procedure voor de Duitse rechtbanken.
9
Blijkens de verwijzingsbeslissing heeft het Landgericht Berlin bij tussenvonnis vastgesteld dat het verzoekschrift op 23 mei 2003 regelmatig was betekend of ter kennis gebracht. Het hoger beroep van het kantoor Grimshaw is afgewezen bij arrest van het Kammergericht Berlin. Tegen dit arrest van het Kammergericht heeft de interveniënt — het kantoor Weiss — bij de verwijzende rechter, het Bundesgerichtshof, beroep tot ‘Revision’ ingesteld.
10
Het Bundesgerichtshof merkt op dat volgens de Zivilprozessordnung (Duits wetboek van burgerlijke rechtsvordering) een verzoekschrift dat naar bijlagen verwijst, daarmee een eenheid vormt en dat een verweerder alle door de verzoeker verstrekte informatie moet ontvangen die hij nodig heeft om zich te verdedigen. De geldigheid van de betekening of kennisgeving van een verzoekschrift kan dus niet los van de betekening of kennisgeving van de bijlagen worden beoordeeld op grond dat de essentiële gegevens reeds uit het beroepschrift zouden blijken en het recht om te worden gehoord zou zijn gewaarborgd door het feit dat de verweerder zich tijdens de procedure nog naar behoren kan verdedigen.
11
Uitzonderingen op dit beginsel zijn toegestaan voor zover niet wezenlijk afbreuk wordt gedaan aan de behoefte van de verweerder aan informatie, bijvoorbeeld omdat een niet bij het verzoekschrift gevoegde bijlage nagenoeg tegelijk met de instelling van het beroep is toegezonden of omdat de verweerder reeds vóór de instelling van het beroep kennis had van alle bijlagen. De verwijzende rechter merkt op dat het kantoor Grimshaw in casu niet alle stukken kende, met name niet die betreffende de vaststelling en het herstel van de gebreken en de daaraan verbonden kosten. Dergelijke stukken kunnen niet als onbeduidende details worden beschouwd, aangezien de beslissing om al dan niet een verweerschrift in te dienen kan afhangen van de beoordeling van deze stukken.
12
Het Bundesgerichtshof merkt verder op dat geen van de organen van het kantoor Grimshaw met vertegenwoordigingsbevoegdheid de Duitse taal machtig is. Het is van oordeel dat verordening nr. 1348/2000 aldus kan worden uitgelegd dat het niet mogelijk is stukken te weigeren op grond van het feit dat de bijlagen niet zijn vertaald. Artikel 8, lid 1, van verordening nr. 1348/2000 zegt immers niets over de weigering om bijlagen in ontvangst te nemen. Bovendien zijn volgens het standaardformulier dat volgens artikel 4, lid 3, eerste zin, van verordening nr. 1348/2000 moet worden gebruikt voor verzoeken tot betekening of kennisgeving in de lidstaten van de Europese Unie, gegevens over de aard van het stuk en de gebruikte taal enkel vereist met betrekking tot het te betekenen of ter kennis te brengen stuk (punten 6.1 en 6.3 van het standaardformulier), maar niet met betrekking tot de bijlagen, waarvan slechts het aantal dient te worden vermeld (punt 6.4 van het standaardformulier). Volgens het Bundesgerichtshof is de enige relevante vraag of het betrokken stuk een te betekenen of ter kennis te brengen stuk in de zin van verordening nr. 1348/2000 is; de wijze waarop het standaardformulier is opgesteld, is voor deze vraag irrelevant.
13
Voor het geval dat de ontvangst niet kan worden geweigerd op grond van het loutere feit dat de bijlagen niet zijn vertaald, is het Bundesgerichtshof van oordeel dat de verweerder niet het recht kan worden ontzegd om krachtens artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 1348/2000 stukken te weigeren op de loutere grond dat hij met de verzoeker contractueel is overeengekomen dat de correspondentie in het Duits zal worden gevoerd. Dit beding houdt niet in dat de verweerder deze taal begrijpt in de zin van verordening nr. 1348/2000.
14
Voor het geval dat een contractueel beding geen vermoeden van kennis van een bepaalde taal kan opleveren, vraagt het Bundesgerichtshof zich ten slotte af of de ontvangst van een verzoekschrift steeds kan worden geweigerd wanneer de bijlagen niet zijn vertaald, dan wel of er uitzonderingen zijn, bijvoorbeeld wanneer de verweerder reeds over een vertaling van de bijlagen beschikt of wanneer de bijlage letterlijk is weergegeven in het verzoekschrift en dit laatste is vertaald, of nog, wanneer de toegezonden bijlagen zijn gesteld in de door de partijen geldig overeengekomen taal. Het Bundesgerichtshof verwijst naar het geval van zwakke partijen die eventueel bescherming behoeven, zoals consumenten die in grensoverschrijdende overeenkomsten ermee hebben ingestemd dat de correspondentie zal plaatsvinden in de taal van de onderneming. Het kantoor Grimshaw heeft in casu evenwel de overeenkomst gesloten in het kader van zijn bedrijfsactiviteit. Er is geen specifieke noodzaak om verweerder te beschermen en dus ook geen noodzaak om hem het recht toe te kennen stukken te weigeren.
15
Aangezien het Bundesgerichtshof twijfels heeft over de uitlegging van verordening nr. 1348/2000, heeft het de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vragen gesteld:
- ‘1)
Dient artikel 8, lid 1, van verordening […] nr. 1348/2000 […] aldus te worden uitgelegd dat degene voor wie een te betekenen of ter kennis te brengen stuk bestemd is, niet op grond van deze bepaling kan weigeren om dit in ontvangst te nemen wanneer alleen de bijlagen bij dit stuk niet zijn gesteld in de taal van de aangezochte lidstaat of in een taal van de lidstaat van verzending die de geadresseerde begrijpt?
- 2)
Voor het geval dat de eerste vraag ontkennend wordt beantwoord:
Dient artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 1348/2000 aldus te worden uitgelegd dat de geadresseerde de taal van een lidstaat van verzending reeds ‘begrijpt’ in de zin van deze verordening, wanneer hij in het kader van zijn beroepsactiviteit met de verzoeker contractueel is overeengekomen dat in de taal van de lidstaat van verzending zal worden gecorrespondeerd?
- 3)
Voor het geval dat de tweede vraag ontkennend wordt beantwoord:
Dient artikel 8, lid 1, van verordening nr. 1348/2000 aldus te worden uitgelegd dat de geadresseerde in geen geval op grond van deze bepaling kan weigeren om de bijlagen bij een stuk die niet zijn gesteld in de taal van de aangezochte lidstaat of in een taal van de lidstaat van verzending die hij begrijpt, in ontvangst te nemen, wanneer hij in het kader van zijn beroepsactiviteit contractueel overeenkomt dat zal worden gecorrespondeerd in de taal van de lidstaat van verzending en de verzonden bijlagen niet alleen deze correspondentie betreffen, maar ook in de overeengekomen taal zijn gesteld?’
16
Het kantoor Grimshaw, het kantoor Weiss, IHK Berlin, de Franse, de Italiaanse, de Slowaakse en de Tsjechische regering alsook de Commissie hebben aan de procedure deelgenomen.
17
Ter terechtzitting van 24 oktober 2007 hebben het kantoor Weiss, het kantoor Grimshaw, de Franse regering en de Commissie mondelinge opmerkingen gemaakt en geantwoord op de vragen van het Gerecht.
IV — Argumenten van de deelnemers aan de procedure
A — Eerste prejudiciële vraag
18
Het kantoor Weiss is van mening dat artikel 8, lid 1, van verordening nr. 1348/2000 aldus dient te worden uitgelegd dat degene voor wie een te betekenen of ter kennis te brengen stuk bestemd is, ook kan weigeren om dit in ontvangst te nemen wanneer de bijlagen bij dit stuk niet zijn gesteld in de taal van de aangezochte lidstaat of in een taal van de lidstaat van verzending die hij begrijpt.
19
Het kantoor Grimshaw gaat ervan uit dat diegene voor wie een te betekenen of ter kennis te brengen stuk bestemd is, kan weigeren om dit in ontvangst te nemen wanneer enkel de bijlagen bij dit stuk niet zijn gesteld in de taal van de aangezochte lidstaat of in een taal van de lidstaat van verzending die hij begrijpt. Alleen al uit de formulering van artikel 8 van verordening nr. 1348/2000 blijkt dat het begrip ‘stukken’ niet alleen de door de advocaten opgestelde verzoekschriften omvat, maar alle brieven en documenten die ter betekening of ter kennisgeving worden overgelegd. Uit het doel van de artikelen 5, lid 1, en 8, lid 1, van verordening nummer 1348/2000 blijkt duidelijk dat onder ‘stukken’ ook de bijlagen bij een verzoekschrift moeten worden begrepen. Het kantoor Grimshaw verwijst ook naar de Reglementen voor de procesvoering van het Hof (artikel 29, lid 3) en van het Gerecht (artikel 35, lid 3), waaruit blijkt dat het verzoekschrift en de bijlagen als een eenheid dienen te worden beschouwd. Beide moeten worden gesteld in dezelfde taal, meer bepaald in een taal die de verweerder begrijpt. Het gaat niet op om bij de beoordeling van de vraag of een vertaling noodzakelijk is, uit te gaan van wat de verweerder nodig heeft om zich te kunnen verdedigen, aangezien dit criterium onvoldoende rechtszekerheid biedt. In plaats daarvan dienen alle bijlagen te worden vertaald, aangezien de verweerder op basis van deze bijlagen niet alleen kan beslissen of hij zich zal verdedigen, maar ook hoe hij zich zal verdedigen. Bepaalde verweermiddelen kunnen mogelijkerwijs slechts uit de bijlagen worden afgeleid en zijn niet noodzakelijkerwijs gebaseerd op het betoog van de verzoeker. Het kantoor Grimshaw is ten slotte van mening dat het beginsel van gelijke behandeling wordt geschonden indien niet alle bijlagen bij een verzoekschrift worden vertaald, aangezien in een zuiver nationale Duitse procedure alle bijlagen in het Duits ter beschikking staan.
20
IHK Berlin wijst erop dat het kantoor Grimshaw samen met het verzoekschrift ook de bijlagen heeft ontvangen waarnaar in het verzoekschrift wordt verwezen. Gelet op de formulering en de opzet van artikel 8, lid 1, van verordening nr. 1348/2000 heeft het recht van de geadresseerde om stukken te weigeren slechts betrekking op gerechtelijke stukken. Bijlagen zijn geen stukken in die zin. Het gaat veeleer om andere over te leggen documenten. Om de verweerder in te lichten over het voorwerp en de grond van de vordering, hoeft geen vertaling te worden gemaakt van omvangrijke bijlagen waarin mogelijkerwijs slechts één clausule relevant is. Het bewijs van de gestelde feiten dient tijdens de procedure te worden geleverd en het is in dat stadium steeds mogelijk om bepaalde bij de instelling van de vordering niet vertaalde documenten alsnog te laten vertalen. Indien de verzoeker werd verplicht alle bijlagen te vertalen, zou dit een zeer dure zaak zijn en indruisen tegen het doel van verordening om de procedure te bespoedigen.
21
De Franse regering beklemtoont dat de bescherming van de belangen van de geadresseerde en de rechten van de verdediging slechts is verzekerd indien alle overgelegde stukken worden vertaald in een taal die de geadresseerde begrijpt. Zij is verder van mening dat alle betekende of ter kennis gebrachte stukken op dezelfde wijze dienen te worden toegezonden en dat met name de vertaalplicht gelijk blijft, ongeacht of het gaat om de te betekenen of ter kennis te brengen stukken zelf dan wel om de bijlagen daarbij. De bijlagen vormen namelijk een integrerend bestanddeel van het stuk. Verder bepaalt artikel 8, lid 2, van verordening nr. 1348/2000 dat de ontvangende instantie de stukken waarvan de vertaling wordt gevraagd terugzendt aan de verzendende instantie indien de persoon voor wie het stuk bestemd is, weigert dit in ontvangst te nemen. Uit de formulering van dit artikel volgt dus dat kan worden geëist dat alle overgelegde stukken, en niet alleen het te betekenen of ter kennis te brengen stuk, worden vertaald.
22
De Italiaanse regering wijst erop dat het zelfstandig naamwoord ‘stukken’ in het meervoud wordt gebruikt en leidt hieruit af dat artikel 8, lid 1, van verordening nr. 1348/2000 aldus dient te worden uitgelegd dat degene voor wie het te betekenen of ter kennis te brengen stuk bestemd is, kan weigeren om dit in ontvangst te nemen wanneer de bijlagen zijn gesteld in een andere taal dan de officiële taal van de aangezochte lidstaat of een taal van de lidstaat van verzending die hij begrijpt. De geadresseerde moet dus het recht hebben om het stuk te weigeren, ook wanneer de door artikel 8, lid 1, van verordening nr. 1348/2000 voorgeschreven vertaling slechts voor één of enkele bijlagen ontbreekt.
23
De Slowaakse regering stelt op basis van de regeling van verordening nr. 1348/2000 en in de eerste plaats van de considerans ervan, dat met het oog op een uniforme uitlegging en toepassing van de verordening onder het begrip ‘te betekenen of ter kennis te brengen stuk’ niet alleen het voornaamste stuk dient te worden verstaan, maar ook de bijlagen die samen met dit stuk zijn betekend of ter kennis gebracht. Om het in de onderhavige zaak betekende of ter kennis gebrachte stuk grondig te kunnen bestuderen en met succes zijn rechten geldend te kunnen maken voor de rechter van de lidstaat van verzending, dient de geadresseerde een nauwkeurige kennis te hebben van de inhoud van het gehele te betekenen of ter kennis te brengen stuk. Om die reden is de Slovaakse regering van mening dat artikel 8, lid 1, van verordening nr. 1348/2000 aldus dient te worden uitgelegd dat degene voor wie een te betekenen of ter kennis te brengen stuk bestemd is, op grond van deze bepaling ook kan weigeren om dit stuk in ontvangst te nemen wanneer enkel de bijlagen niet zijn gesteld in de taal van de aangezochte lidstaat of in een taal van de lidstaat van verzending die hij begrijpt.
24
De Tsjechische regering is van mening dat de bijlagen bij het verzoekschrift hiermee één geheel vormen en onder hetzelfde taalregime dienen te vallen. Voor deze opvatting pleit voornamelijk dat de bijlagen bij het verzoekschrift voor de verweerders en de rechter in het kader van de procedure zo belangrijk zijn dat het recht op een eerlijk proces aldus moet worden uitgelegd dat het mede het recht van de verweerder omvat om in kennis te worden gesteld van de inhoud van de bijlagen. De bijlagen moeten ook worden vertaald wanneer de verzoeker belangrijke delen ervan in het verzoekschrift of elders heeft aangehaald. Tussen de partijen in het geding dient een zodanig evenwicht te worden bereikt dat zij over gelijke wapens beschikken. Wanneer de verzoeker een bijlage bij het verzoekschrift voegt, kan ervan worden uitgegaan dat hij de inhoud daarvan kent. Ook de verweerder dient deze kans te hebben. Het feit dat relevante delen worden aangehaald in het verzoekschrift zelf, verandert niets aan het recht van de verweerder. Artikel 8, lid 1, van verordening nr. 1348/2000 dient aldus te worden uitgelegd dat degene voor wie een stuk bestemd is, ook kan weigeren om dit in ontvangst te nemen wanneer enkel de bijlagen bij dit stuk zijn gesteld in een andere taal dan de officiële taal of in een andere taal dan die welke hij begrijpt.
25
De Commissie merkt om te beginnen op dat bijlagen bij een verzoekschrift in de regel tot doel hebben, extra informatie te geven naast die welke in het verzoekschrift is vervat, of de stellingen in het verzoekschrift te staven. Bijlagen vormen dus in beginsel een onderdeel van het verzoekschrift. Verder wordt in artikel 8, lid 1, van verordening nr. 1348/2000 een generiek begrip gebruikt, voor zover hierin sprake is van een te betekenen of ter kennis te brengen stuk, wat erop wijst dat dit begrip ruim dient te worden opgevat. Het kan zowel het verzoekschrift alsook de bijlagen daarbij omvatten. Het standaardformulier in de bijlage bij verordening nr. 1348/2000 levert geen antwoord op de vraag wat een te betekenen of ter kennis te brengen stuk is.
26
De tiende overweging van de considerans van verordening nr. 1348/2000 geeft een nadere verklaring voor het taalregime van artikel 8, lid 1, van deze verordening. De noodzaak om de bijlagen te vertalen dient te worden beoordeeld aan de hand van de gevolgen hiervan voor de belangen van degene voor wie het verzoekschrift bestemd is. Zo hoeven de bijlagen niet te worden vertaald wanneer de inhoud ervan in het verzoekschrift zelf is weergegeven. Daarentegen is het voor de bescherming van de belangen van de geadresseerde van belang dat hij de taal begrijpt waarin de bijlagen zijn gesteld, wanneer het verzoekschrift verwijst naar deze bijlagen, zonder aan te geven wat erin staat. Bevatten de bijlagen gegevens die de verweerder dient te kennen en die niet in het verzoekschrift zijn vervat, kan hij weigeren om deze in ontvangst te nemen wanneer zij niet zijn vertaald.
B — Tweede prejudiciële vraag
27
Het kantoor Weiss merkt op dat het onverenigbaar is met verordening nr. 1348/2000 om het recht om te weigeren stukken in ontvangst te nemen te laten afhangen van de vraag of de geadresseerde met de tegenpartij een overeenkomst heeft gesloten en daarin heeft bedongen dat de correspondentie zal plaatsvinden in de taal van de lidstaat van verzending. Een dergelijke regeling vormt geen aanwijzing dat de geadresseerde de taal van de lidstaat van verzending daadwerkelijk begrijpt. Hij kan meer bepaald voor zijn correspondentie gebruikmaken van de diensten van een vertaalbureau. Door af te spreken om in het kader van de overeenkomst een bepaalde taal te gebruiken, heeft de geadresseerde er nog niet mee ingestemd om een rechtsgeding in dezelfde taal te voeren. Voor het voeren van een rechtsgeding dient de geadresseerde — alleen al wegens het specifieke juridische jargon — duidelijk een betere kennis van de vreemde taal te hebben dan voor de afwikkeling van een contractuele relatie binnen zijn eigen vakgebied.
28
Het kantoor Grimshaw is van mening dat artikel 8, lid 1, van verordening nr. 1348/200 niet aldus kan worden uitgelegd dat de geadresseerde de taal van de lidstaat van verzending reeds daarom ‘begrijpt’ omdat hij in het kader van zijn beroepsactiviteit met de verzoeker contractueel is overeengekomen dat de correspondentie zal worden gevoerd in de taal van de lidstaat van verzending. Het feit dat degene voor wie een stuk bestemd is, in het kader van zijn beroepsactiviteit met de verzoeker contractueel is overeengekomen dat de correspondentie zal plaatsvinden in de taal van de lidstaat van verzending, vormt enkel een aanwijzing over zijn taalkennis. Zou het verzoekschrift zijn betekend of ter kennis gebracht op basis van dergelijke aanwijzingen, dan zou het recht om te worden gehoord zijn geschonden. Het feit dat de geadresseerde contractueel is overeengekomen dat de correspondentie zal plaatsvinden in de taal van de lidstaat van verzending, betekent nog niet dat hij deze taal ook daadwerkelijk begrijpt. Er vallen theoretisch ook geen redenen te bedenken waarom een contractueel beding tussen particulieren dat blijkens de wil van de partijen slechts geldt voor de gewone uitvoering van de overeenkomst tussen deze twee particulieren, zou leiden tot een beperking van het subjectieve, publiekrechtelijke recht van de geadresseerde om te worden gehoord door de soevereine rechter.
29
IHK Berlin is van mening dat een overeenkomst tussen de partijen om in het kader van hun rechtsverhouding — waarover een geschil is gerezen — een bepaalde taal te gebruiken, primeert op artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 1348/2000. Een dergelijke overeenkomst creëert het feitelijke vermoeden dat degene voor wie een stuk bestemd is, dit stuk begrijpt wanneer het betrekking heeft op de concrete rechtsverhouding en gesteld is in de overeengekomen taal. Wanneer de partijen een regeling treffen over de taal die hun rechtsverhouding beheerst, doen zij dit met het oog op de vlotte uitvoering van de overeenkomst. Een dergelijke regeling is ook relevant wanneer het komt tot een geschil of zelfs tot een geding. Met een dergelijke regeling komen beide partijen overeen, zich in geval van ontvangst van een stuk dat is gesteld in de contractueel overeengekomen taal, niet te beroepen op artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 1348/2000.
30
De Franse regering is om te beginnen van mening dat het aan de nationale rechter staat om op basis van de feiten van elk geval te beoordelen of de geadresseerde kan worden geacht kennis te hebben van de taal van de lidstaat van verzending in de zin van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 1348/2000. De omstandigheid dat de contractpartijen ervoor hebben gekozen hun correspondentie te voeren in de taal van de lidstaat van verzending, kan daarbij als een relevante factor in aanmerking worden genomen.
31
Deze omstandigheid alleen volstaat evenwel niet om ervan uit te gaan dat de geadresseerde de taal van de lidstaat van verzending begrijpt in de zin van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 1348/2000 en te concluderen dat de nationale rechter geen concrete beoordeling hoeft te verrichten. Indien de geadresseerde werd geacht de taal van de lidstaat van verzending te begrijpen op de loutere grond dat een contractueel beding bepaalt dat de correspondentie in deze taal dient plaats te vinden, zou hiermee immers een wettelijk vermoeden worden ingevoerd dat veel verder gaat dan wat in de verordening is bepaald.
32
De Italiaanse regering is van mening dat artikel 8, lid 1, van verordening nr. 1348/2000 aldus dient te worden uitgelegd dat degene voor wie een te betekenen of ter kennis te brengen stuk bestemd is, kan weigeren dit stuk of de bijlagen erbij in ontvangst te nemen, wanneer deze niet zijn gesteld in de officiële taal van de aangezochte lidstaat of in een taal van de lidstaat van verzending die de geadresseerde begrijpt. Daarbij is het niet relevant welke taal de partijen voor hun correspondentie hebben gekozen, ook niet wanneer de bijlagen bij het stuk in deze contractueel overeengekomen taal aan de geadresseerde zijn toegezonden. De geadresseerde kan zijn recht om een stuk te weigeren dat is gesteld in een taal die hij niet kent, niet verliezen op de loutere grond dat de partijen zijn overeengekomen om deze taal in hun correspondentie te gebruiken. Het valt te betwijfelen of contractuele afspraken over het gebruik van een taal voor de contractpartij ook de verplichting inhouden om deze taal te gebruiken in de fase waarin problemen opduiken in de contractuele relatie, met name wanneer het geschil tussen de partijen voor de rechter wordt gebracht.
33
Volgens de Slowaakse regering kan artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 1348/2000 niet aldus worden uitgelegd dat de geadresseerde de taal van de lidstaat van verzending reeds ‘begrijpt’ omdat hij met de verzoeker is overeengekomen om in het kader van hun beroepsactiviteit te corresponderen in de taal van deze lidstaat. Het feit dat de geadresseerde en de verzoeker in een particuliere overeenkomst hebben afgesproken om in het kader van hun beroepsactiviteit te corresponderen in de taal van de lidstaat van verzending, is niet relevant voor de vaststelling of een stuk regelmatig is betekend of ter kennis gebracht in de zin van de verordening.
34
De Tsjechische regering stelt zich op het standpunt dat een afspraak over het gebruik van een bepaalde taal in het kader van de beroepsactiviteit niet noodzakelijkerwijs impliceert dat de betrokkene die taal begrijpt in de zin van artikel 8, lid 1, van verordening nr. 1348/2000. De rechter kan de overeenkomst tussen de partijen over het gebruik van een bepaalde taal in aanmerking nemen bij de beoordeling van de vraag of de weigering om een bepaald stuk in ontvangst te nemen rechtsmisbruik vormt, maar deze overeenkomst levert zelf geen eenduidig antwoord op deze vraag op. De overeenkomst tussen twee ondernemers om in hun correspondentie een bepaalde taal te gebruiken betekent op zich nog niet dat beide partijen deze taal zo goed kennen dat zij met succes hun rechten kunnen verdedigen in een procedure waarin het verzoekschrift en de bijlagen in deze taal zijn gesteld. De Tsjechische regering stelt dan ook voor, de tweede vraag ontkennend te beantwoorden.
35
De Commissie merkt op dat niets in verordening nr. 1348/2000 in het algemeen en in artikel 8, lid 1, in het bijzonder erop wijst dat de vraag of de geadresseerde de taal van de lidstaat van verzending ‘begrijpt’, dient te worden beoordeeld op basis van een louter vermoeden en niet op basis van een reëel vermogen. Het woord ‘begrijpt’ verwijst naar een feitelijke, objectieve toestand en niet naar een loutere veronderstelling, ook al berust deze op bepaalde aanwijzingen, zoals bijvoorbeeld de contractuele afspraak om in een bepaalde taal te corresponderen. Bijgevolg kan de omstandigheid dat de geadresseerde in casu in het kader van zijn beroepsactiviteit met verzoeker contractueel is overeengekomen om in de taal van de lidstaat van verzending te corresponderen, slechts als een aanknopingspunt worden beschouwd bij de beoordeling van de vraag of hij deze taal begrijpt. Deze overeenkomst zelf vormt evenwel nog geen voldoende bewijs dat de geadresseerde de taal van de lidstaat van verzending ook daadwerkelijk begrijpt.
C — Derde prejudiciële vraag
36
Het kantoor Weiss beklemtoont dat, indien het recht om te weigeren de niet-vertaalde bijlagen in ontvangst te nemen afhankelijk werd gesteld van de vraag of deze bijlagen zijn gesteld in de contractueel overeengekomen taal en betrekking hebben op het voorwerp van de overeenkomst, de verweerder binnen een korte termijn zou moeten beslissen om dit recht al dan niet uit te oefenen, zonder op basis van een vertaling te kunnen beoordelen of aan deze voorwaarden is voldaan, met name of er een verband met de contractuele relatie bestaat. De verweerder kan niet worden geacht zijn recht om te worden gehoord zodanig te willen inperken dat hij het niet nodig acht om in een hem (normalerwijs) bekende taal over het voorwerp van een geding te worden ingelicht, louter op grond van het feit dat hij zich ertoe heeft verbonden om in het kader van de uitvoering van de overeenkomst een bepaalde taal te gebruiken.
37
Het kantoor Grimshaw stelt dat, indien artikel 8, lid 1, van verordening nr. 1348/2000 aldus zou worden uitgelegd dat de geadresseerde in geen geval op grond van deze bepaling kan weigeren om het verzoekschrift in ontvangst te nemen wanneer hij in het kader van zijn beroepsactiviteit een overeenkomst sluit en daarin bedingt dat de correspondentie zal plaatsvinden in de taal van de lidstaat van verzending en de verzonden bijlagen niet alleen deze correspondentie betreffen, maar ook in de overeengekomen taal zijn gesteld, de toepassing van artikel 8, lid 1, van deze verordening zou afhangen van de beoordeling of de verweerder te kwader trouw is. Artikel 8, lid 1, van verordening nr. 1348/2000 kan niet aldus worden uitgelegd dat de geadresseerde in geen geval op grond van deze bepaling kan weigeren bijlagen bij een stuk die niet zijn gesteld in de taal van de aangezochte lidstaat of in een taal van de lidstaat van verzending die hij begrijpt, in ontvangst te nemen wanneer hij in het kader van zijn beroepsactiviteit een overeenkomst heeft gesloten en daarin heeft bedongen dat de correspondentie zal plaatsvinden in de taal van de lidstaat van verzending en de verzonden bijlagen niet alleen deze correspondentie betreffen, maar ook in de overeengekomen taal zijn gesteld.
38
IHK Berlin is van mening dat degene voor wie een stuk bestemd is, niet op grond van artikel 8, lid 1, van verordening nr. 1348/2000 kan weigeren de bijlagen daarbij in ontvangst te nemen, wanneer hij in het kader van zijn beroepsactiviteit met de verzender contractueel is overeengekomen dat de correspondentie zal plaatsvinden in de taal van de lidstaat van verzending en de verzonden bijlagen deze correspondentie betreffen en in de overeengekomen taal zijn gesteld. In dit geval pleegt hij rechtsmisbruik wanneer hij toch weigert om stukken in ontvangst te nemen.
39
De Franse regering stelt op grond van de formulering van artikel 8, lid 1, van verordening nr. 1348/2000 dat degene voor wie een stuk bestemd is, kan weigeren dit stuk en de bijlagen erbij in ontvangst te nemen wanneer deze zijn gesteld in de door de partijen voor hun correspondentie overeengekomen taal en deze taal niet de taal is van de aangezochte lidstaat of een taal van de lidstaat van verzending die de geadresseerde begrijpt. Er zijn dus geen directe of indirecte uitzonderingen toegestaan op het recht om te weigeren een stuk in ontvangst te nemen dat in een andere taal is gesteld dan die waarin artikel 8 van verordening nr. 1348/2000 voorziet. Een andere uitlegging zou afbreuk doen aan de volle werking van de verordening.
40
De Italiaanse regering betoogt dat de weigering om een stuk in ontvangst te nemen slechts als rechtsmisbruik kan worden beschouwd wanneer de bijlagen volledig zijn weergegeven in het gerechtelijke stuk dat in de taal van de geadresseerde is vertaald, of wanneer de geadresseerde deze bijlagen reeds volledig kent, los van de betekening of de kennisgeving ervan, omdat zij volledig vervat zijn in de tussen de partijen gevoerde correspondentie, die conform de overeenkomst in de taal van de lidstaat van verzending is gevoerd. In casu is evenwel niet onderzocht of aan deze beide voorwaarden is voldaan. De weigering van de geadresseerde om het stuk in ontvangst te nemen, dient als rechtmatig te worden aangemerkt. Vanuit dit oogpunt is het tweede deel van de derde prejudiciële vraag, dat uitgaat van reële omstandigheden die door de verwijzende rechter zijn uitgesloten, niet-ontvankelijk, aangezien het niet relevant is voor de beslechting van het geding.
41
De Slowaakse regering is van mening dat artikel 8, lid 1, van verordening nr. 1348/2000 aldus dient te worden uitgelegd dat degene voor wie een te betekenen of ter kennis te brengen stuk bestemd is, kan weigeren dit stuk of de bijlagen erbij in ontvangst te nemen wanneer deze niet zijn gesteld in de officiële taal van de aangezochte lidstaat of in een taal van de lidstaat van verzending die de geadresseerde begrijpt. Daarbij is het niet relevant welke taal de partijen voor hun correspondentie hebben gekozen, ook niet wanneer de bijlagen bij het betrokken stuk aan de geadresseerde zijn toegezonden in deze contractueel overeengekomen taal.
42
De Tsjechische regering verwijst met betrekking tot de derde prejudiciële vraag naar haar antwoord op de tweede vraag en stelt dat het antwoord op de derde vraag reeds daarin is vervat.
43
De Commissie baseert zich op de formulering van de tiende overweging van de considerans van verordening nr. 1348/2000 en is eveneens van mening dat de belangen van degene voor wie een stuk bestemd is, voldoende beschermd zijn wanneer deze kennis heeft of kan hebben van de inhoud van de niet-vertaalde bijlagen. Het in het hoofdgeding aan de orde zijnde taalbeding betreft niet alleen de correspondentie tussen de partijen, maar ook de correspondentie met de autoriteiten en openbare instellingen. Deze correspondentie omvat de briefwisseling die wordt gevoerd indien er meningsverschillen rijzen over contractuele verplichtingen alsook de briefwisseling in het kader van een gerechtelijke procedure. De Commissie preciseert evenwel dat het aangewezen kan zijn om een beding in een overeenkomst tussen een zwakke partij en een sterke partij, bijvoorbeeld in een consumentenovereenkomst, anders uit te leggen.
V — Beoordeling
A — Inleidende opmerkingen
44
Verordening nr. 1348/2000 beoogt vooral de verzending tussen de lidstaten van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke of in handelszaken die in een andere lidstaat dienen te worden betekend of ter kennis gebracht, te verbeteren en te versnellen. Deze verbeterde en versnelde verzending van stukken dient indirect de ‘goede werking van de interne markt’ te bevorderen.3.Deze vaststelling geldt voor alle geschillen in burgerlijke en handelszaken, bijvoorbeeld geschillen die rijzen in het kader van overeenkomsten tussen ondernemingen en van consumentenovereenkomsten en geschillen betreffende onrechtmatige handelingen. Er dient te worden beklemtoond dat het begrip burgerlijke en handelszaken in verordening nr. 1348/2000 niet dezelfde betekenis heeft als in het nationale recht.4.
45
In de onderhavige zaak zijn drie prejudiciële vragen gesteld. De eerste prejudiciële vraag is van algemeen belang voor betekeningen of kennisgevingen in alle burgerlijke en handelszaken. De tweede en de derde vraag daarentegen hebben specifiek betrekking op betekeningen of kennisgevingen ter zake van overeenkomsten tussen ondernemingen.
46
In het kader van het streven een compromis te vinden tussen het belang van de verzoeker bij een snelle en goedkope betekening of kennisgeving en dat van de verweerder om kennis te kunnen nemen van de inhoud van de tegen hem ingestelde vordering, ziet verordening nr. 1348/2000 volgens de rechtsleer af van tijdrovende en dure vertalingen wanneer de geadresseerde de taal van de lidstaat van verzending begrijpt.5.
47
Men dient zich er rekenschap van te geven dat de verzending en de betekening of kennisgeving van stukken zich bevindt in het spanningsveld tussen de eerbiediging van het recht van toegang tot de rechter, de bescherming van de verweerder en de proceseconomie. De verwezenlijking van deze doelstellingen lijkt in zoverre problematisch, dat een versnelde verzending van stukken gepaard kan gaan met beperkingen van de rechten van de verdediging, bijvoorbeeld wanneer niet langer gewaarborgd is dat de verweerder — of dat nu is vanwege de taal, de tijd of anderszins — zijn verweer doeltreffend kan voorbereiden. De bescherming van de verweerder mag er op haar beurt niet toe leiden dat de verzoeker de toegang tot zijn wettelijke rechter wordt ontzegd, bijvoorbeeld doordat de verweerder de betekening of kennisgeving kan verijdelen.6. Ik wil er uitdrukkelijk op wijzen dat de bescherming van de verweerder of zijn recht om te worden gehoord voorrang heeft op de proceseconomie. Het feit dat verordening nr. 1348/2000 minder strikte voorwaarden stelt aan een internationale betekening of kennisgeving, mag geen afbreuk doen aan de juridische garanties die de verweerder, in casu de geadresseerde, dient te genieten.7.
48
In de onderhavige zaak is ook de vraag aan de orde of de geadresseerde in de aangezochte lidstaat kennis heeft van de taal van de lidstaat van verzending. De Commissie heeft in een studie reeds gewezen op het probleem van de beoordeling van de taalkennis en vastgesteld dat de weigering om betekende of ter kennis gebrachte stukken in ontvangst te nemen meestal gebaseerd is op het feit dat de geadresseerde de taal van de lidstaat van verzending niet begrijpt.8.
49
Volgens verordening nr. 1348/2000 is de betekening of de kennisgeving van de niet-vertaalde stukken niet ongeldig.9. Het verzuim om een stuk te vertalen kan worden hersteld.10. Het Hof heeft vastgesteld dat artikel 8, lid 1, van verordening nr. 1348/2000 aldus moet worden uitgelegd ‘dat wanneer degene voor wie een stuk bestemd is, heeft geweigerd dit in ontvangst te nemen op grond dat het niet is gesteld in een officiële taal van de aangezochte lidstaat of in een taal van de lidstaat van verzending die deze geadresseerde begrijpt, de verzender dit verzuim kan herstellen door de gevraagde vertaling toe te zenden’.11.
50
Artikel 8 van verordening nr. 1348/2000 moet volgens het Hof aldus worden uitgelegd ‘dat wanneer degene voor wie een stuk bestemd is, heeft geweigerd dit in ontvangst te nemen op grond dat het niet is gesteld in een officiële taal van de aangezochte lidstaat of in een taal van de lidstaat van verzending die deze geadresseerde begrijpt, dit verzuim kan worden hersteld door onverwijld overeenkomstig de in de verordening gestelde eisen de vertaling van het stuk toe te zenden; voor de oplossing van problemen in verband met de wijze waarop het verzuim met betrekking tot de vertaling moet worden hersteld, die in de verordening, zoals uitgelegd door het Hof, niet worden behandeld, dient de nationale rechter zijn nationale procesrecht toe te passen, waarbij hij er wel voor dient te waken dat de volle werking van deze verordening wordt gewaarborgd met inachtneming van het doel ervan.’12.
51
Volgens het Bundesgerichtshof vormen naar Duits recht het verzoekschrift zelf en de daarin genoemde en erbij gevoegde bijlagen een eenheid, zodat ook de bijlagen een onderdeel vormen van het verzoekschrift.13. Het recht van de verweerder om te worden gehoord is slechts gewaarborgd indien hij samen met het verzoekschrift die informatie bekomt die hij nodig heeft om te beslissen of en hoe hij zich tegen de vordering zal verdedigen.14.
B — Eerste prejudiciële vraag
52
Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of het recht om op grond van artikel 8, lid 1, van verordening nr. 3048/2000 te weigeren een stuk in ontvangst te nemen enkel betrekking heeft op het verzoekschrift, dan wel ook op de bijlagen daarbij.
53
De eerste vraag is algemeen geformuleerd en betreft alle geschillen in burgerlijke en handelszaken. Zoals hierboven in punt 44 is vastgesteld, heeft het begrip burgerlijke en handelszaken in verordening nr. 1348/2000 niet dezelfde betekenis als in het nationale recht.15.
54
Met uitzondering van IHK Berlin zijn alle deelnemers aan de procedure van mening dat artikel 8, lid 1, van verordening nr. 1348/2000 aldus dient te worden uitgelegd dat het begrip ‘stuk’ in het kader van de betekening of kennisgeving van een verzoekschrift in een burgerlijke procedure ook de bijlagen omvat.
55
Het generieke begrip (genus) ‘stuk’ wordt in deze verordening niet omschreven. Gelet op de verwijzingsbeslissing, de commentaren in de rechtsleer16., het betoog van de Commissie en de Slowaakse regering, waaruit blijkt dat het procesrecht van de lidstaten niet uniform is, moet het begrip ‘stuk’ in de zin van verordening nr. 1348/2000 uniform en autonoom op gemeenschapsniveau worden omschreven. De communautaire rechtsorde knoopt voor de omschrijving van de begrippen van primair en afgeleid recht in beginsel niet aan bij een of meer nationale rechtsstelsels, tenzij dit in de betrokken bepaling uitdrukkelijk is bepaald.17.Artikel 8 van verordening nr. 1348/2000 bevat evenwel geen verwijzing naar het nationale procesrecht van de lidstaten. Volgens vaste rechtspraak van het Hof moeten begrippen van een bepaling van gemeenschapsrecht die voor de vaststelling van de inhoud en de draagwijdte ervan niet uitdrukkelijk naar het recht van de lidstaten verwijst, in de regel in de gehele Gemeenschap autonoom en uniform worden uitgelegd met inaanmerkingneming van de context van de bepaling en het doel van de betrokken regeling.18.
56
Op basis van de formulering en de opzet van artikel 8, lid 1, van verordening nr. 1348/2000 kan worden gesteld dat het begrip ‘stuk’ in het kader van de nationale burgerlijke procedure ruim dient te worden uitgelegd en dat degene voor wie een te betekenen of ter kennis te brengen stuk bestemd is, op grond van deze bepaling ook kan weigeren dit in ontvangst te nemen wanneer enkel de bijlagen daarbij niet zijn gesteld in de taal van de aangezochte lidstaat of in een taal van de lidstaat van verzending die hij begrijpt.
57
Met het kantoor Weiss, het kantoor Grimshaw, de Tsjechische, de Franse, de Italiaanse en de Sloaakse regering ben ik van mening dat alleen al het feit dat in de verordening het generieke begrip ‘stuk’ normaliter in algemene zin, en dus zonder enige beperking, wordt gebruikt, ertoe zou moeten leiden dat dit begrip in de burgerlijke procedure ruim wordt uitgelegd, en dus zou pleiten voor de stelling dat althans in beginsel alle bijlagen bij het verzoekschrift in de burgerlijke procedure en niet alleen de schrifturen binnen de werkingssfeer van de verordening vallen.19. Overigens wordt het begrip ‘schriftuur’ nergens in deze verordening genoemd.
58
De betekening of kennisgeving in burgerlijke procedures heeft tot doel te verzekeren dat de geadresseerde kennis heeft van de inhoud van een stuk, zodat zijn recht om te worden gehoord is gewaarborgd. Hiervoor is vereist dat hij het stuk kan begrijpen.20. Aangezien er evenwel ondanks de prominente positie van het Engels in het internationale handels- en rechtsverkeer geen moderne ‘lingua franca’ bestaat, moet een formele betekening of kennisgeving van een verzoekschrift en bijlagen vergezeld gaan van een vertaling die de geadresseerde in staat stelt kennis te nemen van de inhoud van het te betekenen of ter kennis te brengen stuk.21. In dit opzicht vormen de bijlagen een accessorium van het verzoekschrift en is het algemene rechtsbeginsel ‘accessio cedit principali’ hierop van toepassing.22.
59
Hieraan wordt evenmin afbreuk gedaan door de vermelding op het standaardformulier in de bijlage bij verordening nr. 1348/2000. Dit standaardformulier verwijst in punt 6, ‘Stuk waarvan betekening of kennisgeving moet geschieden’, meer bepaald in punt 6.4, naar het ‘Aantal bijgevoegde documenten’. Zoals de Commissie terecht opmerkt, kan dit een aanwijzing vormen dat het begrip ‘stuk’ ruim dient te worden opgevat, aangezien de bijlagen hier nauw in verband worden gebracht met het praktische gebruik van het ‘te betekenen of ter kennis te brengen stuk’. Het kantoor Weiss merkt terecht op dat in de praktijk in burgerlijke procedures de bijlagen niet volledig in het verzoekschrift worden herhaald, maar enkel beknopt worden aangehaald en aldus in het betoog worden betrokken. Om deze reden verlangt het beginsel van hoor en wederhoor dat ook de bijlagen worden vertaald, aangezien het anders niet mogelijk is om het volledige betoog van de andere partij in de burgerlijke procedure volledig te begrijpen.
60
Het Gerecht heeft reeds geoordeeld dat in het kader van een rechtstreeks beroep ‘alle bijlagen bij de memories van de andere partijen, interveniënten daaronder begrepen, in beginsel in de procestaal moeten worden vertaald. Deze bepalingen beogen onder meer de bescherming van de positie van een partij die de wettigheid van een door de gemeenschapsinstellingen gestelde administratieve handeling wil betwisten, ongeacht welke taal de betrokken instelling in dit verband, met name tijdens de precontentieuze procedure, heeft gebruikt.’23.
61
Met de vertaling van de stukken, die in burgerlijke procedures het verzoekschrift en de bijlagen omvatten, wordt de bescherming van de verweerder verzekerd. Bijlagen kunnen evenwel zeer lang zijn. Het is mogelijkerwijs niet aangewezen om te verlangen dat omvangrijke bijlagen bij een verzoekschrift worden vertaald. Het Reglement voor de procesvoering van het Hof bepaalt in artikel 29, lid 3, derde alinea, voor het geval dat omvangrijke bijlagen bij het verzoekschrift zijn gevoegd, het volgende: ‘In geval van omvangrijke bescheiden en documenten kunnen evenwel uittreksels in vertaling worden overgelegd. Het Hof kan te allen tijde, hetzij ambtshalve hetzij op verzoek van een van de partijen, een meer uitvoerige of volledige vertaling eisen.’
62
Een dergelijke oplossing zou ook te verdedigen zijn in het geval van een grensoverschrijdende betekening of kennisgeving in burgerlijke en handelszaken. Bij vrij omvangrijke bijlagen die niet zijn gesteld in de taal van de aangezochte lidstaat of in een taal van de lidstaat van verzending die de geadresseerde begrijpt, zou de vertaling kunnen worden beperkt tot de fragmenten waarnaar het verzoekschrift verwijst. Een soortgelijke oplossing is te vinden in artikel 52, lid 2, van de Overeenkomst ter uitvoering van het tussen de regeringen van de staten van de Benelux Economische Unie, de Bondsrepubliek Duitsland en de Franse Republiek op 14 juni 1985 te Schengen gesloten akkoord betreffende de geleidelijke afschaffing van de controles aan de gemeenschappelijke grenzen.24. Gelet op het recht van de verweerder om te worden gehoord en zijn algemene recht op bescherming, is een dergelijke oplossing wellicht niet aangewezen bij betekeningen of kennisgevingen in burgerlijke en handelszaken. Men denke maar aan het courante geval van de consument die in een ander land van Europa een consumentenovereenkomst sluit die een rechtmatig forumkeuzebeding bevat25. en die wordt gedwongen de taal van de onderneming te gebruiken. Men kan niet verwachten dat een gemiddelde consument de taal van de andere lidstaat beheerst.
63
Het recht van de geadresseerde op vertaling van de stukken kan evenwel geenszins aldus worden uitgelegd dat het afbreuk doet aan het doel van verordening nr. 1348/2000, dat er vooral in bestaat de verzending van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke of handelszaken tussen de lidstaten te verbeteren en te versnellen.26.
64
Zoals reeds gezegd kan de verzoeker bij ontbreken van een vertaling van het stuk — dat in concreto in de Duitse burgerlijke procedure zowel het verzoekschrift als de bijlagen erbij omvat — dit verzuim verhelpen door achteraf de vertaling van de bijlagen of, in geval van omvangrijke bijlagen, een vertaling van de fragmenten die uitdrukkelijk tot staving van het verzoekschrift worden aangehaald, te betekenen of ter kennis te brengen.27.
65
Om deze redenen stel ik voor om de eerste prejudiciële vraag als volgt te beantwoorden: artikel 8, lid 1, van verordening nr. 1348/2000 moet aldus worden uitgelegd dat wanneer een stuk samen met bijlagen wordt betekend of ter kennis gebracht, de geadresseerde op grond van deze bepaling ook kan weigeren om deze in ontvangst te nemen wanneer enkel de bijlagen bij het te betekenen of ter kennis te brengen stuk niet zijn gesteld in de taal van de aangezochte lidstaat of in een taal van de lidstaat van verzending die hij begrijpt.
C — Tweede prejudiciële vraag
66
Met zijn tweede vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen, of kan worden uitgegaan van het vermoeden dat de geadresseerde de taal van de lidstaat van verzending ‘begrijpt’ in de zin van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 1348/2000 wanneer hij in het kader van zijn beroepsactiviteit contractueel is overeengekomen dat deze taal in de onderlinge correspondentie en in de correspondentie met de autoriteiten en de openbare instellingen zal worden gebruikt.
67
De vaststelling in artikel 8, lid 1, van verordening nr. 1348/2000 dat degene voor wie een te betekenen of ter kennis te brengen stuk bestemd is, mag weigeren dit in ontvangst te nemen, wanneer het niet is gesteld in een taal van de lidstaat van verzending die hij begrijpt, biedt volgens de Duitse rechtsleer slechts weinig houvast bij de uitlegging van deze bepaling.28.
68
De betekening of kennisgeving bevindt zich in een spanningsveld tussen de eerbiediging van het recht van toegang tot de rechter, de bescherming van de verweerder en de proceseconomie: in burgerlijke procedures verleent zij de verzoeker toegang tot de rechter. In een groot aantal rechtsorden kan immers door de betekening of kennisgeving van het verzoekschrift de zaak aanhangig worden gemaakt; verder zorgt zij ervoor dat de termijnen in acht worden genomen. De verweerder van zijn kant wordt door de toezending van het verzoekschrift op de hoogte gebracht van het feit dat de procedure is ingeleid, waardoor zijn recht om te worden gehoord wordt geëerbiedigd.29. In het kader van de regels inzake betekening en kennisgeving moeten deze procedurele grondrechten in een evenwichtige verhouding tot elkaar staan.30. Enerzijds mogen de regels inzake betekening en kennisgeving niet al te zeer afbreuk doen aan de bescherming van de verweerder en moeten zij tegelijkertijd een snelle afwikkeling van de procedure mogelijk maken. Anderzijds mag de bescherming van de verweerder niet zo ver reiken dat de verzoeker onmogelijk een gerechtelijke procedure kan voeren, waardoor hem uiteindelijk de toegang tot de rechter wordt ontzegd.31.
69
In de onderhavige zaak worden twee tegenovergestelde stellingen verdedigd. Volgens IHK Berlin doet de omstandigheid dat contractueel is overeengekomen om de Duitse taal, dat wil zeggen de taal van de lidstaat van verzending, te gebruiken ook daadwerkelijk vermoeden dat de geadresseerde een stuk begrijpt wanneer dit betrekking heeft op de concrete rechtsverhouding en is gesteld in de overeengekomen taal. Anderzijds is de Franse regering van mening dat deze omstandigheid op zich niet volstaat om ervan uit te gaan dat de geadresseerde de taal van de lidstaat van verzending begrijpt in de zin van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 1348/2000. Zou de geadresseerde namelijk worden geacht deze taal te begrijpen op de loutere grond dat contractueel is bedongen dat de correspondentie in deze taal dient plaats te vinden, dan zou hierdoor een wettelijk vermoeden worden ingevoerd dat veel verder gaat dan wat de verordening bepaalt.
70
Sommige auteurs zijn van mening dat artikel 8, lid 1, van verordening nr. 1348/2000 objectieve en subjectieve criteria combineert ter vaststelling van de taalkennis in geval van betekening of kennisgeving in het buitenland.32. Volgens deze opvatting bestaat het objectieve criterium in de officiële taal van de aangezochte lidstaat en het subjectieve criterium in de kennis die de geadresseerde heeft van de taal van de lidstaat van verzending.33.
71
Het Bundesgerichtshof heeft in zijn verwijzingsbeslissing vastgesteld dat geen van de organen met vertegenwoordigingsbevoegdheid van het kantoor Grimshaw Duits begrijpt. Het wordt evenwel niet betwist dat de overeenkomst die aan de oorsprong ligt van het onderhavige geding, in het Duits is gesteld, dat de correspondentie in die taal is gevoerd en dat is bedongen dat de rechtbanken van Berlijn bevoegd zijn.
72
Sommige auteurs merken op dat uit artikel 8, lid 1, van verordening nr. 1348/2000 niet duidelijk blijkt van welke taalkennis dient te worden uitgegaan wanneer een stuk dient te worden betekend of ter kennis gebracht aan een rechtspersoon.34. De enige praktische manier om dit probleem op te lossen bestaat er in de zetel van de rechtspersoon als beslissende factor ter bepaling van de taalkennis van deze rechtspersoon te beschouwen.35. In het geval van het kantoor Grimshaw, dat is gevestigd in Londen, komen we aldus uit bij het Engels. In de architectenovereenkomst van 16 februari 1994 is evenwel concreet afgesproken om de correspondentie in het Duits te voeren.
73
Verder dient te worden onderzocht of de omstandigheid dat contractueel is bedongen dat een bepaalde taal zal worden gebruikt, tot gevolg heeft dat ervan kan worden uitgegaan dat de partijen deze taal kennen en dat het recht om stukken te weigeren dus kan worden uitgesloten.36.
74
Het is moeilijk om vast te stellen of de geadresseerde op basis van zijn individuele taalkennis in staat is een stuk te begrijpen dat niet is gesteld in de taal van de aangezochte lidstaat. Of een bepaalde persoon een vreemde taal begrijpt, is uiteindelijk een kwestie waarover hij zelf het beste kan oordelen.37. Een oppervlakkige taalkennis zal wellicht niet volstaan om gerechtelijke stukken te begrijpen. De taalkennis moet dus zo ver reiken dat ook de essentie van juridische stukken kan worden begrepen.38. Dit ligt bijvoorbeeld voor de hand wanneer de geadresseerde contractueel is overeengekomen om met de autoriteiten en openbare instellingen van de lidstaat van verzending te corresponderen in de taal van deze staat, zoals in casu het geval is. Het begrip ‘openbare instelling’ laat vermoeden dat het betrokken beding betrekking heeft op de correspondentie tussen de partijen en alle organen van de betrokken staat, waartoe ook de rechterlijke instanties behoren, en niet alleen de uitvoerende macht.39.
75
Om deze reden dienen voor zover mogelijk uitsluitend algemene, objectieve criteria te worden toegepast. Een daarvan is het gebruik van de taal van de lidstaat van verzending in de zakelijke betrekkingen en in de correspondentie. Het is voor alle deelnemers aan de procedure, met uitzondering van de geadresseerde, enorm moeilijk om de individuele taalkennis te evalueren.40. Wanneer er onenigheid bestaat over de vraag of de geadresseerde de taal van de lidstaat van verzending begrijpt, kan dit slechts worden opgehelderd door middel van maatregelen van instructie, te bevelen door de nationale rechter. Op die wijze kan worden bewezen dat degene voor wie het stuk bestemd is, de taal van de lidstaat van verzending, waarin dit stuk is gesteld, begrijpt.41.
76
Door overeen te komen welke taal in het kader van de overeenkomst zal worden gebruikt, beogen partijen die niet dezelfde taal spreken, begripsproblemen te vermijden of te verminderen.42. Komen de contractpartijen in het internationale rechtsverkeer overeen om een bepaalde taal te gebruiken, dan vormt dit een aanwijzing dat beide partijen deze taal machtig zijn. Indien in het internationale rechtsverkeer contractueel wordt overeengekomen dat de rechtbanken van de lidstaat van verzending bevoegd zijn of dat het recht van deze staat van toepassing is43., en dus dat zal worden geprocedeerd in de taal van deze lidstaat, kan dit een extra aanwijzing vormen dat de geadresseerde deze taal kent. Wat meer bepaald de onderhavige zaak betreft, is in punt 10.2 van de architectenovereenkomst overeengekomen dat de rechtbanken van Berlijn bevoegd zijn.
77
Het is weliswaar zeer wel mogelijk dat een van de contractpartijen de overeengekomen taal in feite niet begrijpt. Deze partij, die in het kader van de betekening of kennisgeving aanvoert dat zij de betrokken taal niet begrijpt, heeft evenwel, door een geldige overeenkomst over de te gebruiken taal te sluiten, naar buiten toe het signaal gegeven dat zij over voldoende taalkennis beschikt.44. Zij heeft objectief, volgens het criterium van de kennis van een eerlijke deelnemer aan het rechtsverkeer, de indruk gewekt dat zij de taal van de lidstaat van verzending begrijpt.
78
Door overeen te komen welke taal in het kader van de overeenkomst zal worden gebruikt, welk recht van toepassing is en vooral welke rechtbank bevoegd is, wekt de geadresseerde bovendien ook bij de andere contractpartij de indruk dat hij de taal van de lidstaat van verzending voldoende beheerst.45. Dit geldt temeer wanneer is overeengekomen dat de taal van de lidstaat van verzending zal worden gebruikt in de correspondentie tussen de contractpartijen en de autoriteiten en openbare instellingen.46.
79
Met een dergelijk beding geeft een contractpartij te kennen dat zij over voldoende taalkennis beschikt om met de autoriteiten en andere overheidsinstellingen te kunnen corresponderen. In een dergelijk geval dient dus te worden uitgegaan van het weerlegbare vermoeden (praesumptio juris tantum) dat de geadresseerde voldoende taalkennis heeft in de zin van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 1348/2000 om ook de typische overheidstaal te kunnen begrijpen, waartoe ook de procestaal behoort. In een dergelijk geval kan de uitoefening van het recht om op grond van artikel 8, lid 1, van verordening nr. 1348/2000 stukken te weigeren uitgesloten zijn.47. Aangezien evenwel slechts een weerlegbaar vermoeden bestaat, staat het de geadresseerde vrij dit overeenkomstig het bewijsrecht van de lidstaat waar de burgerlijke procedure wordt gevoerd, te weerleggen.
80
Ik wil nog verwijzen naar een beschikking van het Gerecht van eerste aanleg. In de zaak Hensotherm/BHIM48. heeft het Gerecht het argument van een Zweedse onderneming — die had geopteerd voor het gebruik van het Engels in de administratieve procedure voor het BHIM en zelfs memories in deze taal had opgesteld — dat zij als Zweedse, in de internationale handel actieve onderneming het Engels niet machtig was, afgewezen.
81
Bijgevolg dient artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 1348/2000 aldus te worden uitgelegd dat een weerlegbaar vermoeden bestaat dat degene voor wie een stuk bestemd is, de taal van de lidstaat van verzending begrijpt in de zin van deze verordening, wanneer hij in het kader van zijn beroepsactiviteit contractueel overeenkomt dat de correspondentie tussen de contractpartijen enerzijds en de autoriteiten en openbare instellingen van de lidstaat van verzending anderzijds zal worden gevoerd in de taal van deze staat. Aangezien evenwel slechts een weerlegbaar vermoeden bestaat, staat het de geadresseerde vrij om dit overeenkomstig het bewijsrecht van de lidstaat waarin de gerechtelijke procedure wordt gevoerd, te weerleggen.
82
Een dergelijke conclusie kan in het algemeen niet gelden in het kader van een consumentenovereenkomst, aangezien de correspondentie van een niet-vakkundige en niet juridisch onderlegde consument volgens objectieve maatstaven niet kan worden gelijkgesteld met de activiteiten en de correspondentie van een onderneming. Om deze reden geldt het antwoord op de tweede vraag slechts in het bijzondere geval dat een onderneming in het kader van haar bedrijfsactiviteit contractueel overeenkomt dat de correspondentie tussen de contractpartijen enerzijds en de autoriteiten en openbare instellingen van de lidstaat van verzending anderzijds zal worden gevoerd in de taal van deze staat.
D — Derde prejudiciële vraag
83
Met de derde vraag wenst het Bundesgerichtshof in wezen te vernemen of de geadresseerde zich in beginsel niet wegens het ontbreken van een vertaling van de bijlagen op artikel 8, lid 1, van verordening nr. 1348/2000 kan beroepen wanneer hij in het kader van zijn beroepsactiviteit een overeenkomst sluit en daarin bedingt dat de correspondentie zal worden gevoerd in de taal van de lidstaat van verzending.
84
In de achtste overweging van de considerans van verordening nr. 1348/2000 wordt verklaard dat ‘[d]e mogelijkheid de betekening of kennisgeving van stukken te weigeren, […] tot buitengewone gevallen [moet] worden beperkt, teneinde de doeltreffendheid van de verordening te waarborgen’. Uitzonderingen op het gemeenschapsrecht moeten strikt worden uitgelegd, ‘singularia non sunt extendenda’.49.
85
Het kantoor Weiss stelt bij de beantwoording van de tweede vraag dat theoretisch geen redenen vallen te bedenken waarom een contractuele afspraak tussen particulieren die volgens de wil van de partijen slechts geldt voor de uitvoering van de overeenkomst, zou leiden tot een beperking van het subjectieve publiekrechtelijke recht om te worden gehoord.
86
Tegen een dergelijke ruime uitlegging van artikel 8, lid 1, van verordening nr. 1348/2000 pleiten vooral de punten 10.2 en 10.4 van de architectenovereenkomst, waarin is bedongen dat in geval van geschil de rechtbanken van Berlijn bevoegd zijn en dat het Duitse recht op de architectenovereenkomst van toepassing is. Met deze bedingen en het taalbeding, waarin is overeengekomen dat de correspondentie met de autoriteiten en openbare instellingen50. van de lidstaat van verzending zal plaatsvinden in de taal van deze staat, heeft de geadresseerde concreet en op geldige wijze afstand gedaan van zijn grondrecht.51. In de onderhavige zaak betekent dit meer bepaald dat de geadresseerde, door akkoord te gaan met de bevoegdheid van de rechtbanken van de lidstaat van verzending, tegelijkertijd heeft ingestemd met het gebruik van de aldaar geldende procestaal in een concrete burgerlijke procedure. Hetzelfde geldt voor arbitragebedingen, waarin de partijen in het kader van een internationale overeenkomst vooraf vrij bepalen welke taal tijdens de scheidsrechterlijke procedure zal worden gebruikt.
87
Zoals de Commissie terecht stelt52., vormt de afspraak tussen het kantoor Grimshaw en IHK Berlin om de Duitse taal te gebruiken een voor de uitvoering van de overeenkomst relevant beding. Dit beding heeft evenwel niet alleen betrekking op de voor de uitvoering van deze overeenkomst relevante correspondentie, maar ook op de correspondentie betreffende geschillen over contractuele verplichtingen en een daaromtrent gevoerde gerechtelijke procedure.
88
In een dergelijk geval kan niet langer worden gesteld dat de bescherming van de belangen van de geadresseerde vereist dat een stuk uit de taal van de lidstaat van verzending in de taal van de aangezochte lidstaat wordt vertaald. Wanneer een onderneming vrijwillig met een andere onderneming overeenkomt om in een bepaalde taal te corresponderen, kan zij later niet aanvoeren dat deze taalregeling haar rechtmatige belangen in het gedrang brengt. Met een dergelijk argument zou zij immers ‘venire contra factum proprium’.53. In een dergelijk geval druist de eis om de in de taal van de lidstaat van verzending gestelde bijlagen te vertalen in tegen het doel van het in artikel 8, lid 1, van verordening nr. 1348/2000 neergelegde recht om te weigeren stukken in ontvangst te nemen. Door een dergelijke taalregeling overeen te komen, geeft de geadresseerde aan geen belang te hebben bij een vertaling in de taal van de aangezochte lidstaat, zodat artikel 8, lid 1, van verordening nr. 1348/2000 niet langer kan dienen als rechtvaardiging van zijn recht om te weigeren stukken in ontvangst te nemen.
89
Anders zou het stuk ook in de taal van de aangezochte lidstaat moeten worden vertaald54., ten eerste wanneer de partijen in het kader van hun beroepsactiviteit zouden zijn overeengekomen om hun correspondentie met de autoriteiten en openbare instellingen van de lidstaat van verzending te voeren in de taal van deze staat, ten tweede wanneer zou zijn overeengekomen dat de rechtbanken van de lidstaat van verzending bevoegd zijn en ten derde wanneer zou zijn overeengekomen dat het recht van deze lidstaat van toepassing is. Een dergelijk resultaat zou evenwel in strijd zijn met het doel van verordening nr. 1348/2000.55.
90
Ten slotte wil ik nog opmerken dat een dergelijke oplossing niet aangewezen is in het geval van grensoverschrijdende consumentenovereenkomsten. In een dergelijk geval zou een sterke partij, bijvoorbeeld een onderneming, een zwakke partij, bijvoorbeeld een consument, haar taal, die de consument niet begrijpt, kunnen opleggen. Een consument die de door de onderneming ‘opgelegde’ taal niet begrijpt, heeft goede redenen om te weigeren niet-vertaalde stukken in ontvangst te nemen.56.
91
Om deze reden dient op de derde vraag te worden geantwoord dat artikel 8, lid 1, van verordening nr. 1348/2000 aldus dient te worden uitgelegd dat de geadresseerde niet op grond van deze bepaling kan weigeren de bijlagen bij een verzoekschrift die niet zijn gesteld in de taal van de aangezochte lidstaat, maar in de taal van de lidstaat van verzending, in ontvangst te nemen wanneer hij in het kader van zijn beroepsactiviteit een overeenkomst sluit en daarin bedingt dat de correspondentie met de autoriteiten en openbare instellingen van de lidstaat van verzending zal worden gevoerd in de taal van deze staat en de toegezonden bijlagen niet alleen deze correspondentie betreffen, maar ook in de overeengekomen taal zijn gesteld.
VI — Conclusie
92
Gelet op het bovenstaande geef ik het Hof in overweging, de prejudiciële vragen van het Bundesgerichtshof te beantwoorden als volgt:
- ‘1)
Artikel 8, lid 1, van verordening (EG) nr. 1348/2000 van de Raad van 29 mei 2000 inzake de betekening en de kennisgeving in de lidstaten van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke of in handelszaken, moet aldus worden uitgelegd dat wanneer een stuk samen met bijlagen wordt betekend of ter kennis gebracht, de geadresseerde op grond van deze bepaling ook kan weigeren om deze in ontvangst te nemen wanneer enkel de bijlagen bij het te betekenen of ter kennis te brengen stuk niet zijn gesteld in de taal van de aangezochte lidstaat of in een taal van de lidstaat van verzending die hij begrijpt.
- 2)
Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 1348/2000 moet aldus worden uitgelegd dat een weerlegbaar vermoeden bestaat dat degene voor wie een stuk bestemd is, de taal van de lidstaat van verzending begrijpt in de zin van deze verordening, wanneer hij in het kader van zijn beroepsactiviteit contractueel overeenkomt dat de correspondentie tussen de contractpartijen enerzijds en de autoriteiten en openbare instellingen van de lidstaat van verzending anderzijds zal worden gevoerd in de taal van deze staat. Aangezien evenwel slechts een weerlegbaar vermoeden bestaat, staat het de geadresseerde vrij om dit overeenkomstig het bewijsrecht van de lidstaat waarin de gerechtelijke procedure wordt gevoerd, te weerleggen.
- 3.
Artikel 8, lid 1, van verordening nr. 1348/2000 moet aldus worden uitgelegd dat de geadresseerde niet op grond van deze bepaling kan weigeren de bijlagen bij een verzoekschrift die niet zijn gesteld in de taal van de aangezochte lidstaat, maar in de taal van de lidstaat van verzending, in ontvangst te nemen wanneer hij in het kader van zijn beroepsactiviteit een overeenkomst sluit en daarin bedingt dat de correspondentie met de autoriteiten en openbare instellingen van de lidstaat van verzending zal worden gevoerd in de taal van deze staat en de toegezonden bijlagen niet alleen deze correspondentie betreffen, maar ook in de overeengekomen taal zijn gesteld.’
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 29‑11‑2007
— Oorspronkelijke taal: Duits.
— PB L 160, blz. 37.
— Conclusie van advocaat-generaal Stix-Hackl van 28 juni 2005 in de zaak Leffler (C-443/03, blz. I-9611, punt 19).
— Zie Rijavec, ‘Pomen sodb Sodišča ES za opredelitev pojma civilne ali gospodarske zadeve z mednarodnim elementom’, Podjetje in Delo — PiD 32 (2007), blz. 1147 (blz. 1151 e.v.), en Mayr/Czernich, Europäisches Zivilprozessrecht, eine Einführung, 2006, blz. 55 e.v. Wat onder het begrip burgerlijke en handelszaken dient te worden verstaan, wordt door het Hof van Justitie louter op basis van de verordening bepaald. Het begrip burgerlijke en handelszaken moet derhalve als een autonoom begrip worden opgevat en worden uitgelegd aan de hand van, enerzijds, de doelen en het stelsel van het Verdrag betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken en, anderzijds, de algemene beginselen die in alle nationale rechtsstelsels tezamen worden gevonden (arrest van 14 november 2002, Gemeente Steenbergen, C-271/00, Jurispr. blz. I-1489, punt 28), wat betekent dat het recht van een van de lidstaten niet bepalend is voor de uitlegging van dit begrip. De rechtspraak van het Hof van Justitie inzake het Verdrag betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken en verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PB L 12, blz. 1) kan in aanmerking worden genomen bij de beoordeling van de vraag of er sprake is van een burgerlijke of handelszaak in de zin van verordening nr. 1348/2000 (Jastrow, ‘Europäische Zustellungsverordnung’, in Gebauer/Wiedmann, Zivilrecht unter europäischem Einfluss, 2005, blz. 1284, en Heiderhoff, ‘Verordnung (EG) Nr. 1348/2000 des Rates vom 29. Mai 2000 über die Zustellung gerichtlicher und außergerichtlicher Schriftstücke in Zivil- oder Handelssachen in den Mitgliedstaaten’, in Rauscher (ed.), Europäisches Zivilprozessrecht, Kommentar, deel 2, 2e ed., 2006, blz. 1185).
— Stadler, ‘Neues europäisches Zustellungsrecht’, IPRax, 21 (2001), blz. 514 (blz. 517). Deze regeling kan worden opgevat als een belangrijke verdere ontwikkeling van het Europese betekenings- en kennisgevingsrecht. De verplichting tot vertaling van in een vreemde taal gestelde stukken in de officiële taal van de aangezochte lidstaat vindt volgens het klassieke volkenrecht haar grondslag in de soevereiniteit van de staat waarin de betekening of de kennisgeving dient te geschieden (Bajons, ‘Internationale Zustellung und Recht auf Verteidigung’, in Wege zur Globalisierung des Rechts: Festschrift für Rolf A. Schütze zum 65. Geburtstag, 1999, blz. 49 [blz. 71]).
— Conclusie van advocaat-generaal Stix-Hackl van 28 juni 2005 in de zaak Leffler (C-443/03, blz. I-9611, punt 20).
— Zie Bajons, op. cit. (voetnoot 5), blz. 49 (blz. 67). De auteur beklemtoont dat het principiële recht van de partijen om te worden gehoord voor de verweerder ook de mogelijkheid omvat om kennis te nemen van de inhoud van het hem betekende of ter kennis gebrachte stuk. Daartoe moet hij minstens kunnen achterhalen om wat voor soort stuk het gaat.
— Commissie, Study on the application of Council Regulation 1348/2000 on the service of judicial and extra judicial documents in civil or commercial matters, 2000, blz. 41 e.v.
— Zie Sujecki, ‘Das Übersetzungserfordernis und dessen Heilung nach der Europäischen Zustellungsverordnung: Entscheidung des Europäischen Gerichtshofes vom 8. November 2005’, ZEuP, 15 (2007), blz. 353 (blz. 359), die verwijst naar de conclusie van advocaat-generaal Stix-Hackl van 28 juni 2005 in de zaak Leffler (C-443/03, Jurispr. blz. I-9611, punt 36). Zie in die zin ook Rösler en Siepmann, ‘Zum Sprachenproblem im Europäischen Zustellungsrecht’, NJW, 2006, blz. 475 (blz. 476), en De Leval/Lebois, ‘Signifier en Europe sur la base du Règlement 1348/2000; bilan après un an et démi d'application’, in Imperat lex: liber amicorum Pierre Marchal, 2003, blz. 261 (blz. 274).
— Zie arrest van 8 november 2005, Leffler (C-443/03, Jurispr. blz. I-9611, punten 38, 39 en 53). Zie met betrekking tot de betekening of de kennisgeving overeenkomstig het Verdrag van 27 september 1968 betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken ook Gaudemet-Tallon, Compétence et exécution des jugements en Europe: règlement no. 44/2001: Conventions de Bruxelles et de Lugano, 3e ed., 2003, blz. 338.
— Arrest Leffler (aangehaald in voetnoot 10, punt 53). Deze zaak is een van de weinige waarin artikel 8 van verordening nr. 1348/2000 is onderzocht. In de rechtsleer is terecht vastgesteld dat de uitoefening van het recht om stukken te weigeren evenmin leidt tot ongeldigheid van de verrichte betekening of kennisgeving [Rösler en Siepmann, op. cit. (voetnoot 9), blz. 475 (blz. 476)].
— Arrest Leffler (aangehaald in voetnoot 10, punt 71). Zie ook de commentaar betreffende de ongeldigheid van de betekening of de kennisgeving en het herstel ervan in Eckelmans, ‘Signification et notification’, Revue de droit commercial belge — RDC 2006, blz. 362 (blz. 367).
— Zie ook Sujecki, ‘Das Annahmeverweigerungsrecht im europäischen Zustellungsrecht’, EuZW, 18 (2007), blz. 363 (blz. 364).
— Verwijzingsbeslissing van het Bundesgerichtshof, Az. VII ZR 164/05, punten 13 e.v., raadpleegbaar op www.bundesgerichtshof.de. In deze beslissing wordt verwezen naar de §§ 131 en 253 ZPO.
— Zie Rijavec, op. cit. (voetnoot 4), blz. 1147 (blz. 1151 e.v.), Mayr/Czernich, op. cit. (voetnoot 4), blz. 55 e.v., en Jastrow, op. cit. (voetnoot 4), blz. 1185.
— Sujecki, Das Annahmeverweigerungsrecht im europäischen Zustellungsrecht, blz. 364, en Lebois, ‘L'amorce d'un droit procédural européen: les règlements 1348/2000 et 1206/2001 en matière de signification, notification et de preuves face au procès social’, in de Leval en Hubin, Espace judiciaire et social européen: actes du colloque des 5 et 6 novembre 2001, blz. 327 (blz. 339 e.v.). Lebois wijst erop dat in het nationale burgerlijke procesrecht van sommige lidstaten (Spanje, Groot-Brittannië, België, Nederland) reeds verschillen bestaan tussen de burgerlijke procedure voor de gewone rechtbanken en de procedure voor de arbeidsrechtbanken, wat de inhoud en de omvang van de schrifturen en de bijlagen betreft waarmee de procedure wordt ingeleid.
— Zie arresten van 14 januari 1982, Corman (64/81, Jurispr. blz. 13, punt 8), en 2 april 1998, EMU Tabac (C-296/95, Jurispr. blz. I-1605, punt 30). Gemeenschapsrechtelijke begrippen mogen niet worden gedefinieerd onder verwijzing naar de rechtsvoorschriften van de lidstaten (arrest van 23 maart 1982, Levin, 53/81, Jurispr. blz. 1035, punten 10 e.v.; Schütz/Bruha/König, Casebook Europarecht, 2004, blz. 451 e.v.).
— Zie mijn conclusie van 3 mei 2007, Zefeser (C-62/06, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 32).
— Zie ook de conclusie van advocaat-generaal Tizzano van 20 september 2001, Leitner (C-168/00, Jurispr. blz. I 2631, punt 29), die tot een soortgelijke conclusie is gekomen bij de uitlegging van artikel 5, lid 2, van richtlijn 90/314/EEG van de Raad van 13 juni 1990 betreffende pakketreizen, met inbegrip van vakantiepakketten en rondreispakketten. In die zaak diende het begrip schade te worden uitgelegd. De advocaat-generaal stelde in punt 29 van zijn conclusie het volgende vast: ‘Alleen al het feit dat in de richtlijn de uitdrukking schade normaliter in algemene zin gebruikt wordt, en dus zonder enige beperking, zou moeten leiden tot — en op dit punt ben ik het met de Commissie en de Belgische regering eens — een ruime interpretatie van dat begrip, en zou dus pleiten voor de stelling dat de richtlijn, in ieder geval in beginsel, alle soorten schade die een causaal verband vertonen met het niet of slecht uitvoeren van de overeenkomst, onder haar werkingssfeer heeft willen brengen.’
— Heß, ‘Neue Formen der Rechtshilfe in Zivilsachen im europäischen Justizraum’, in Recht der Wirtschaft und der Arbeit in Europa: Gedächtnisschrift für Wolfgang Blomeyer, 2004, blz. 617 (blz. 629), heeft het zelfs over de verplichte vertaling van het stuk en de begeleidende informatie in de taal van de plaats waar het stuk wordt betekend of ter kennis gebracht.
— Zie Schütze, ‘Übersetzungen im europäischen und internationalen Zivilprozessrecht — Probleme der Zustellung’, RIW, 2006, blz. 352 (blz. 355).
— In vele rechtsorden wordt in plaats van het adagium ‘accessio cedit principali’ het adagium ‘accessorium sequitur principale’ toegepast. Beide adagia houden in dat de bijzaak noodzakelijkerwijs het lot van de hoofdzaak deelt (Benke/Meissel, Juristenlatein, 2e ed., 2002, Wenen, blz. 4).
— Beschikking Gerecht van 26 juni 1996, BP Chemicals/Commissie (T-11/95, Jurispr. blz. II-601, punt 9). Het Gerecht heeft het verzoek van twee Italiaanse interveniënten om vrijstelling van de verplichting tot vertaling van de bijlagen bij hun memorie in interventie in de procestaal, het Engels, afgewezen.
— PB 2000, L 239, blz.19. Artikel 52, lid 2, van deze overeenkomst luidt als volgt: ‘Wanneer aannemelijk is dat de geadresseerde niet de taal beheerst waarin het desbetreffende stuk is gesteld, dient dit — althans de essentie daarvan — te worden vertaald in de taal of één der talen van de overeenkomstsluitende partij op wier grondgebied de geadresseerde verblijft. Indien de toezendende autoriteit weet dat de geadresseerde slechts een andere taal machtig is, dient het stuk — althans de essentie daarvan — te worden vertaald in die andere taal.’
— Zie met betrekking tot een onrechtmatig forumkeuzebeding arrest van 27 juni 2000, Océano Grupo Editorial (C 240/98-C 244/98, Jurispr. blz. I-4941).
— Zie punt 44 van deze conclusie.
— Zie in die zin arrest Leffler (aangehaald in voetnoot 10, punten 38–53), alsook Sujecki, Das Annahmeverweigerungsrecht im europäischen Zustellungsrecht, blz. 364, die evenwel het probleem van omvangrijke bijlagen en het daarmee verband houdende probleem van de proceseconomie (vertaaltijd en -kosten) buiten beschouwing laat.
— Lindacher, ‘Europäisches Zustellungsrecht — die VO (EG) Nr. 1348/2000: Fortschritt, Auslegungsbedarf, Problemausblendung’, Zeitschrift für Zivilprozeß, nr. 114 (2001), blz. 179 (blz. 187), stelt voor, bij de uitlegging van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 1348/2000 niet van de individuele taalkennis uit te gaan, teneinde het criterium gemakkelijk hanteerbaar en voorspelbaar te maken. In plaats daarvan dienen vaste algemene criteria te worden uitgewerkt. Volgens Lindacher dient de geadresseerde hoe dan ook te worden geacht de taal van de lidstaat van verzending te begrijpen wanneer hij zelf een burger van die staat is. Hetzelfde geldt wanneer hij een burger is van een staat waarin de officiële taal dezelfde is.
— Zie Heß, ‘Die Zustellung von Schriftstücken im europäischen Justizraum’, NJW, 2001, blz. 15.
— Sujecki, Das Annahmeverweigerungsrecht im europäischen Zustellungsrecht, blz. 365.
— Ibidem.
— Zie Malan, ‘La langue de la signification des actes judiciaires ou les incertitudes du règlement sur la signification et la notification des actes judiciaires et extrajudiciaires’, Les petites affiches — LPA 392 (2003), nr. 77, blz. 6, en Sladič, ‘Vročanje v civilnih in gospodarskih zadevah’, Podjetje in Delo — PiD, 31 (2005), blz. 1131 (blz. 1147).
— De nationaliteit van een natuurlijke persoon kan geen objectief criterium vormen. Wanneer degene voor wie een te betekenen of ter kennis te brengen stuk bestemd is wel de nationaliteit van de lidstaat van verzending bezit, maar de taal ervan niet beheerst, kan hij weigeren dit stuk in ontvangst te nemen. Men denke bijvoorbeeld aan het geval dat de verwerving van de nationaliteit samenhangt met de sluiting van een huwelijk of de naturalisatie van een sporter (Schütze, ‘§ 1068’, in Wieczorek/Schütze, Zivilprozessordnung und Nebengesetze, Großkommentar, blz. 9, punt 12). Niet iedereen is evenwel deze mening toegedaan. Volgens sommigen dient te worden aangenomen dat de geadresseerde de taal van de lidstaat van verzending begrijpt wanneer hij de nationaliteit bezit van een staat waarin de officiële taal dezelfde is (Heiderhoff, op. cit. [voetnoot 4], blz. 1221).
— Sujecki, Das Übersetzungserfordernis und dessen Heilung nach der Europäischen Zustellungsverordnung: Entscheidung des Europäischen Gerichtshofes vom 8. November 2005, blz. 359, en Sujecki, Das Annahmeverweigerungsrecht im europäischen Zustellungsrecht, blz. 364.
— Sujecki, Das Übersetzungserfordernis und dessen Heilung nach der Europäischen Zustellungsverordnung: Entscheidung des Europäischen Gerichtshofes vom 8. November 2005, blz. 359.
— Sujecki, Das Annahmeverweigerungsrecht im europäischen Zustellungsrecht, blz. 364.
— Zie Mayr/Czernich, op. cit. (voetnoot 4), blz. 182. De problemen bij de vaststelling van de individuele taalkennis gelden zowel voor de verzendende als de ontvangende instantie.
— Zie Jastrow, op. cit. (voetnoot 4), blz. 1269 (blz. 1306).
— Zie Badura, Staatsrecht, 3e ed., 2003, blz. 658, en Maurer, StaatsrechtI, 4e ed., 2005, blz. 6. Badura stelt dat de rechterlijke instantie het staatsorgaan is dat de rechtsprekende functie vervult.
— Heiderhoff, op. cit. (voetnoot 4), blz. 1222.
— Arrest Leffler (aangehaald in voetnoot 10, punt 52).
— Ik wil nog verwijzen naar het arrest van het Gerecht van 14 mei 1998, Finnboard/Commissie (T-338/94, Jurispr. blz. II 1617, punten 48–55). In dat arrest heeft het Gerecht vastgesteld dat wanneer er geen officiële taal van de Gemeenschap uitdrukkelijk van toepassing is in de betrekkingen tussen de Commissie en een in een derde land gevestigde onderneming die aan een inbreuk op de communautaire mededingingsregels heeft deelgenomen, de Commissie krachtens de gemeenschapsregeling als taal voor de mededeling van de punten van bezwaar en van de beschikking de taal mag kiezen die deze onderneming in haar correspondentie met haar eigen verkoopbureaus in de lidstaten van de Gemeenschap heeft gebruikt, en niet de taal hoeft te kiezen van de lidstaat waarin haar gemachtigde woont.
— Een dergelijk beding zou kunnen luiden als volgt: ‘Op deze overeenkomst en de uitlegging ervan is het recht van de Bondsrepubliek Duitsland van toepassing. De rechtbanken van Berlijn zijn bij uitsluiting bevoegd.’
— Zie Sujecki, Das Annahmeverweigerungsrecht im europäischen Zustellungsrecht, blz. 365 e.v., die bij de bespreking van de verwijzingsbeslissing in de onderhavige zaak niet ingaat op de kwestie van de bevoegde rechter en het toepasselijke recht.
— Zie Sujecki, Das Annahmeverweigerungsrecht im europäischen Zustellungsrecht, blz. 366. Hier kan ook een parallel worden getrokken met de leer inzake rechtshandelingen, waarin de wilstheorie en de verklaringstheorie de grondslag voor de geldingskracht van een wilsverklaring zien.
— Zie punt 5 van deze conclusie, waarin de betrokken bedingen zijn weergegeven.
— Sujecki, Das Annahmeverweigerungsrecht im europäischen Zustellungsrecht, blz. 366. Zou men uitgaan van het tegendeel, dan zou degene voor wie een stuk bestemd is, over een al te grote mogelijkheid beschikken om de betekening of de kennisgeving te verijdelen. Bovendien zou het stuk dan uiteindelijk ook in deze gevallen in de taal van de aangezochte lidstaat moeten worden vertaald. Sujecki beklemtoont ook dat de verplichting tot vertaling afbreuk doet aan de doelstellingen van verordening nr. 1348/2000, die rekening houdend met het vereiste van bescherming van de geadresseerde de vertaalplicht juist beperkt wegens de hoge kosten en vertragingen die hiermee gepaard gaan, en aldus de betekening of kennisgeving in haar geheel wil vereenvoudigen en versnellen.
— Beschikking Gerecht van 6 september 2006, Hensotherm/BHIM (T-366/04, Jurispr. blz. II-65, punten 43 en 44).
— Arrest van 9 september 2003, Jaeger (C-151/02, Jurispr. blz. I-8389, punt 89). In deze zaak heeft het Hof vastgesteld dat de afwijkingen in artikel 17 van richtlijn 93/104/EG van de Raad van 23 november 1993 betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd (PB L 307, blz. 18) als uitzonderingen op de bij deze richtlijn ingevoerde gemeenschapsregeling inzake de organisatie van de arbeidstijd aldus worden moeten uitgelegd dat de strekking ervan beperkt blijft tot hetgeen strikt noodzakelijk is om de belangen die met deze afwijkingen worden beschermd, veilig te stellen.
— De begrippen openbare instelling en staatsorgaan zijn met elkaar verwant. Zie ook voetnoot 39 van deze conclusie.
— Volgens Fischinger, P., ‘Der Grundrechtsverzicht’, JuS 2007, blz. 808, wordt afstand gedaan van een grondrecht indien de drager van een dergelijk recht instemt met concrete beperkingen van en inbreuken op zijn grondrechten.
— Opmerkingen van de Commissie, punten 31 en 32.
— Vooral in de Romaanse rechtsorden gebruikt men liever de uitdrukking ‘Nemo auditur suam propriam turpitudinem allegans’.
— Sujecki, Das Annahmeverweigerungsrecht im europäischen Zustellungsrecht, blz. 366.
— Zie punt 44 van deze conclusie.
— Zie ook Sujecki, Das Annahmeverweigerungsrecht im europäischen Zustellungsrecht, blz. 366, die van mening is dat er in dergelijke gevallen een grote noodzaak bestaat om de ontvanger/consument te beschermen. Deze noodzaak bestaat evenwel niet wanneer de partijen in het kader van hun beroepsactiviteit een overeenkomst hebben gesloten.