Procestaal: Portugees.
HvJ EG, 10-04-2008, nr. C-265/06
ECLI:EU:C:2008:210
- Instantie
Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen
- Datum
10-04-2008
- Magistraten
A. Rosas, U. Lõhmus, J. Klučka, P. Lindh, A. Arabadjiev
- Zaaknummer
C-265/06
- LJN
BD3497
- Vakgebied(en)
Goederenrecht (V)
EU-recht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:EU:C:2008:210, Uitspraak, Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen, 10‑04‑2008
Uitspraak 10‑04‑2008
A. Rosas, U. Lõhmus, J. Klučka, P. Lindh, A. Arabadjiev
Partij(en)
ARREST VAN HET HOF (Derde kamer)
10 april 2008*
In zaak C-265/06,
betreffende een beroep wegens niet-nakoming krachtens artikel 226 EG, ingesteld op 16 juni 2006,
Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door A. Caeiros, P. Guerra e Andrade en M. Patakia als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,
verzoekster,
tegen
Portugese Republiek, vertegenwoordigd door L. Fernandes als gemachtigde, bijgestaan door A. Duarte de Almeida, advogado,
verweerster,
‘Niet-nakoming — Vrij verkeer van goederen — Artikelen 28 EG en 30 EG — Artikelen 11 en 13 EER-Overeenkomst — Kwantitatieve invoerbeperkingen — Maatregelen van gelijke werking — Motorvoertuigen — Aanbrengen van gekleurde folie op ruiten’
wijst
HET HOF VAN JUSTITIE (Derde kamer),
samengesteld als volgt: A. Rosas, kamerpresident, U. Lõhmus, J. Klučka, P. Lindh (rapporteur) en A. Arabadjiev, rechters,
advocaat-generaal: V. Trstenjak,
griffier: M. Ferreira, hoofdadministrateur,
gezien de stukken en na de terechtzitting op 7 november 2007,
gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 13 december 2007,
het navolgende
Arrest
1
De Commissie van de Europese Gemeenschappen verzoekt het Hof vast te stellen dat de Portugese Republiek, door in artikel 2, lid 1, van decreto-lei nr. 40/2003 van 11 maart 2003 (Diário da República I, serie A, nr. 59 van 11 maart 2003) het aanbrengen van gekleurde folie op de ruiten van motorvoertuigen te verbieden, niet heeft voldaan aan de verplichtingen die op haar rusten krachtens de artikelen 28 EG en 30 EG en de artikelen 11 en 13 van de Overeenkomst van 2 mei 1992 betreffende de Europese Economische Ruimte (PB 1994, L 1, blz. 3; hierna: ‘EER-Overeenkomst’).
Rechtskader
Gemeenschapsregeling
2
De gemeenschapswetgever heeft geen regeling vastgesteld voor gekleurde folie die bestemd is om op de ruiten van motorvoertuigen te worden aangebracht.
3
Er bestaat wel een gemeenschapsregeling betreffende de goedkeuring van veiligheidsruiten waarmee motorvoertuigen van meet af aan, met andere woorden vóór zij in het verkeer worden gebracht, worden uitgerust, welke regeling onder meer getinte ruiten betreft. Tot deze regeling behoort richtlijn 92/22/EEG van de Raad van 31 maart 1992 betreffende veiligheidsruiten en materialen voor ruiten van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan (PB L 129, blz. 11), zoals gewijzigd bij richtlijn 2001/92/EG van de Commissie van 30 oktober 2001 (PB L 291, blz. 24; hierna: ‘richtlijn 92/22’).
4
In de derde overweging van de considerans van richtlijn 2001/92 en in bijlage II B bij deze richtlijn wordt verwezen naar reglement nr. 43 van de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties, met als opschrift ‘Uniforme eisen voor de goedkeuring van materialen voor veiligheidsruiten en de montage daarvan in voertuigen’ (E/ECE/324-E/ECE/TRANS/505/Rev.1/Add 42/Rev.2; hierna: ‘reglement nr. 43’).
5
Artikel 4 van dit reglement bepaalt dat de normale lichtdoorlatendheid van voorruiten niet minder dan 75 % mag zijn. Voor de andere veiligheidsruiten dan de voorruit die zich in het voorwaartse gezichtsveld van de bestuurder bevinden, moet dit percentage minstens 70 % bedragen. De lichtdoorlatendheid van de veiligheidsruit die zich in het achterwaartse gezichtsveld van de bestuurder bevindt, mag minder dan 70 % bedragen, mits het voertuig over twee zijspiegels beschikt.
Nationale regeling
6
Artikel 2, lid 1, van decreto-lei nr. 40/2003 bepaalt:
‘Het aanbrengen van gekleurde folie op de ruiten van voertuigen voor personen- of goederenvervoer, met uitzondering van de voorgeschreven stickers en van donkere niet-spiegelende folie op de laadruimten van voertuigen voor goederenvervoer, is niet toegestaan.’
Precontentieuze procedure
7
Op 1 april 2004 heeft de Commissie de Portugese Republiek een aanmaningsbrief gestuurd, waarin zij heeft geconcludeerd dat de Portugese Republiek, door in artikel 2, lid 1, van decreto-lei nr. 40/2003 het aanbrengen van gekleurde folie op de ruiten van motorvoertuigen voor personen- of goederenvervoer, met uitzondering van de voorgeschreven stickers en van donkere niet-spiegelende folie op de laadruimten van motorvoertuigen voor goederenvervoer, te verbieden en door de ontwerp-tekst van dit decreto-lei niet aan de Commissie mee te delen, niet heeft voldaan aan de verplichtingen die op haar rusten krachtens de artikelen 28 EG en 30 EG, de artikelen 11 en 13 van de EER-Overeenkomst en artikel 8 van richtlijn 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften (PB L 204, blz. 37).
8
Bij brief van 28 juni 2004 heeft de Portugese Republiek deze aanmaningsbrief beantwoord.
9
Aangezien dit antwoord de Commissie niet kon overtuigen, heeft zij op 22 december 2004 de Portugese Republiek een met redenen omkleed advies toegezonden, met het verzoek om de nodige maatregelen te nemen om aan dit advies te voldoen binnen een termijn van twee maanden na de betekening ervan.
10
Als antwoord op dit met redenen omkleed advies heeft de Portugese Republiek bij brief van 22 juli 2005 laten weten dat zij de bepaling waarbij het aanbrengen van gekleurde folie op de ruiten van motorvoertuigen werd verboden, dat wil zeggen artikel 2, lid 1, van decreto-lei nr. 40/2003, zou intrekken.
11
Tevens heeft zij de Commissie ervan op de hoogte gebracht dat een — nog in de wetgeving op te nemen — ontwerp van technische regels aangaande het aanbrengen van gekleurde folie op dergelijke ruiten in voorbereiding was. In de loop van december 2005 is een ontwerp van een uitvoeringsbesluit tot vaststelling van deze regels aan de Commissie meegedeeld krachtens richtlijn 98/34.
12
Gelet op deze officiële kennisgeving heeft de Commissie besloten om de grief betreffende het niet meedelen van de ontwerp-tekst van artikel 2, lid 1, van decreto-lei nr. 40/2003 in te trekken.
13
De Commissie heeft daarentegen de grief betreffende de onverenigbaarheid van deze bepaling met de artikelen 28 EG en 30 EG en de artikelen 11 en 13 van de EER-Overeenkomst gehandhaafd en op 16 juni 2006 het onderhavige beroep ingesteld.
Beroep
Argumenten van partijen
14
De Commissie is van mening dat artikel 2, lid 1, van decreto-lei nr. 40/2003, waarbij het aanbrengen van elk type gekleurde folie met het oog op de tempering van het licht dat door de voorruit en de ruiten aan de passagierszijden van motorvoertuigen valt wordt verboden, in de praktijk verhindert dat gekleurde folies die rechtmatig zijn vervaardigd of in de handel gebracht in een andere lidstaat of in een staat die partij is bij de EER-Overeenkomst, in Portugal in de handel worden gebracht, hetgeen in strijd is met de artikelen 28 EG en 30 EG en de artikelen 11 en 13 van de EER-Overeenkomst.
15
Volgens de Commissie zullen eventueel geïnteresseerde handelaars of particulieren de betrokken folie immers niet kopen, omdat zij weten dat zij deze niet op de ruiten van motorvoertuigen mogen aanbrengen.
16
De Commissie herinnert eraan dat volgens reglement nr. 43, dat overeenkomstig richtlijn 92/22 van toepassing is, de voorruit en de andere ruiten die zich in het voorwaartse gezichtsveld van de bestuurder bevinden, vóór een punt dat zij als ‘B-stijl’ aanduidt, respectievelijk een normale lichtdoorlatendheid van minstens 75 % en 70 % moeten hebben. Deze ruiten mogen dus getint zijn, voor zover zij aan deze eisen voldoen.
17
Voorts stelt de Commissie dat voor ruiten die zich achter de B-stijl bevinden, geen minimumnorm inzake minimale lichtdoorlatendheid geldt, wanneer deze ruiten niet erg belangrijk zijn voor het zicht van de bestuurder. In de praktijk betekent dit dat een motorvoertuig achter deze tussenstijl mag zijn uitgerust met getinte ruiten die normalerwijs zeer weinig licht doorlaten, op voorwaarde dat het over twee zijspiegels beschikt.
18
De Commissie verwijt de Portugese Republiek dan ook dat zij het aanbrengen van alle gekleurde folies op de voorruit en op de ruiten aan de passagierszijden van motorvoertuigen voor personen- of goederenvervoer verbiedt, ook wanneer de normale lichtdoorlatendheid van de folie voldoet aan de minimumwaarden waarin reglement nr. 43 voorziet.
19
De Commissie erkent dat de lidstaten bij gebreke van harmonisatievoorschriften het niveau van bescherming van de veiligheid van het wegverkeer mogen bepalen dat zij op hun grondgebied passend achten, en maatregelen kunnen vaststellen om de openbare veiligheid te beschermen. Zij is evenwel van mening dat de Portugese Republiek geen elementen heeft verstrekt die de conclusie wettigen dat het gebruik van eender welke gekleurde folie, ongeacht de kleur en de eigenschappen en inzonderheid de lichtdoorlatendheid ervan, een gevaar voor de openbare veiligheid en/of de veiligheid van het wegverkeer vormt. De litigieuze bepaling is noch noodzakelijk, noch evenredig aan de nagestreefde doelstellingen.
20
De Portugese Republiek betwist de in het verzoekschrift vermelde feiten niet. Zij is het evenwel niet eens met de uitlegging, het belang en de betekenis van sommige feiten.
21
Om te beginnen stelt de Portugese Republiek dat de Commissie geen beroep tegen haar hoefde in te stellen, aangezien zij in de loop van de precontentieuze procedure officieel te kennen had gegeven dat zij haar wettelijke regeling in de door de Commissie aangeduide zin ging wijzigen. Het wijzigingsontwerp, dat aan de Commissie is meegedeeld, houdt volgens de Portugese Republiek in dat zij het in artikel 2, lid 1, van decreto-lei nr. 40/2003 neergelegde verbod heeft opgeheven.
22
Verder erkent de Portugese Republiek weliswaar dat deze bepaling een beperking van het vrije verkeer van goederen oplevert, maar stelt zij dat deze beperking hoe dan ook wordt gerechtvaardigd door het doel, de veiligheid van het wegverkeer en de openbare veiligheid te verzekeren.
23
Zo beklemtoont de Portugese Republiek dat het verbod tot doel heeft, de bevoegde autoriteiten in staat te stellen om van buitenaf snel een blik in motorvoertuigen te werpen, zonder dat zij deze tot staan hoeven te brengen, teneinde in de eerste plaats te verifiëren of de verplichting tot het dragen van de veiligheidsgordel wordt nagekomen, en in de tweede plaats om eventuele delinquenten te kunnen identificeren in het kader van de bestrijding van de criminaliteit.
24
Ten slotte is de Portugese Republiek van mening dat er geen minder beperkende middelen bestaan waarmee zij de verwezenlijking van het doel dat zij zichzelf heeft opgelegd, namelijk de veiligheid van het wegverkeer en de openbare veiligheid te verzekeren, kan waarborgen. Zij merkt in dit verband op dat het verbod om gekleurde folie op de ruiten van voertuigen aan te brengen, niet algemeen is, maar dat het slechts een gedeeltelijk verbod betreft, in die zin dat het niet voor laadruimten van motorvoertuigen voor goederenvervoer geldt, en evenmin voor andere vervoermiddelen dan auto's, zoals vaartuigen.
Beoordeling door het Hof
25
Volgens vaste rechtspraak moet het bestaan van een niet-nakoming in het kader van een beroep krachtens artikel 226 EG worden beoordeeld op basis van de situatie zoals die bestond aan het einde van de in het met redenen omkleed advies gestelde termijn, en kan het Hof met sindsdien opgetreden wijzigingen geen rekening houden (zie arresten van 17 januari 2002, Commissie/België, C-423/00, Jurispr. blz. I-593, punt 14, en 7 juni 2007, Commissie/België, C-254/05, Jurispr. blz. I-4269, punt 39).
26
In casu staat evenwel vast dat de Portugese Republiek bij het verstrijken van de in het met redenen omkleed advies gestelde termijn van twee maanden artikel 2, lid 1, van decreto-lei nr. 40/2003, dat verbiedt om gekleurde folie op de ruiten van motorvoertuigen aan te brengen, niet had ingetrokken. Dat deze lidstaat achteraf een ontwerp-regeling heeft meegedeeld waarin de litigieuze bepaling niet langer was opgenomen, doet niet af aan het bestaan van deze bepaling op het relevante tijdstip.
27
Bijgevolg moet worden onderzocht of deze bepaling, zoals zij in punt 6 van het onderhavige arrest in herinnering is geroepen, in overeenstemming is met de door de Commissie genoemde bepalingen van gemeenschapsrecht en van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte.
28
Richtlijn 92/22 bevat geen regeling voor gekleurde folie die bestemd is om op de ruiten van motorvoertuigen te worden aangebracht, maar enkel voor ruiten waarmee deze voertuigen van meet af aan zijn uitgerust, te weten getinte ruiten.
29
Bij gebreke van een harmonisatie op gemeenschapsniveau dient artikel 2, lid 1, van decreto-lei nr. 40/2003 derhalve tegen de achtergrond van de bepalingen van het EG-Verdrag betreffende het vrije verkeer van goederen en de overeenkomstige bepalingen van de EER-Overeenkomst te worden onderzocht.
30
Aangezien laatstgenoemde bepalingen in nagenoeg dezelfde bewoordingen zijn geformuleerd als die van het Verdrag, moeten de hierna volgende overwegingen over de artikelen 28 EG en 30 EG aldus worden verstaan dat zij ook gelden voor de overeenkomstige bepalingen van de EER-Overeenkomst, te weten de artikelen 11 en 13 van deze Overeenkomst.
— Bestaan van een beperking van het vrije verkeer van goederen
31
Volgens vaste rechtspraak moet iedere regeling van de lidstaten die de intracommunautaire handel al dan niet rechtstreeks, daadwerkelijk of potentieel kan belemmeren, worden beschouwd als een door artikel 28 EG verboden maatregel van gelijke werking als een kwantitatieve beperking (zie onder meer arresten van 11 juli 1974, Dassonville, 8/74, Jurispr. blz. 837, punt 5; 19 juni 2003, Commissie/Italië, C-420/01, Jurispr. blz. I-6445, punt 25, en 8 november 2007, Ludwigs-Apotheke, C-143/06, Jurispr. blz. I-0000, punt 25).
32
In casu erkent de Portugese Republiek dat het bij artikel 2, lid 1, van decreto-lei nr. 40/2003 ingestelde verbod op het aanbrengen van gekleurde folie op de voorruit en de ruiten aan de passagierszijden van motorvoertuigen, het in de handel brengen van deze producten in Portugal beperkt.
33
Vastgesteld moet immers worden dat eventueel geïnteresseerde handelaars of particulieren er in feite geen belang bij hebben om deze folie te kopen, aangezien zij weten dat zij deze niet op de voorruit en de ruiten aan de passagierszijden van motorvoertuigen mogen aanbrengen.
34
De enige uitzondering op het verbod van artikel 2, lid 1, van decreto-lei nr. 40/2003 betreft het aanbrengen van gekleurde folie op de laadruimten van motorvoertuigen voor goederenvervoer en op andere voertuigen dan auto's.
35
De litigieuze bepaling heeft bijgevolg negatieve gevolgen voor het in de handel brengen in Portugal van nagenoeg elke gekleurde folie die in andere lidstaten of in staten die partij zijn bij de EER-Overeenkomst rechtmatig is vervaardigd of in de handel is gebracht om op ruiten van motorvoertuigen te worden aangebracht.
36
Hieruit volgt dat het verbod van artikel 2, lid 1, van decreto-lei nr. 40/2003 een maatregel van gelijke werking als een kwantitatieve beperking vormt in de zin van artikel 28 EG en artikel 11 van de EER-Overeenkomst. Deze maatregel is onverenigbaar met de verplichtingen die uit deze bepalingen voortvloeien, tenzij hij objectief kan worden gerechtvaardigd.
— Bestaan van een rechtvaardiging
37
Volgens vaste rechtspraak kan een maatregel van gelijke werking als een kwantitatieve invoerbeperking slechts worden gerechtvaardigd door een van de in artikel 30 EG genoemde redenen van algemeen belang of door een van de in de rechtspraak van het Hof erkende dwingende eisen (zie onder meer arrest van 20 februari 1979, Rewe-Zentral, ‘Cassis de Dijon’, 120/78, Jurispr. blz. 649, punt 8), steeds op voorwaarde dat deze maatregel geschikt is om de verwezenlijking van het nagestreefde doel te waarborgen en niet verder gaat dan nodig is om dat doel te bereiken (arresten van 8 mei 2003, ATRAL, C-14/02, Jurispr. blz. I-4431, punt 64; 10 november 2005, Commissie/Portugal, C-432/03, Jurispr. blz. I-9665, punt 42, en 7 juni 2007, Commissie/België, reeds aangehaald, punt 33).
38
In casu houden de door de Portugese Republiek aangevoerde rechtvaardigingsgronden enerzijds verband met de bestrijding van de criminaliteit in het kader van de bescherming van de openbare veiligheid, en anderzijds met het toezicht op de naleving van de gordelplicht, dat verband houdt met de veiligheid van het wegverkeer. De bestrijding van de criminaliteit en de veiligheid van het wegverkeer kunnen dwingende redenen van algemeen belang vormen die een belemmering van het vrije verkeer van goederen kunnen rechtvaardigen (zie met betrekking tot de veiligheid van het wegverkeer arrest van 15 maart 2007, Commissie/Finland, C-54/05, Jurispr. blz. I-2473, punt 40 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
39
De lidstaten dienen evenwel aan te tonen dat hun regeling geschikt is ter verwezenlijking van deze doelstellingen en in overeenstemming is met het evenredigheidsbeginsel (zie in die zin onder meer arrest van 20 september 2007, Commissie/Nederland, C-297/05, Jurispr. blz. I-0000, punt 76 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
40
Dienaangaande heeft de Portugese Republiek slechts één element ter onderbouwing van de litigieuze maatregel aangevoerd, te weten dat dankzij deze maatregel het interieur van motorvoertuigen in een oogopslag van buitenaf kan worden gecontroleerd.
41
Ook al kan het verbod van artikel 2, lid 1, van decreto-lei nr. 40/2003 deze controle weliswaar vergemakkelijken en is het bijgevolg geschikt ter verwezenlijking van de doelstellingen, de criminaliteit te bestrijden en de veiligheid van het wegverkeer te verzekeren, betekent dit nog niet dat het noodzakelijk is om deze doelstellingen te bereiken, en dat er hiervoor geen andere, minder beperkende middelen bestaan.
42
De betrokken visuele controle is immers slechts één van de middelen waarover de bevoegde autoriteiten beschikken voor de bestrijding van de criminaliteit en van inbreuken op de gordelplicht.
43
Dat de litigieuze maatregel noodzakelijk is, is des te minder bewezen daar de Portugese Republiek ter terechtzitting heeft erkend dat zij toestaat dat motorvoertuigen die van meet af aan zijn uitgerust met getinte ruiten die voldoen aan de in richtlijn 92/22 vastgestelde beperkingen, op haar grondgebied in de handel worden gebracht. Net als de betrokken gekleurde folie kunnen deze getinte ruiten volledig verhinderen dat het interieur van deze voertuigen van buitenaf visueel wordt gecontroleerd.
44
Tenzij moet worden aangenomen dat de bevoegde autoriteiten voor motorvoertuigen die van meet af aan met getinte ruiten zijn uitgerust, ervan hebben afgezien om de bestrijding van de criminaliteit en de veiligheid van het wegverkeer te verzekeren, moet bijgevolg worden vastgesteld dat deze autoriteiten andere methoden moeten gebruiken om delinquenten en eventuele overtreders van de gordelplicht te identificeren.
45
Bovendien heeft de Portugese Republiek niet aangetoond dat het verbod, voor zover het elke gekleurde folie betreft, noodzakelijk is om de veiligheid van het wegverkeer en de bestrijding van de criminaliteit te verzekeren.
46
Zoals de Commissie ter terechtzitting heeft onderstreept, bestaat er een uitgebreid assortiment van gekleurde folies, gaande van transparante folie tot nagenoeg ondoorzichtige folie. Dit gegeven, dat de Portugese Republiek niet heeft betwist, impliceert dat de gewenste visuele controle van het interieur van motorvoertuigen althans bij sommige folies, namelijk die welke voldoende doorzichtig zijn, mogelijk is.
47
Hieruit volgt dat het betrokken verbod als overdreven en dus als onevenredig ten opzichte van de nagestreefde doelstellingen moet worden aangemerkt.
48
Gelet op een en ander moet worden vastgesteld dat de Portugese Republiek niet heeft voldaan aan de verplichtingen die op haar rusten krachtens de artikelen 28 EG en 30 EG en de artikelen 11 en 13 van de EER-Overeenkomst, door in artikel 2, lid 1, van decreto-lei nr. 40/2003 het aanbrengen van gekleurde folie op de ruiten van motorvoertuigen te verbieden.
Kosten
49
Volgens artikel 69, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij verwezen in de kosten, voor zover dit is gevorderd. Aangezien de Portugese Republiek in het ongelijk is gesteld, dient zij overeenkomstig de vordering van de Commissie te worden verwezen in de kosten.
Het Hof van Justitie (Derde kamer) verklaart:
- 1)
Door in artikel 2, lid 1, van decreto-lei nr. 40/2003 van 11 maart 2003 het aanbrengen van gekleurde folie op de ruiten van motorvoertuigen te verbieden, heeft de Portugese Republiek niet voldaan aan de verplichtingen die op haar rusten krachtens de artikelen 28 EG en 30 EG en de artikelen 11 en 13 van de Overeenkomst van 2 mei 1992 betreffende de Europese Economische Ruimte.
- 2)
De Portugese Republiek wordt verwezen in de kosten.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 10‑04‑2008