Procestaal: Grieks.
HvJ EG, 23-10-2008, nr. C-274/05
ECLI:EU:C:2008:585
- Instantie
Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen
- Datum
23-10-2008
- Magistraten
C.W.A. Timmermans, J.-C. Bonichot, K. Schiemann, J. Makarczyk, L. Bay Larsen
- Zaaknummer
C-274/05
- LJN
BG7007
- Vakgebied(en)
Arbeidsrecht (V)
EU-recht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:EU:C:2008:585, Uitspraak, Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen, 23‑10‑2008
Uitspraak 23‑10‑2008
C.W.A. Timmermans, J.-C. Bonichot, K. Schiemann, J. Makarczyk, L. Bay Larsen
Partij(en)
ARREST VAN HET HOF (Tweede kamer)
23 oktober 2008*
In zaak C-274/05,
betreffende een beroep wegens niet-nakoming krachtens artikel 226 EG, ingesteld op 4 juli 2005,
Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door G. Zavvos en H. Støvlbæk als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,
verzoekster,
tegen
Helleense Republiek, vertegenwoordigd door E. Skandalou als gemachtigde, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,
verweerster,
‘Niet-nakoming — Richtlijn 89/48/EEG — Werknemers — Erkenning van diploma's’
wijst
HET HOF VAN JUSTITIE (Tweede kamer),
samengesteld als volgt: C. W. A. Timmermans, kamerpresident, J.-C. Bonichot, K. Schiemann (rapporteur), J. Makarczyk en L. Bay Larsen, rechters,
advocaat-generaal: Y. Bot,
griffier: L. Hewlett, hoofdadministrateur,
gezien de stukken en na de terechtzitting op 18 januari 2007,
gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 19 april 2007,
het navolgende
Arrest
1
De Commissie van de Europese Gemeenschappen verzoekt het Hof vast te stellen dat de Helleense Republiek,
- —
door niet de diploma's te erkennen die in het kader van opleidingen op grond van een franchisingovereenkomst door de bevoegde autoriteiten van een andere lidstaat zijn afgegeven;
- —
door te voorzien in de toepassing van compenserende maatregelen in meer gevallen dan de richtlijn toestaat;
- —
door aan de Raad voor de erkenning van de professionele gelijkwaardigheid van hogeronderwijstitels (Symvoulio Anagnoriseos Epangelmatikis Isotimias Titlon Tritovathmias Ekpaidefsis; hierna: ‘Saeitte’) de bevoegdheid te verlenen om te beoordelen of ‘de onderwijsinstelling waar de aanvrager zijn opleiding heeft voltooid, tot het hoger onderwijs behoort’, en in hoeverre ‘de aanvrager over de vereiste beroepservaring beschikt, ingeval de duur van de opleiding ten minste één jaar korter is dan die welke in Griekenland wordt verlangd voor de uitoefening van het betrokken beroep’;
- —
door geen rekening te houden met de erkenning van de kwalificaties wat betrekkingen in de publieke sector en de inschrijving bij de Technische Kamer van Griekenland betreft, en
- —
door voor de inschrijving bij die Technische Kamer te verlangen dat bewijsstukken worden overgelegd die door een Griekse consulaire autoriteit zijn gevalideerd en door het ministerie van Buitenlandse Zaken of een advocaat zijn vertaald,
de verplichtingen niet is nagekomen die op haar rusten krachtens de artikelen 1, 3, 4, 7, 8 en 10 van richtlijn 89/48/EEG van de Raad van 21 december 1988 betreffende een algemeen stelsel van erkenning van hogeronderwijsdiploma's waarmee beroepsopleidingen van ten minste drie jaar worden afgesloten (PB 1989, L 19, blz. 16), zoals gewijzigd bij richtlijn 2001/19/EG van het Europees Parlement en de Raad van 14 mei 2001 (PB L 206, blz. 1; hierna: ‘richtlijn 89/48’).
2
De voornaamste rechtsvraag in deze zaak komt overeen met die in de zaak die heeft geleid tot het arrest Commissie/Spanje van heden (C-286/06, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie). Deze zaken hebben beide betrekking op de vraag in hoeverre richtlijn 89/48 kan worden ingeroepen om een lidstaat ertoe te verplichten diploma's te erkennen die na een op zijn eigen grondgebied gevolgde studie zijn afgegeven door de autoriteiten van een andere lidstaat.
Toepasselijke bepalingen
Gemeenschapsregeling
3
Uit de derde en de vierde overweging van de considerans van richtlijn 89/48 blijkt dat deze tot doel heeft de invoering van een algemeen stelsel van erkenning van diploma's dat beoogt de Europese burgers in staat te stellen alle beroepsactiviteiten uit te oefenen waarvoor een ontvangende lidstaat een postsecundaire opleiding vereist, voor zover zij in het bezit zijn van diploma's die hen op die activiteiten voorbereiden, een studieperiode van ten minste drie jaar afsluiten en in een andere lidstaat zijn uitgereikt.
Begrip ‘diploma’
4
Artikel 1, sub a, van richtlijn 89/48 luidt als volgt:
‘In deze richtlijn wordt verstaan onder:
- a)
diploma: alle diploma's, certificaten en andere titels dan wel elk geheel van dergelijke diploma's, certificaten en andere titels:
- —
afgegeven door een bevoegde autoriteit in een lidstaat die is aangewezen overeenkomstig zijn wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen,
- —
waaruit blijkt dat de houder met succes een postsecundaire studiecyclus van ten minste drie jaar of een gelijkwaardige deeltijdstudie heeft gevolgd aan een universiteit of een instelling voor hoger onderwijs of een andere instelling van gelijkwaardig opleidingsniveau en, in voorkomend geval, dat hij met succes de beroepsopleiding heeft gevolgd die in aanvulling op de postsecundaire studiecyclus wordt vereist, en
- —
waaruit blijkt dat de houder de vereiste beroepskwalificaties bezit om tot een gereglementeerd beroep in die lidstaat te worden toegelaten of om dat uit te oefenen,
wanneer de met het diploma, het certificaat of de andere titel afgesloten opleiding overwegend in de Gemeenschap is genoten of wanneer de houder ervan een driejarige beroepservaring heeft opgedaan, gewaarmerkt door de lidstaat die een diploma, een certificaat of een andere titel van een derde land heeft erkend.
Alle diploma's, certificaten en andere titels, dan wel elk geheel van dergelijke diploma's, certificaten en andere titels die door een bevoegde autoriteit in een lidstaat zijn afgegeven, worden gelijkgesteld met een diploma in de zin van de eerste alinea, indien daarmee een in de Gemeenschap gevolgde opleiding wordt afgesloten welke door een bevoegde autoriteit in die lidstaat als gelijkwaardig wordt erkend, en daaraan dezelfde rechten inzake toegang tot of uitoefening van een gereglementeerd beroep zijn verbonden.’
Verplichting tot erkenning
5
Artikel 3, eerste alinea, van richtlijn 89/48 bepaalt dat een ontvangende lidstaat die de toegang tot een beroep afhankelijk stelt van het bezit van een diploma, een staatsburger van een lidstaat de toegang tot dat beroep niet mag weigeren wegens onvoldoende kwalificaties, indien de aanvrager bepaalde, in deze bepaling nader omschreven kwalificaties bezit. Dit is met name het geval indien de aanvrager in het bezit is van het diploma dat door een andere lidstaat is voorgeschreven om tot het betrokken beroep op zijn grondgebied te worden toegelaten dan wel deze activiteit aldaar uit te oefenen, en dat in een lidstaat is behaald.
Compenserende maatregelen
6
Niettegenstaande artikel 3 van richtlijn 89/48, kan de ontvangende lidstaat op grond van artikel 4 van deze richtlijn in bepaalde daarin omschreven gevallen van de aanvrager verlangen dat hij een beroepservaring van een bepaalde duur aantoont, een aanpassingsstage van ten hoogste drie jaar volbrengt of een proeve van bekwaamheid aflegt (hierna: ‘compenserende maatregelen’).
7
Volgens artikel 4, lid 1, sub b, derde alinea, van richtlijn 89/48 moet de ontvangende lidstaat die compenserende maatregelen oplegt, de aanvrager in beginsel de keuze laten tussen een aanpassingsstage en een proeve van bekwaamheid. In afwijking van dit beginsel kan de ontvangende lidstaat ofwel een aanpassingsstage, ofwel een proeve van bekwaamheid voorschrijven voor beroepen ‘voor de uitoefening waarvan een precieze kennis van het nationale recht vereist is en waarvoor het verstrekken van adviezen en/of verlenen van bijstand op het gebied van het nationale recht een wezenlijk en vast onderdeel van de uitoefening van [de] beroepsactiviteit is’. Voor de invoering van afwijkingen van de keuzemogelijkheid van de aanvrager voor andere beroepen is toepassing vereist van de in artikel 10 van deze richtlijn voorziene procedure, op grond waarvan met name de ontwerpafwijking aan de Commissie moet worden meegedeeld en deze de mogelijkheid heeft om zich binnen een termijn van drie maanden na kennisgeving van die ontwerpafwijking hiertegen te verzetten.
Bepalingen met betrekking tot beroepen die zijn gereglementeerd door verenigingen of organisaties die door de staat zijn erkend
8
Artikel 1, sub d, van richtlijn 89/48 brengt een onderscheid aan tussen de beroepsactiviteiten die direct of indirect worden gereglementeerd door de staat, en de beroepsactiviteiten die worden gereglementeerd door verenigingen of organisaties welke door de staat zijn erkend. Volgens deze bepaling wordt verstaan onder
‘gereglementeerde beroepsactiviteit: een beroepsactiviteit, voor zover de toegang tot of de uitoefening dan wel een van de wijzen van uitoefening daarvan, in een lidstaat krachtens wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen direct of indirect afhankelijk is gesteld van het bezit van een diploma. Wijzen van uitoefening van een gereglementeerde beroepsactiviteit zijn met name:
- —
de uitoefening onder het voeren van een beroepstitel, indien het voeren van deze titel beperkt blijft tot bezitters van een diploma, dat is vastgelegd in wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen;
- —
de uitoefening van een beroepsactiviteit in de gezondheidssector, indien de bezoldiging en/of de vergoeding van die activiteit krachtens het nationale stelsel van sociale zekerheid afhankelijk is gesteld van het bezit van een diploma.
Indien de eerste alinea niet van toepassing is, wordt onder een gereglementeerde beroepsactiviteit verstaan, een beroepsactiviteit die wordt uitgeoefend door de leden van een vereniging of organisatie die ten doel heeft in de betrokken beroepssector een hoog niveau te bevorderen en te handhaven en die, voor de verwezenlijking van dit doel, een specifieke vorm van erkenning geniet door een lidstaat en
- —
aan haar leden een diploma afgeeft,
- —
ervoor zorgt dat haar leden handelen volgens de beroepscode die zij voorschrijft, en
- —
hun het recht verleent, een titel of de daarvoor gebruikelijke aanduidingen te voeren dan wel een status te genieten die met dit diploma overeenkomt.
Een niet-limitatieve lijst van verenigingen of organisaties die op het tijdstip van de aanneming van de richtlijn voldoen aan de voorwaarden van de tweede alinea, gaat in de bijlage. Telkens wanneer een lidstaat de in de tweede alinea bedoelde erkenning aan een vereniging of organisatie verleent, stelt hij de Commissie daarvan in kennis, die deze informatie bekendmaakt in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.’
9
Artikel 7, lid 3, van richtlijn 89/48 bevat een bijzondere bepaling voor beroepen die zijn gereglementeerd door een vereniging of een organisatie in de zin van artikel 1, sub d, tweede alinea, van deze richtlijn en luidt als volgt:
‘Indien een beroep in de ontvangende lidstaat is gereglementeerd door een vereniging of organisatie als bedoeld in artikel 1, sub d, mogen de onderdanen van de lidstaten de door die organisatie of vereniging verleende beroepstitel of de afkortingen daarvan uitsluitend gebruiken indien zij het bewijs overleggen dat zij lid van die organisatie of vereniging zijn.
Indien de vereniging of organisatie het lidmaatschap afhankelijk stelt van bepaalde kwalificaties, mag zij deze kwalificaties van onderdanen van andere lidstaten, die beschikken over een diploma als bedoeld in artikel 1, sub a, dan wel een opleidingstitel in de zin van artikel 3, sub b, slechts eisen overeenkomstig de bepalingen van deze richtlijn, inzonderheid de artikelen 3 en 4.’
Bewijzen die de ontvangende lidstaat kan verlangen
10
Krachtens artikel 8, lid 1, van richtlijn 89/48 aanvaardt de ontvangende lidstaat de attesten en documenten die door de bevoegde autoriteiten van de lidstaten worden verstrekt en die de betrokkene moet overleggen ter ondersteuning van zijn aanvraag om het betrokken beroep te mogen uitoefenen, als bewijsmiddel dat aan de in de artikelen 3 en 4 gestelde voorwaarden is voldaan.
Nationale regeling
11
Presidentieel decreet 165/2000 van 28 juni 2000 (FEK A' 149), zoals gewijzigd bij presidentiële decreten 373/2001 van 22 oktober 2001 (FEK A' 251) en 385/2002 van 23 december 2002 (FEK A' 334; hierna: ‘decreet 165/2000’), beoogt richtlijn 89/48 om te zetten in Grieks recht.
12
Artikel 10 van decreet 165/2000 kent een exclusieve bevoegdheid toe aan de Saeitte, waaraan krachtens artikel 11 van dit decreet de taak is opgedragen om te beslissen op verzoeken tot erkenning van hogeronderwijsdiploma's die binnen de werkingssfeer van richtlijn 89/48 vallen.
13
Voor zover de Commissie in haar grieven specifieke bepalingen van nationaal recht aanvecht, worden deze in het kader van de beoordeling van de grieven vermeld.
Precontentieuze procedure
14
Naar aanleiding van klachten van 37 particulieren is de Commissie tot de conclusie gekomen dat de Griekse regeling op verschillende punten niet in overeenstemming was met richtlijn 89/48. Daarom heeft zij de Helleense Republiek op 27 juli 2001 een aanmaningsbrief gestuurd, gevolgd door een aanvullende aanmaningsbrief op 21 december van dat jaar. Op deze aanmaningsbrieven heeft de Griekse regering bij brieven van respectievelijk 12 oktober 2001 en 13 maart 2002 geantwoord.
15
Omdat zij deze antwoorden niet bevredigend achtte, heeft de Commissie de Helleense Republiek op 1 juli 2002 een met redenen omkleed advies en op 9 juli 2004 een aanvullend met redenen omkleed advies gestuurd, waarin zij deze lidstaat verzocht binnen een termijn van twee maanden te rekenen vanaf de datum van betekening ervan de nodige maatregelen te nemen om zich naar deze adviezen te voegen. De Helleense Republiek heeft bij brieven van 3 september 2002, 26 augustus 2004 en 7 april 2005 op die adviezen gereageerd.
16
Hoewel de Commissie erkent dat de door de Helleense Republiek verschafte inlichtingen op een aantal punten tegemoet komen aan haar grieven, heeft zij haar standpunt gehandhaafd dat deze lidstaat niet alle maatregelen had genomen die voor de omzetting van richtlijn 89/48 in nationaal recht noodzakelijk waren. Bijgevolg heeft zij besloten het onderhavige beroep in te stellen.
Beroep
17
Ter ondersteuning van haar beroep wegens niet-nakoming voert de Commissie zeven grieven aan. Gelet op de door de Griekse regering in haar verweerschrift aangevoerde argumenten en gegeven preciseringen, heeft de Commissie in haar memorie van repliek haar vierde en haar zevende grief ingetrokken, zodat er geen aanleiding meer bestaat om die grieven te onderzoeken.
Eerste grief: geen erkenning van in het kader van een homologatie-overeenkomst verzorgde opleidingen
18
De eerste grief van de Commissie betreft de systematische weigering tot erkenning van diploma's welke zijn verkregen na opleidingen die worden verzorgd in het kader van een overeenkomst op grond waarvan een door een particuliere instantie in Griekenland verzorgde opleiding wordt gehomologeerd door een bevoegde autoriteit van een andere lidstaat, welke diploma's afgeeft aan studenten die deze opleiding hebben gevolgd (hierna: ‘homologatie-overeenkomst’).
19
In dit verband staat vast dat de Helleense Republiek de mogelijkheid om het universitair en het hoger onderwijs te verzorgen, uitsluitend aan openbare instellingen voorbehoudt. Zij weigert bijgevolg de in het kader van een homologatie-overeenkomst verzorgde opleidingen en de door de bevoegde autoriteiten van andere lidstaten na afsluiting van deze opleidingen afgegeven diploma's te erkennen.
20
Volgens de Commissie schendt deze weigering de artikelen 1, sub a, en 3 van richtlijn 89/48. Zij stelt onverkort dat het diploma dat wordt afgegeven na een in het kader van een homologatie-overeenkomst verzorgde opleiding, een diploma is zoals omschreven in artikel 1, sub a, van richtlijn 89/48, dat is afgegeven door een bevoegde autoriteit in een andere lidstaat en derhalve krachtens artikel 3 van deze richtlijn door de Helleense Republiek moet worden erkend.
21
De Helleense Republiek betoogt daarentegen dat een ontvangende lidstaat niet is gehouden, een door een bevoegde autoriteit van een andere lidstaat afgegeven diploma te erkennen, wanneer dit diploma de afsluiting vormt van een opleiding die geheel of ten dele in de ontvangende lidstaat is genoten en die volgens de wetgeving van laatstgenoemde lidstaat niet als een hogeronderwijsopleiding wordt erkend.
22
Enerzijds vallen ingevolge de artikelen 149 EG en 150 EG de inhoud en de opzet van zowel het onderwijsstelsel als de beroepsopleiding onder de bevoegdheid van de lidstaten. Bijgevolg worden de op het grondgebied van een lidstaat verzorgde opleidingen geregeld door het nationale recht van deze staat, die vrij is om in het bijzonder de rechtsvorm van de hogeronderwijsinstellingen te bepalen, alsmede de inhoud en het niveau van de universitaire of hogeronderwijsopleidingen die door openbare of particuliere instellingen op zijn grondgebied worden verzorgd. De verplichting van een lidstaat om een op zijn grondgebied gevolgde opleiding te erkennen als een universitaire of hogeronderwijsopleiding, terwijl deze dat volgens het nationale recht niet is, is strijdig met de uit de artikelen 149 EG en 150 EG voortvloeiende bevoegdheidsverdeling.
23
Krachtens artikel 16 van de Griekse Grondwet wordt het universitair en hoger onderwijs in deze lidstaat alleen en uitsluitend door openbare instellingen verzorgd, en is de oprichting van hogeronderwijsscholen door particulieren uitdrukkelijk verboden. De mogelijkheid dat een door enige in Griekenland gevestigde privéschool afgegeven studietitel wordt erkend als een universitair of hogeronderwijsdiploma, is derhalve uitgesloten.
24
Wat anderzijds de specifieke bepalingen van richtlijn 89/48 betreft, moet de vraag of een in een lidstaat gevestigde onderwijsinstelling ‘een universiteit of een instelling voor hoger onderwijs’ dan wel ‘een andere instelling van gelijkwaardig opleidingsniveau’ in de zin van artikel 1, sub a, tweede streepje, van richtlijn 89/48 is, enkel worden beoordeeld naar het recht van de lidstaat op het grondgebied waarvan de opleiding wordt verzorgd. In casu moet de status van de betrokken instellingen dus enkel naar Grieks recht worden beoordeeld. Voor zover de in het kader van een homologatie-overeenkomst verzorgde opleidingen worden gegeven in in Griekenland gevestigde instellingen die niet voldoen aan de voorwaarden naar Grieks recht, zijn de aan het eind van deze opleidingen afgegeven diploma's dus geen diploma's in de zin van artikel 1, sub a, van richtlijn 89/48. Derhalve vloeit, wat deze opleidingstitels betreft, uit richtlijn 89/48 geen enkele verplichting tot erkenning voort.
25
De Commissie repliceert dienaangaande dat de in het kader van homologatie-overeenkomsten verzorgde opleiding alsmede de aan het einde van een dergelijke opleiding verstrekte diploma's volledig onder het onderwijsstelsel vallen van de lidstaat waarin de instelling die het diploma afgeeft, is gevestigd, ongeacht in welke lidstaat het onderwijs heeft plaatsgevonden. Het staat dus aan de lidstaat waarin de instelling die het diploma afgeeft, is gevestigd, om krachtens de artikelen 149 EG en 150 EG de inhoud en de opzet van de opleidingen te bepalen en het niveau van het gegeven onderwijs te beoordelen. Evenzo is ook artikel 16 van de Griekse Grondwet niet van toepassing op in het kader van homologatie-overeenkomsten verzorgde opleidingen, daar deze opleidingen niet onder het Griekse onderwijsstelsel vallen.
Beoordeling door het Hof
26
Onder voorbehoud van het bepaalde in artikel 4 van richtlijn 89/48, geeft artikel 3, eerste alinea, sub a, van de richtlijn aan elke aanvrager die in het bezit is van een ‘diploma’ in de zin van deze richtlijn, op grond waarvan hij een gereglementeerd beroep in een lidstaat kan uitoefenen, het recht om het betrokken beroep in elke andere lidstaat uit te oefenen.
27
De definitie van het begrip ‘diploma’ in artikel 1, sub a, van richtlijn 89/48 bevat enkele voorbehouden ten aanzien van de toepasselijkheid van deze richtlijn op kwalificaties die zijn verkregen in derde staten.
28
Daarentegen bevat noch artikel 1, sub a, van richtlijn 89/48 noch een andere bepaling van deze richtlijn enigerlei beperking wat betreft de lidstaat waarin een aanvrager zijn beroepskwalificaties moet hebben verworven. Uit artikel 1, sub a, eerste alinea, van de richtlijn volgt immers uitdrukkelijk dat het voldoende is dat de opleiding ‘overwegend in de Gemeenschap’ is genoten. Er is reeds geoordeeld dat deze uitdrukking zowel de opleiding omvat die volledig werd gevolgd in de lidstaat die de betrokken opleidingstitel heeft afgegeven, als die welke geheel of gedeeltelijk in een andere lidstaat werd gevolgd (arrest van 29 april 2004, Beuttenmüller, C-102/02, Jurispr. blz. I-5405, punt 41).
29
Niets kan bovendien een dergelijke beperking rechtvaardigen, aangezien de kernvraag die moet worden beantwoord voor een uitspraak over de toepasselijkheid van richtlijn 89/48, is of de aanvrager al dan niet bevoegd is om een gereglementeerd beroep in een lidstaat uit te oefenen. Volgens het bij deze richtlijn ingevoerde stelsel wordt een diploma niet erkend wegens de intrinsieke waarde van de hiermee afgesloten opleiding, maar wel omdat het in de lidstaat waarin het werd afgegeven of erkend, toegang verleent tot een gereglementeerd beroep. Verschillen in de duur of inhoud van de in een andere lidstaat genoten opleiding ten opzichte van die welke in de ontvangende lidstaat wordt verstrekt, kunnen derhalve geen grond opleveren voor de weigering om de betrokken beroepskwalificatie te erkennen. Hoogstens kunnen deze verschillen, zo zij wezenlijk zijn, rechtvaardigen dat de ontvangende lidstaat conform artikel 4 van de voornoemde richtlijn verlangt dat de aanvrager zich aan een van de twee in deze bepaling vastgestelde compenserende maatregelen onderwerpt (zie in die zin arrest Beuttenmüller, reeds aangehaald, punt 52, en arrest van 19 januari 2006, Colegio, C-330/03, Jurispr. blz. I-801, punt 19).
30
Het in richtlijn 89/48 neergelegde algemene stelsel van erkenning van hogeronderwijsdiploma's is immers gebaseerd op het wederzijdse vertrouwen dat de lidstaten hebben in de beroepskwalificaties die zij toekennen. Dit stelsel voert in wezen een vermoeden in dat de kwalificaties van een aanvrager die bevoegd is om in een lidstaat een gereglementeerd beroep uit te oefenen, voldoende zijn om dit beroep in de andere lidstaten uit te oefenen.
31
Aan dit stelsel, dat geen harmonisatie doorvoert van de opleidingen die toegang tot gereglementeerde beroepen geven, is inherent dat het enkel een aangelegenheid is van de bevoegde autoriteiten welke diploma's afgeven die een dergelijke toegang verlenen, om in het licht van de in het kader van hun beroepsopleidingsstelsel toepasselijke normen na te gaan of aan de voorwaarden voor afgifte daarvan is voldaan. In dit verband kan worden opgemerkt dat artikel 8, lid 1, van richtlijn 89/48 de ontvangende lidstaat uitdrukkelijk de verplichting oplegt om de attesten en documenten die door de bevoegde autoriteiten van de andere lidstaten worden verstrekt, hoe dan ook te aanvaarden als bewijs dat aan de voorwaarden voor erkenning van een diploma is voldaan. Bijgevolg kan de ontvangende lidstaat niet de grondslag onderzoeken waarop dergelijke documenten zijn afgegeven, maar beschikt hij wel over de mogelijkheid om controles te verrichten met betrekking tot die voorwaarden van artikel 1, sub a, van richtlijn 89/48 welke, gelet op de bewoordingen van deze documenten, niet reeds vervuld lijken te zijn.
32
Of de onderwijsinstelling waar de houder van het diploma zijn opleiding heeft gevolgd, ‘een universiteit of een instelling voor hoger onderwijs’ dan wel ‘een andere instelling van gelijkwaardig opleidingsniveau’ in de zin van artikel 1, sub a, eerste alinea, tweede streepje, van richtlijn 89/48 is, moet derhalve eveneens enkel worden beoordeeld in het licht van de normen die van toepassing zijn in het kader van het beroepsopleidingsstelsel in de lidstaat waaronder de bevoegde autoriteit die een diploma afgeeft, ressorteert.
33
De dienaangaande door de Helleense Republiek voorgestane benadering van toepassing van de normen die zijn uitgevaardigd door de lidstaat waarin de opleiding is gevolgd, zou er namelijk toe leiden dat de bevoegde autoriteiten die diploma's afgeven, werden verplicht om belanghebbenden die opleidingen van een gelijkwaardige kwaliteit hebben gevolgd, anders te behandelen naargelang de lidstaat waarin zij hun opleiding hebben gevolgd.
34
Bovendien hoeft de opleiding volgens de bewoordingen zelf van richtlijn 89/48 niet noodzakelijkerwijs aan een universiteit of een hogeronderwijsinstelling te zijn gevolgd. Het is namelijk volgens artikel 1, sub a, tweede streepje, van deze richtlijn voldoende dat het gaat om een ‘instelling van gelijkwaardig opleidingsniveau’. Bijgevolg beoogt de in deze bepaling gestelde voorwaarde niet te verzekeren dat de onderwijsinstelling aan formele voorwaarden met betrekking tot haar status voldoet, maar refereert zij in wezen aan het niveau van de gegeven opleiding. Deze voorwaarde houdt nauw verband met de kenmerken van het afgegeven diploma. De beoordeling hiervan moet derhalve een aangelegenheid zijn van de bevoegde autoriteit die het diploma afgeeft, die zich ervan moet vergewissen dat dit enkel wordt afgegeven aan personen die voldoende gekwalificeerd zijn om het gereglementeerde beroep uit te oefenen waartoe het toegang verleent.
35
Uit de voorgaande overwegingen volgt dat de artikelen 1, sub a, en 3 van richtlijn 89/48 aldus moeten worden uitgelegd dat een ontvangende lidstaat, onverminderd de toepassing van artikel 4 van deze richtlijn, ook dan gehouden is een door een autoriteit van een andere lidstaat afgegeven diploma te erkennen, wanneer dit diploma de afsluiting vormt van een opleiding die geheel of ten dele in de ontvangende lidstaat is gevolgd en die opleiding volgens de wetgeving van die ontvangende staat niet als een hogeronderwijsopleiding wordt erkend.
36
Deze uitlegging doet voorts niet af aan de verantwoordelijkheid van de Helleense Republiek voor de inhoud van het onderwijs en de opzet van het onderwijsstelsel.
37
Allereerst moet dienaangaande worden opgemerkt dat richtlijn 89/48 niet ziet op de erkenning van academische opleidingstitels, maar enkel op beroepskwalificaties die toegang tot gereglementeerde beroepen verlenen.
38
Vervolgens strekt richtlijn 89/48, anders dan de sectorale richtlijnen betreffende specifieke beroepen, niet tot harmonisatie van de voorwaarden voor de toegang tot of de uitoefening van de verschillende beroepen waarop zij van toepassing is en blijven de lidstaten dus bevoegd om die voorwaarden binnen de door het gemeenschapsrecht gestelde grenzen vast te stellen (arrest van 7 september 2006, Price, C-149/05, Jurispr. blz. I-7691, punt 54).
39
Ten slotte leidt de bij richtlijn 89/48 ingevoerde methode van erkenning niet tot een automatische en onvoorwaardelijke erkenning van de diploma's en van de betrokken beroepskwalificaties. Artikel 4 van deze richtlijn staat namelijk uitdrukkelijk toe om compenserende maatregelen op te leggen indien blijkt dat de door een aanvrager gevolgde opleiding qua duur of inhoud verschilt van de in Griekenland vereiste opleiding.
40
Evenzo vallen diploma's die de afsluiting vormen van de in het kader van homologatie-overeenkomsten verzorgde opleidingen, in de context van richtlijn 89/48 niet onder het Griekse onderwijsstelsel, aangezien zij door de bevoegde autoriteiten van andere lidstaten alleen met inachtneming van de in het kader van hun respectieve beroepsopleidingsstelsels toepasselijke normen zijn afgegeven. Derhalve doorkruisen deze opleidingen, waarvan de kwaliteit moet worden gewaarborgd door de bevoegde autoriteiten van de andere lidstaten die de diploma's ter afsluiting van deze opleidingen afgeven, niet het doel om een hoog niveau van de Griekse universitaire opleidingen te waarborgen.
41
Gelet op een en ander, moet worden vastgesteld dat de eerste grief van de Commissie gegrond is.
Tweede grief: geen keuze tussen de verschillende soorten compenserende maatregelen
42
In artikel 5, lid 1, sub b-bb, van decreet 165/2000 is het beginsel neergelegd dat wanneer een aanvrager compenserende maatregelen moeten worden opgelegd, hij de keuze heeft tussen een aanpassingsstage en een proeve van bekwaamheid. Deze bepaling bevat de volgende afwijking van dit beginsel:
‘Deze keuzemogelijkheid is niet van toepassing ten aanzien van beroepen voor de uitoefening waarvan een precieze kennis van het nationale recht vereist is en waarvoor het geven van adviezen en/of het verlenen van bijstand op het gebied van het nationale recht een wezenlijk en vast onderdeel is van de uitoefening van de beroepsactiviteit is, en evenmin ten aanzien van alle andere beroepen waarvoor verschillende specifieke bepalingen gelden.’
43
Volgens de Commissie is deze bepaling in strijd met de artikelen 4, lid 1, sub b, derde alinea, en 10 van richtlijn 89/48, voor zover zij afwijkt van het beginsel dat de keuze van het soort compenserende maatregelen aan de aanvrager staat, niet alleen wat betreft beroepen waarvoor kennis van het nationale recht nodig is, maar ook ‘voor alle andere beroepen waarvoor verschillende specifieke bepalingen gelden’.
44
Vastgesteld moet worden dat de tweede grief van de Commissie gegrond is om de door haar uiteengezette reden.
45
De Helleense Republiek erkent overigens dat deze grief gegrond is en preciseert dat aan de litigieuze bepaling een ‘wetgevingsfout’ ten grondslag ligt. Zij laat weten dat een presidentieel decreet houdende schrapping van het betrokken zinsdeel weldra zal worden vastgesteld.
Derde grief: de bevoegdheden van de Saeitte
46
Krachtens artikel 10, lid 1, sub b-aa en bb, van decreet 165/2000 zijn de Saeitte met name de volgende bevoegdheden toegekend:
‘beoordeling van elke vraag die bepalend is voor de erkenning van de professionele gelijkwaardigheid en in het bijzonder van de vraag:
- aa)
of de onderwijsinstelling waar de aanvrager zijn beroepsopleiding heeft voltooid, tot het hoger onderwijs behoort,
- bb)
of de aanvrager over de vereiste beroepservaring beschikt, ingeval de duur van de opleiding ten minste één jaar korter is dan die welke in Griekenland wordt verlangd voor de uitoefening van het betrokken beroep.’
47
Volgens de Commissie is de hiervoor genoemde bepaling in strijd met artikel 8, lid 1, van richtlijn 89/48, voor zover zij aan een autoriteit van de ontvangende lidstaat de bevoegdheid verleent om feitelijke gegevens te toetsen die volgens artikel 8, lid 1, definitief zijn vastgesteld in door de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst verstrekte attesten en documenten.
48
Er moet worden vastgesteld dat de derde grief van de Commissie gegrond is om de door haar uiteengezette reden.
49
De Helleense Republiek erkent overigens dat deze grief gegrond is en laat weten dat een presidentieel decreet tot intrekking van artikel 10, lid 1, sub b-aa en bb, van decreet 165/2000 weldra zal worden vastgesteld.
Vijfde grief: geen erkenning van diploma's van in de publieke sector aangeworven personen
50
De Commissie heeft bij het vierde streepje van de conclusies in haar verzoekschrift een vijfde grief aangevoerd, inzake de salaris- en loopbaanontwikkeling van in de publieke sector aangeworven personen.
51
Volgens de Commissie is de door de Saeitte en de verschillende diensten van de Griekse publieke sector gevolgde bestuurspraktijk in strijd met artikel 3 van richtlijn 89/48, voor zover de houders van diploma's in de zin van deze richtlijn die in de publieke sector werken, de mogelijkheid wordt onthouden van erkenning van de professionele gelijkwaardigheid van hun titels met het oog op de indeling in een hogere rang of hogere salarisschaal, en derhalve de mogelijkheid om hun beroep onder dezelfde voorwaarden uit te oefenen als die welke voor houders van nationale diploma's gelden.
52
De Helleense Republiek betwist deze stellingen. In haar memorie in dupliek heeft zij betoogd dat de bepalingen van het ambtenarenwetboek in de versie van wet 2683/1999 (FEK A' 19) aan personen die zijn aangesteld na de inwerkingtreding van decreet 165/2000 en die van mening zijn dat zij ten onrechte in een bepaalde ambtenarencategorie zijn ingedeeld, de mogelijkheid bieden om te verzoeken om herindeling in posten van een hogere rang, op voorwaarde dat zij voldoen aan de in de geldende bepalingen neergelegde voorwaarden.
53
In antwoord op een vraag van het Hof heeft de Helleense Republiek verklaard dat het recht op herindeling geldt voor zowel personen die vóór de inwerkingtreding van decreet 165/2000 als personen die daarna zijn aangesteld.
54
Artikel 70, leden 1 en 2, van het ambtenarenwetboek, dat in dit verband door de Helleense Republiek is aangehaald, luidt als volgt:
‘Herindeling in een post van een hogere categorie
1
Een ambtenaar kan, op zijn verzoek, worden heringedeeld in een openstaande post van een hogere categorie binnen hetzelfde ministerie of dezelfde publiekrechtelijke rechtspersoon. De ambtenaar moet voldoen aan de vereiste formele en materiële voorwaarden om de post waarin hij wordt heringedeeld, te bezetten. Een ambtenaar op proef kan niet worden heringedeeld.
2
De ambtenaren die ten tijde van hun verzoek om aanstelling voldeden aan de formele voorwaarden om te worden aangesteld in een post van een hogere categorie, kunnen niet eerder dan acht jaar na hun aanstelling worden heringedeeld.’
55
De Commissie heeft tijdens de terechtzitting betoogd dat deze bepaling niet de rechtszekerheid waarborgde die nodig is voor de belanghebbenden die reeds voor de inwerkingtreding van decreet 165/2000 waren aangesteld op een lager niveau dan dat waarop zij recht zouden hebben gehad indien hun diploma's in overeenstemming met artikel 3 van richtlijn 89/48 zouden zijn erkend. Dienaangaande heeft de Commissie in het bijzonder opgemerkt dat een ambtenaar die ten onrechte in een bepaalde rang is ingedeeld, krachtens artikel 70, lid 2, van het ambtenarenwetboek vanaf zijn aanstelling acht jaar moet wachten voordat hij in een post van een hogere categorie kan worden heringedeeld.
56
Bovendien heeft de Helleense Republiek in antwoord op een vraag van het Hof tijdens de terechtzitting bevestigd dat volgens de bewoordingen van artikel 70, lid 1, van het ambtenarenwetboek personen die onjuist zijn ingedeeld, slechts om hun herindeling kunnen verzoeken indien een post van een hogere categorie binnen hetzelfde ministerie of dezelfde publiekrechtelijke rechtspersoon vrijkomt.
57
Ten aanzien van deze punten heeft de Helleense Republiek tijdens de terechtzitting verklaard dat zij ‘zich ervoor inzet[te] om alle verzoeken om herindeling zo goed mogelijk te regelen’ en zich te allen tijde inspande voor herindeling van de personen voor wie dit ingevolge het gemeenschapsrecht moest geschieden. De in artikel 70, lid 2, van het ambtenarenwetboek bedoelde wachttijd van acht jaar heeft geen betrekking op personen die wegens een vergissing van de administratieve autoriteiten niet van meet af aan zijn ingedeeld in de rang waarop zij aanspraak konden maken. Voorts heeft de Helleense Republiek zich bereid verklaard om de situatie van personen die wegens de late omzetting van richtlijn 89/48 in Grieks recht niet in een dergelijke graad waren aangeworven, met terugwerkende kracht te regulariseren.
58
Er zij aan herinnerd dat de bepalingen van een richtlijn moeten worden uitgevoerd met een onbetwistbare dwingende kracht en met de specificiteit, nauwkeurigheid en duidelijkheid die nodig zijn om te voldoen aan het vereiste van rechtszekerheid. In dit verband kunnen loutere verklaringen zoals die van de Helleense Republiek tijdens de terechtzitting, die, gelet op uitdrukkelijke bepalingen van het ambtenarenwetboek, de betrokken rechtssubjecten in onzekerheid laten omtrent de omvang van hun rechten en plichten op een door het gemeenschapsrecht beheerst gebied, niet worden aanvaard (zie in die zin met name arresten van 24 maart 1994, Commissie/België, C-80/92, Jurispr. blz. I-1019, punt 20; 26 oktober 1995, Commissie/Luxemburg, C-151/94, Jurispr. blz. I-3685, punt 18, en 27 februari 2003, Commissie/België, C-415/01, Jurispr. blz. I-2081, punt 21).
59
Bijgevolg moet worden vastgesteld dat de vijfde grief van de Commissie gegrond is, voor zover deze inhoudt dat de Helleense Republiek niet toestaat dat in de publieke sector herindeling in een hogere rang plaatsvindt van personen die zijn aangesteld op een lager niveau dan dat waarop zij aanspraak hadden kunnen maken indien hun diploma's door de bevoegde autoriteit overeenkomstig artikel 3 van richtlijn 89/48 zouden zijn erkend.
Zesde grief: modaliteiten voor inschrijving bij de Technische Kamer van Griekenland
60
De Commissie heeft bij het vierde streepje van de conclusies in haar verzoekschrift tevens een zesde grief aangevoerd, inzake de inschrijvingsmodaliteiten bij de Technische Kamer van Griekenland (Techniko Epimelitirio Ellados; hierna: ‘TEE’).
61
In Griekenland is het beroep van ingenieur een gereglementeerd beroep, waarvan de uitoefening is voorbehouden aan de leden van de TEE. Dit is een publiekrechtelijke rechtspersoon die onder het toezicht van het ministerie van Openbare Werken is geplaatst en die werd ingesteld bij presidentieel decreet van 27 november en 14 december 1926 houdende codificatie van de bepalingen betreffende de samenstelling van de TEE (FEK A' 430), zoals gewijzigd bij wet 1486/1984 (FEK A' 161), en bij presidentieel decreet 512/1991 van 30 november en 12 december 1991 (FEK A' 190).
62
Artikel 4, lid 3, van wet 1468/1984 bepaalt met name dat de TEE de examens organiseert, overeenkomstig de geldende bepalingen de toelating tot het beroep van ingenieur afgeeft en het register van de ingenieurs bijhoudt.
63
Bij interministerieel besluit ED 5/4/3399 van de minister van Openbare Werken en van de minister van Onderwijs en Eredienst van 14 september 1984 (FEK B' 713), is de procedure vastgelegd volgens welke door de TEE de toelating tot het beroep van ingenieur wordt afgegeven. Dit interministeriële besluit bepaalt in zijn enige artikel, leden 1 en 2, het volgende:
‘1
De toelating tot het beroep wordt door de TEE na een mondeling examen afgegeven aan ingenieurs die in het bezit zijn van een diploma van nationale hogescholen en aan ingenieurs die in het bezit zijn van een diploma van gelijkwaardige scholen in het buitenland.
2
Belanghebbenden moeten aan de TEE de volgende bewijsstukken overleggen:
[…]
- d)
(voor houders van een buitenlands diploma): attest van overeenstemming van het overgelegde diploma, afgegeven door het interuniversitaire centrum voor erkenning van buitenlandse diploma's [(Diapanepistimiako Kentro Anagnoriseos Titlon Spoudon tis Allodapis; hierna: ‘Dikatsa’)];
[…]’
Argumenten van partijen
64
Volgens de Commissie stelt de TEE voor de inschrijving in haar registers van in een andere lidstaat gekwalificeerde ingenieurs en houders van een diploma in de zin van richtlijn 89/48, enerzijds de voorwaarde dat zij zijn geslaagd voor een vergelijkend onderzoek en anderzijds dat zij een door de Dikatsa verstrekt attest van overeenstemming van dit diploma overleggen. Zij baseert zich hiertoe op de bewoordingen van interministerieel besluit ED 5/4/3399 en noemt klachten volgens welke tientallen bij de TEE ingediende verzoeken tot inschrijving onbeantwoord blijven.
65
Deze vereisten zijn volgens de Commissie in strijd met artikel 7, lid 3, van richtlijn 89/48, aangezien krachtens deze bepaling een vereniging of een beroepsorganisatie het lidmaatschap slechts overeenkomstig de bepalingen van deze richtlijn, met name de artikelen 3 en 4 ervan, afhankelijk mag stellen van bepaalde kwalificaties.
66
De Helleense Republiek erkent uitdrukkelijk dat de TEE voor de inschrijving in haar registers van ingenieurs die houder zijn een diploma in de zin van richtlijn 89/48, niet de voorwaarde kan stellen dat zij zijn geslaagd voor een vergelijkend onderzoek of een door de Dikatsa verstrekt attest overleggen. Zodra de Saeitte, die in dit verband exclusief bevoegd is, het betrokken diploma heeft erkend, moet de TEE de belanghebbende zonder meer inschrijven in haar registers.
67
De Helleense Republiek betwist daarentegen de grief van de Commissie op het feitelijke vlak. De praktijk van de TEE is gewijzigd na de vaststelling van decreet 165/2000, daar de belanghebbenden voortaan op basis van een erkenning van het diploma door de Saeitte automatisch worden ingeschreven.
68
Interministerieel besluit ED 5/4/3399 is niet van toepassing op de houders van diploma's die binnen de werkingssfeer van richtlijn 89/48 vallen en die worden erkend krachtens decreet 165/2000. De betrokken vergelijkende onderzoeken hebben enkel betrekking op andere categorieën aanvragers die toegang tot het ingenieursberoep in Griekenland wensen te hebben. Houders van diploma's die binnen de werkingssfeer van richtlijn 89/48 vallen, worden erkend krachtens decreet 165/2000 en behoeven bijgevolg niet deel te nemen aan een vergelijkend onderzoek. Derhalve kan het enkele feit dat de aankondiging van het vergelijkend onderzoek niet uitdrukkelijk de houders van dergelijke diploma's noemt, geen schending van richtlijn 89/48 opleveren. De Helleense Republiek voegt hieraan in haar memorie in dupliek toe, dat de TEE voornemens is de aankondigingen van vergelijkende onderzoeken te wijzigen, opdat elke twijfel wordt weggenomen.
69
Wat de door de Commissie ontvangen klachten betreft, benadrukt de Helleense Republiek dat elk geval bijzonder is en haalt zij bovendien zes concrete gevallen aan waarin de TEE onmiddellijk op de aanvragen zou hebben gereageerd en de belanghebbenden in haar register zou hebben ingeschreven.
70
De Commissie brengt hiertegen in dat artikel 1 van interministerieel besluit ED 5/4/3399 in algemene termen verwijst naar ‘ingenieurs die in het bezit zijn van een diploma van nationale hogescholen en ingenieurs die in het bezit zijn van een diploma van gelijkwaardige scholen in het buitenland’, zonder onderscheid te maken naargelang de betrokken diploma's al dan niet zijn erkend krachtens decreet 165/2000. Ook al is de praktijk van de TEE gewijzigd, de huidige situatie is een bron van rechtsonzekerheid voor migrerende werknemers.
Beoordeling door het Hof
71
Zoals de Helleense Republiek erkent, en zoals overigens blijkt uit de rechtspraak, kan de TEE voor de inschrijving in haar registers van ingenieurs die houder zijn van een diploma in de zin van richtlijn 89/48, niet de voorwaarde stellen dat zij zijn geslaagd voor een vergelijkend onderzoek of een door de Dikatsa verstrekt attest overleggen (zie in die zin arrest van 14 juli 2005, Peros, C-141/04, Jurispr. blz. I-7163, punten 35 en 39). Dergelijke vereisten zijn in strijd met artikel 3, eerste alinea, sub a, van richtlijn 89/48.
72
Er moet evenwel worden vastgesteld dat de Commissie haar grief in dit verband volledig baseert op artikel 7, lid 3, van deze richtlijn.
73
Artikel 7, lid 3, is echter slechts van toepassing op beroepen die in de ontvangende lidstaat zijn gereglementeerd door een vereniging of organisatie als bedoeld in artikel 1, sub d, tweede alinea, van richtlijn 89/48.
74
In dit verband moet worden vastgesteld dat de beroepsactiviteiten die onder de verantwoordelijkheid van de TEE zijn geplaatst, niet vallen onder de tweede alinea van artikel 1, sub d, van richtlijn 89/48, maar onder de eerste alinea van dit artikel 1, sub d. In Griekenland zijn de toegang tot en de uitoefening van het beroep van ingenieur op grond van wettelijke bepalingen immers direct afhankelijk van het bezit van een diploma.
75
In deze omstandigheden kan de zesde grief van de Commissie niet worden aanvaard, aangezien zij uitsluitend is gebaseerd op een bepaling van richtlijn 89/48 die in casu niet van toepassing is. De zesde grief van de Commissie moet derhalve worden verworpen.
76
Gelet op een en ander, moet worden vastgesteld dat de Helleense Republiek,
- —
door niet de diploma's te erkennen die na opleidingen in het kader van een homologatie-overeenkomst door de bevoegde autoriteiten van een andere lidstaat zijn afgegeven;
- —
door te voorzien in de toepassing van compenserende maatregelen in meer gevallen dan richtlijn 89/48 toestaat;
- —
door aan de Saeitte de bevoegdheid te verlenen om te beoordelen of ‘de onderwijsinstelling waar de aanvrager zijn opleiding heeft voltooid, tot het hoger onderwijs behoort’, en in hoeverre ‘de aanvrager over de vereiste beroepservaring beschikt, ingeval de duur van de opleiding ten minste één jaar korter is dan die welke in Griekenland wordt verlangd voor de uitoefening van het betrokken beroep’, en
- —
door niet toe te staan dat in de publieke sector herindeling in een hogere rang plaatsvindt van personen die zijn aangesteld op een lager niveau dan dat waarop zij aanspraak hadden kunnen maken indien hun diploma's overeenkomstig artikel 3 van richtlijn 89/48 zouden zijn erkend,
de krachtens de artikelen 1, 3, 4, 8 en 10 van richtlijn 89/48 op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen.
Kosten
77
Volgens artikel 69, lid 3, van het Reglement voor de procesvoering kan het Hof de proceskosten verdelen, indien de partijen onderscheidenlijk op een of meer punten in het ongelijk worden gesteld. Bovendien wordt ingevolge artikel 69, lid 5, van het Reglement voor de procesvoering de partij die afstand doet van instantie, veroordeeld in de proceskosten, voor zover dit is gevorderd. In deze omstandigheden moet de Helleense Republiek worden verwezen in twee derde van de kosten van de Commissie en draagt voor het overige elke partij haar eigen kosten.
Het Hof van Justitie (Tweede kamer) verklaart:
- 1)
- —
Door niet de diploma's te erkennen die door de bevoegde autoriteiten van een andere lidstaat zijn afgegeven na opleidingen die zijn verzorgd in het kader van een overeenkomst krachtens welke een door een particuliere instantie in Griekenland verzorgde opleiding door die autoriteiten wordt gehomologeerd;
- —
door te voorzien in de toepassing van compenserende maatregelen in meer gevallen dan is toegestaan volgens richtlijn 89/48/EEG van de Raad van 21 december 1988 betreffende een algemeen stelsel van erkenning van hogeronderwijsdiploma's waarmee beroepsopleidingen van ten minste drie jaar worden afgesloten, zoals gewijzigd bij richtlijn 2001/19/EG van het Europees Parlement en de Raad van 14 mei 2001;
- —
door aan de Raad voor de erkenning van de professionele gelijkwaardigheid van hogeronderwijstitels de bevoegdheid te verlenen om te beoordelen of‘de onderwijsinstelling waar de aanvrager zijn opleiding heeft voltooid, tot het hoger onderwijs behoort’, en in hoeverre‘de aanvrager over de vereiste beroepservaring beschikt, ingeval de duur van de opleiding ten minste één jaar korter is dan die welke in Griekenland wordt verlangd voor de uitoefening van het betrokken beroep’, en
- —
door niet toe te staan dat in de publieke sector herindeling in een hogere rang plaatsvindt van personen die zijn aangesteld op een lager niveau dan dat waarop zij aanspraak hadden kunnen maken indien hun diploma's overeenkomstig artikel 3 van richtlijn 89/48, zoals gewijzigd bij richtlijn 2001/19, zouden zijn erkend,
is de Helleense Republiek de verplichtingen niet nagekomen die op haar rusten krachtens de artikelen 1, 3, 4, 8 en 10 van richtlijn 89/48, zoals gewijzigd bij richtlijn 2001/19.
- 2)
Het beroep wordt verworpen voor het overige.
- 3)
De Helleense Republiek wordt verwezen in twee derde van de kosten van de Commissie van de Europese Gemeenschappen en draagt haar eigen kosten.
- 4)
De Commissie van de Europese Gemeenschappen draagt één derde van haar eigen kosten.
ondertekeningen
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 23‑10‑2008