Procestaal: Frans.
HvJ EG, 18-07-2007, nr. C-277/05
ECLI:EU:C:2007:440
- Instantie
Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen
- Datum
18-07-2007
- Magistraten
P. Jann, K. Lenaerts, E. Juhász, K. Schiemann, E. Levits
- Zaaknummer
C-277/05
- Conclusie
M. Poiares Maduro
- LJN
BB0903
- Vakgebied(en)
Internationaal belastingrecht (V)
Europees belastingrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:EU:C:2007:440, Uitspraak, Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen, 18‑07‑2007
ECLI:EU:C:2006:555, Conclusie, Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen, 13‑09‑2006
Uitspraak 18‑07‑2007
P. Jann, K. Lenaerts, E. Juhász, K. Schiemann, E. Levits
Partij(en)
ARREST VAN HET HOF (Eerste kamer)
18 juli 20071.
In zaak C-277/05,
betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 234 EG, ingediend door de Conseil d'État (Frankrijk) bij beslissing van 18 mei 2005, ingekomen bij het Hof op 5 juli 2005, in de procedure
Société thermale d'Eugénie-les-Bains
tegen
Ministère de l'Économie, des Finances et de l'Industrie,
‘Btw — Werkingssfeer — Voorschotten die in kader van overeenkomsten inzake aan btw onderworpen diensten zijn betaald en door dienstverrichter worden behouden in geval van annulering — Kwalificatie’
wijst
HET HOF VAN JUSTITIE (Eerste kamer),
samengesteld als volgt: P. Jann, kamerpresident, K. Lenaerts, E. Juhász (rapporteur), K. Schiemann en E. Levits, rechters,
advocaat-generaal: M. Poiares Maduro,
griffier: K. Sztranc-Slawiczek, administrateur
gezien de stukken en na de terechtzitting op 4 juli 2006,
gelet op de opmerkingen van:
- —
Société thermale d'Eugénie-les-Bains, vertegenwoordigd door X. Vuitton, avocat,
- —
de Franse regering, vertegenwoordigd door G. de Bergues en J. Gracia als gemachtigden,
- —
Ierland, vertegenwoordigd door D. O'Hagan als gemachtigde, bijgestaan door P. McGarry, BL, en E. Fitzsimons, SC,
- —
de Portugese regering, vertegenwoordigd door L. Fernandes en C. Lança als gemachtigden,
- —
de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door R. Lyal en M. Afonso als gemachtigden,
gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 13 september 2006,
het navolgende
Arrest
1
Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van de artikelen 2, lid 1, en 6, lid 1, van de Zesde richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting - Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag (PB L 145, p. 1; hierna: ‘Zesde richtlijn’).
2
Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen de Société thermale d'Eugénie-les-Bains (hierna: ‘Société thermale’) en het Ministère de l'Économie, des Finances et de l'Industrie over de onderwerping aan de belasting over de toegevoegde waarde (hierna: ‘btw’) van de voorschotten die de Société thermale bij de reservering van kamers heeft ontvangen en na annulering van een aantal van deze reserveringen heeft behouden.
Toepasselijke bepalingen
Gemeenschapsrecht
3
Volgens artikel 2, lid 1, van de Zesde richtlijn zijn aan btw onderworpen ‘de leveringen van goederen en de diensten, welke in het binnenland door een als zodanig handelende belastingplichtige onder bezwarende titel worden verricht’.
4
Artikel 6, lid 1, van deze richtlijn bepaalt:
‘1
Als dienst wordt beschouwd elke handeling die geen levering van een goed in de zin van artikel 5 is.
Deze handeling kan onder meer zijn:
[…]
- —
de verplichting om een daad na te laten of om een daad of een situatie te dulden,
[…]’
5
Ingevolge artikel 11, A, lid 1, sub a, van dezelfde richtlijn, is de maatstaf van heffing voor diensten ‘alles wat de […] dienstverrichter voor deze handelingen als tegenprestatie verkrijgt of moet verkrijgen van de zijde van de […] ontvanger of van een derde […]’.
Nationaal recht
6
Volgens de bewoordingen van artikel 256-I van de Code général des impôts (Frans algemeen belastingwetboek) zijn de leveringen van roerende goederen en de diensten, welke door een als zodanig handelende belastingplichtige onder bezwarende titel worden verricht, aan btw onderworpen.
7
Artikel 256-IV-1o van dit wetboek bepaalt dat handelingen die geen levering van goederen zijn, worden beschouwd als diensten.
8
Artikel L114-1 van de Code de la consommation (Frans Wetboek van consumentenrecht), ingevoegd bij artikel 3-1 van wet nr. 92-60 van 18 januari 1992 tot verbetering van de bescherming van de consument, luidt als volgt:
‘Tenzij in de overeenkomst anders is bepaald, zijn vooruitbetaalde bedragen voorschotten, wat tot gevolg heeft dat elk van de overeenkomstsluitende partijen haar verbintenis kan opzeggen, de consument met verlies van het voorschot en de ondernemer op voorwaarde dat hij het dubbele bedrag terugbetaalt.’
9
Volgens artikel 1590 van de Code civil (Frans Burgerlijk wetboek) kan, wanneer bij de verkoopbelofte voorschotten zijn betaald, elk van de overeenkomstsluitende partijen ervan terugkomen, degene die ze heeft betaald, met verlies van het voorschot, en degene die ze heeft ontvangen, op voorwaarde dat hij het dubbele bedrag terugbetaalt.
Hoofdgeding en prejudiciële vraag
10
De Société thermale is gevestigd te Eugénie-les-Bains (Frankrijk). Zij exploiteert kuuroorden en biedt in dit kader tevens hotel- en restauratiediensten aan. Bij reservering van een verblijf betalen de kuurgasten deze vennootschap een bepaald bedrag als voorschot. Deze bedragen worden hetzij in mindering gebracht op de latere betaling van het verblijf, hetzij door de genoemde vennootschap behouden wanneer de kuurgast zijn verblijf afzegt.
11
In 1992 vond bij de Société thermale een boekhoudcontrole plaats voor het tijdvak tussen 1 januari 1989 en 30 april 1992. Na afloop van deze controle stelde de belastingdienst zich op het standpunt dat btw moest worden betaald over de voorschotten die de Société thermale bij de reservering van verblijf had ontvangen en na annulering van de reservering door de klanten had behouden. Op 8 december 1994 werden aan de Société thermale voor het genoemde tijdvak naheffingen opgelegd ten bedrage van 84 054 FRF (12 814 EUR). De Société thermale heeft bij de belastingdienst een bezwaarschrift ingediend, dat op 14 februari 1995 werd afgewezen.
12
De Société thermale heeft bij het Tribunal administratif de Pau (administratieve rechtbank van Pau) beroep ingesteld tegen deze beslissing. Dit beroep werd bij vonnis van 18 november 1999 verworpen. Deze rechtbank was immers van oordeel dat voorschotten die door de vennootschap worden behouden in geval van annulering door de klant, de vergoeding vormen voor de dienst die bestaat in het ontvangen van de klant, in het aanleggen van zijn reserveringsdossier en in de verbintenis om zijn verblijf te reserveren.
13
De Société thermale heeft bij de Cour administrative d'appel de Bordeaux (administratief hof van beroep van Bordeaux) hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. Dit hoger beroep is bij arrest van 18 november 2003 verworpen. Voor haar oordeel dat de voorschotten die deze vennootschap van de klanten had ontvangen en had behouden wanneer de reservering werd geannuleerd, aan btw moesten worden onderworpen, heeft deze rechterlijke instantie zich op het standpunt gesteld dat de voorschotten in dit geval moesten worden beschouwd als de rechtstreekse tegenprestatie en de vergoeding voor een individualiseerbare dienst die bestaat in het aanleggen van het dossier van de klant en in de reservering van zijn verblijf.
14
De Société thermale, die stelt dat deze voorschotten moeten worden beschouwd als vergoeding van de schade die zij heeft geleden als gevolg van de annulering door haar klanten, en als zodanig niet aan btw zijn onderworpen, heeft de Conseil d'État om vernietiging van het genoemde arrest verzocht.
15
Daarop heeft de Conseil d'État de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vraag gesteld:
‘[D]ienen bedragen die als voorschot zijn betaald in het kader van verkoopovereenkomsten inzake aan [btw] onderworpen diensten, in gevallen waarin de koper gebruik maakt van zijn recht van annulering en de verkoper de bedragen behoudt, te worden beschouwd als vergoeding voor de reservering en als bedragen die als zodanig aan [btw] zijn onderworpen, dan wel als schadeloosstelling wegens ontbinding ter compensatie van de schade die is geleden als gevolg van de niet-nakoming door de klant, zonder rechtstreeks verband met enige dienst die onder bezwarende titel is verricht, en als bedragen die als zodanig niet aan deze belasting zijn onderworpen [?]’
Beantwoording van de prejudiciële vraag
16
Met zijn vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of het bedrag dat een klant als voorschot aan een hotelexploitant heeft betaald, wanneer de klant gebruik maakt van zijn recht van annulering en de exploitant dit bedrag behoudt, dient te worden beschouwd als de aan btw onderworpen tegenprestatie voor de reservering, dan wel als een niet aan deze belasting onderworpen forfaitaire ontbindingsvergoeding.
17
Om te beginnen zij erop gewezen dat de definitie van het begrip voorschot van lidstaat tot lidstaat kan verschillen, en dat de uitoefening van het met het voorschot verbonden recht van annulering verschillende gevolgen kan hebben naar gelang van het toepasselijke nationale recht. Zo blijkt uit de opmerkingen van de Franse regering dat naar Frans recht de uitoefening van het met het voorschot verbonden recht van annulering de annulerende partij in beginsel volledig vrijstelt van de gevolgen van de niet-uitvoering van de overeenkomst, terwijl in tal van lidstaten de mogelijkheid bestaat om in een dergelijk geval een schadevergoeding te eisen die hoger is dan het bedrag van het behouden voorschot.
18
In het kader van de onderhavige zaak wordt de hypothese onderzocht waarin de partij die het voorschot heeft betaald, het recht heeft om terug te komen van zijn verbintenis met verlies van dit voorschot, en de tegenpartij hetzelfde recht geniet op voorwaarde dat hij het voorschot dubbel terugbetaalt. De rechten waarop een van de partijen zich kan beroepen nadat de tegenpartij dat recht van annulering heeft uitgeoefend, worden hier niet onderzocht.
19
Uit de rechtspraak van het Hof volgt dat slechts voor de eerste in de prejudiciële vraag voorgestelde oplossing kan worden gekozen wanneer er een rechtstreeks verband bestaat tussen de verrichte dienst en de ontvangen tegenprestatie, en de betaalde bedragen dus de daadwerkelijke tegenprestatie vormen voor een individualiseerbare dienst die is verricht in het kader van een rechtsverhouding waarbij over en weer prestaties worden uitgewisseld (zie in die zin arresten van 8 maart 1988, Apple and Pear Development Council, 102/86, Jurispr. p. 1443, punten 11, 12 en 16; 3 maart 1994, Tolsma, C-16/93, Jurispr. p. I-743, punt 14; 21 maart 2002, Kennemer Golf, C-174/00, Jurispr. p. I-3293, punt 39, en 23 maart 2006, FCE Bank, C-210/04, Jurispr. p. I-2803, punt 34).
20
In casu is evenwel niet aan deze voorwaarden voldaan.
21
Het sluiten van de overeenkomst en bijgevolg het bestaan van een rechtsverhouding tussen partijen hangt in de regel niet af van de betaling van een voorschot. Aangezien het voorschot geen wezenlijk element van de overeenkomst betreffende het verstrekken van logies is, is het een louter facultatief element dat onder de contractvrijheid van partijen valt.
22
Zo kan een klant per brief, of zelfs mondeling, verzoeken om een verblijf te reserveren en kan de hotelexploitant dit — afhankelijk van zijn contractpraktijk — per brief of zelfs mondeling aanvaarden zonder een voorschot te vragen. Deze wijze van aanvaarden van het reserveringsverzoek brengt tussen partijen evengoed een rechtsverhouding tot stand die de exploitant verplicht een dossier op naam van de klant aan te leggen en het verblijf van laatstgenoemde te reserveren.
23
Anders dan de Franse regering stelt, kunnen de betaling van een voorschot door een klant en de verplichting van de hotelexploitant om met anderen geen overeenkomst te sluiten waardoor hij zijn verbintenis jegens zijn klant niet kan nakomen, evenmin als wederzijdse diensten worden aangemerkt, omdat genoemde verbintenis in dat geval rechtstreeks voortvloeit uit de overeenkomst betreffende het verstrekken van logies en niet uit de betaling van het voorschot.
24
Conform de algemene beginselen van burgerlijk recht dient elk van de overeenkomstsluitende partijen immers zijn overeenkomst na te leven en de in deze overeenkomst vastgelegde prestatie te verrichten. De verplichting om deze overeenkomst na te leven vloeit dus niet voort uit het sluiten van een andere overeenkomst met dat specifieke doel. De verplichting om de genoemde overeenkomst daadwerkelijk uit te voeren hangt evenmin af van een eventuele vergoeding of boete voor vertraging, van een waarborg of van een voorschot, maar volgt uit de overeenkomst zelf.
25
Wanneer een hotelexploitant na een reservering de overeengekomen dienst verricht, geeft hij bijgevolg louter uitvoering aan de met de klant gesloten overeenkomst, conform het beginsel dat overeenkomsten moeten worden uitgevoerd. Derhalve kan de nakoming van deze verplichting niet als tegenprestatie voor het betaalde voorschot worden aangemerkt.
26
Daar de reserveringsverplichting voortvloeit uit de overeenkomst betreffende het verstrekken van logies zelf, en niet uit de betaalde voorschotten, bestaat er geen rechtstreeks verband tussen de verrichte dienst en de ontvangen tegenprestatie (reeds aangehaalde arresten Apple and Pear Development Council, punten 11 en 12; Tolsma, punt 13, alsook Kennemer Golf, punt 39). De omstandigheid dat, wanneer de gereserveerde kamer ook werkelijk wordt gebruikt, het bedrag van het voorschot wordt afgetrokken van de prijs van die kamer, bevestigt dat dit voorschot niet de tegenprestatie voor een autonome en individualiseerbare dienst vormt.
27
Aangezien het voorschot niet de tegenprestatie voor een autonome en individualiseerbare dienst vormt, moet voor het beantwoorden van de prejudiciële vraag worden nagegaan of het voorschot een ontbindingsvergoeding is ter compensatie van de schade die is geleden als gevolg van de annulering door de klant.
28
Dienaangaande zij eraan herinnerd dat het de overeenkomstsluitende partijen vrij staat om, met inachtneming van de dwingende bepalingen van openbare orde, de inhoud van hun rechtsverhouding te bepalen, met inbegrip van de gevolgen van een eventuele annulering of niet-nakoming van hun verbintenissen. Zij kunnen evenwel, in plaats van hun verplichtingen in detail te regelen, verwijzen naar de verschillende instrumenten van het burgerlijk recht.
29
Zo kunnen partijen voor het geval dat de verbintenissen van de door hen gesloten overeenkomst niet worden nagekomen, clausules opnemen betreffende een vergoeding of boete voor vertraging, een waarborg of een voorschot. Ofschoon al deze instrumenten beogen de contractuele verplichtingen van partijen kracht bij te zetten en een aantal functies ervan identiek zijn, hebben zij bijzondere kenmerken.
30
Wat in het bijzonder het voorschot betreft, zij eraan herinnerd, ten eerste, dat het een aanwijzing vormt dat een overeenkomst is gesloten, aangezien de betaling ervan doet vermoeden dat deze overeenkomst bestaat. Ten tweede spoort het voorschot partijen aan om de genoemde overeenkomst uit te voeren, daar de partij die het heeft betaald, het desbetreffende bedrag kan verliezen, en de tegenpartij dit bedrag in voorkomend geval dubbel moet terugbetalen indien het niet uitvoeren van de overeenkomst aan haar is toe te rekenen. Ten derde vormt het voorschot een forfaitaire vergoeding, aangezien de betaling ervan een van de partijen ontslaat van de bewijslast ter zake van het bedrag van het geleden nadeel wanneer de andere partij de krachtens de overeenkomst op haar rustende verplichtingen niet nakomt.
31
Voorschotten worden in de hotelsector in beginsel om bovengenoemde redenen gebruikt; zij vormen dus een aanwijzing dat de overeenkomst is gesloten, sporen aan tot uitvoering van deze overeenkomst, en vormen in voorkomend geval de forfaitaire schadevergoeding.
32
Terwijl in de hypothese van een normale uitvoering van de overeenkomst het voorschot wordt afgetrokken van de prijs van de door de hotelexploitant verleende diensten, en dus aan btw is onderworpen, worden de in het hoofdgeding aan de orde zijnde voorschotten daarentegen behouden omdat de klant gebruik maakt van zijn recht van annulering, en dienen zij tot vergoeding van de schade die de genoemde exploitant heeft geleden als gevolg van de annulering door de klant. Een dergelijke vergoeding is geen vergoeding voor een dienst en maakt geen deel uit van de belastinggrondslag van de btw (zie in die zin, wat vertragingsrente betreft, arrest van 1 juli 1982, BAZ Bausystem, 222/81, Jurispr. p. 2527, punten 8–11).
33
Anders dan de Portugese regering stelt, doet noch het feit dat in de meeste gevallen het bedrag van de geleden schade niet overeenkomt met dat van de behouden voorschotten, noch de mogelijkheid dat de door annulering vrijgekomen kamers door nieuwe klanten kunnen worden gebruikt, af aan deze vaststelling. Aangezien het gaat om een forfaitaire vergoeding, is het immers normaal dat het bedrag van de geleden schade hoger of lager kan zijn dan het bedrag van de door de hotelexploitant behouden voorschotten.
34
Bovendien wordt de kwalificatie van het voorschot als forfaitaire ontbindingsvergoeding en niet als vergoeding voor een dienst bevestigd door de regel volgens welke het als voorschot betaalde bedrag dubbel wordt terugbetaald wanneer het niet uitvoeren van de overeenkomst aan de hotelexploitant is toe te rekenen. In een dergelijke situatie verricht de klant van genoemde hotelexploitant immers overduidelijk geen enkele prestatie voor laatstgenoemde.
35
Aangezien het voorschot niet de vergoeding is die een hotelexploitant daadwerkelijk ontvangt als tegenprestatie voor een autonome en individualiseerbare dienst die hij voor zijn klant heeft verricht, en het behouden van dit voorschot in geval van annulering door de klant tot doel heeft de gevolgen van de niet-uitvoering van de overeenkomst te compenseren, moet worden geoordeeld dat noch de betaling, noch het behouden, noch het dubbel terugbetalen van voorschotten onder artikel 2, lid 1, van de Zesde richtlijn valt.
36
Gelet op wat voorafgaat, moet op de gestelde vraag worden geantwoord dat de artikelen 2, lid 1, en 6, lid 1, van de Zesde richtlijn aldus moeten worden uitgelegd dat bedragen die als voorschot zijn betaald in het kader van overeenkomsten inzake aan btw onderworpen hoteldiensten, in gevallen waarin de klant gebruik maakt van zijn recht van annulering en de hotelexploitant de bedragen behoudt, dienen te worden beschouwd als forfaitaire schadeloosstelling wegens ontbinding ter compensatie van de schade die is geleden als gevolg van de niet-nakoming door de klant, zonder rechtstreeks verband met enige dienst die onder bezwarende titel is verricht, zodat deze bedragen niet aan deze belasting zijn onderworpen.
Kosten
37
Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.
Het Hof van Justitie (Eerste kamer) verklaart voor recht:
De artikelen 2, lid 1, en 6, lid 1, van de Zesde richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting - Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag, moeten aldus worden uitgelegd dat bedragen die als voorschot zijn betaald in het kader van overeenkomsten inzake aan de belasting over de toegevoegde waarde onderworpen hoteldiensten, in gevallen waarin de klant gebruik maakt van zijn recht van annulering en de hotelexploitant de bedragen behoudt, dienen te worden beschouwd als forfaitaire schadeloosstelling wegens ontbinding ter compensatie van de schade die is geleden als gevolg van de niet-nakoming door de klant, zonder rechtstreeks verband met enige dienst die onder bezwarende titel is verricht, zodat deze bedragen niet aan deze belasting zijn onderworpen.
ondertekeningen
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 18‑07‑2007
Conclusie 13‑09‑2006
M. Poiares Maduro
Partij(en)
CONCLUSIE VAN ADVOCAAT-GENERAAL
M. POIARES MADURO
van 13 september 200611.
Zaak C-277/05
Société thermale d'Eugénie-les-Bains
tegen
Ministère de l'Économie, des Finances et de l'Industrie
[verzoek van de Conseil d'État (Frankrijk) om een prejudiciële beslissing]
‘Btw — Werkingssfeer — Aanbetalingen gedaan in kader van overeenkomsten inzake aan btw onderworpen diensten en die dienstverrichter houdt in geval van terugtreding — Kwalificatie’
1
Het onderhavige verzoek van de Conseil d'État (Frankrijk) om een prejudiciële beslissing betreft in wezen de uitlegging van artikel 2, punt 1, van de Zesde richtlijn (77/388/EEG).2. Het gaat namelijk om de vraag of vooruitbetaalde bedragen voor hoteldiensten die de dienstverrichter heeft gehouden na afstand door de klant voor wie een reservering is gemaakt, aan belasting over de toegevoegde waarde (hierna: ‘btw’) zijn onderworpen.
I. Feiten van het hoofdgeding, rechtskader en aan het Hof gestelde prejudiciële vraag
2
De Société thermale d'Eugénie-les-Bains (hierna: ‘Société thermale’ of ‘verzoekster’), gevestigd in de gemeente met dezelfde naam (in Frankrijk), exploiteert kuuroorden en biedt tevens hotel- en restauratiediensten aan. Bij reservering van het verblijf betalen de kuurgasten de Société thermale een bepaald bedrag vooruit.
3
Artikel L114-1 van de Code de la consommation (consumptiewetboek), ingevoegd bij artikel 3-1 van wet nr. 92-60 van 18 januari 1992 tot verbetering van de bescherming van de consument3., bepaalt: ‘Voor zover in de overeenkomst niet anders wordt bepaald, zijn vooruitbetaalde bedragen aanbetalingen, wat tot gevolg heeft dat elk van de overeenkomstsluitende partijen haar verbintenis ongedaan kan maken, in welk geval de consument de aanbetaling verliest en de ondernemer het dubbele bedrag terugbetaalt.’ De Société thermale brengt de als aanbetaling ontvangen bedragen in mindering op de latere betaling van het verblijf of houdt deze wanneer de kuurgast zijn verblijf afzegt.
4
In 1992 vond bij de Société thermale een belastingcontrole plaats voor het tijdvak tussen 1 januari 1989 en 30 april 1992. Na afloop van deze controle stelde de belastingdienst zich op het standpunt dat btw moest worden betaald over de aanbetalingen die de Société thermale bij de reservering van het verblijf had ontvangen en na annulering van de reservering had gehouden. Bijgevolg werden op 8 december 1994 voor het genoemde tijdvak aan de Société thermale naheffingen opgelegd ten bedrage van 84 054 FRF (12 814 EUR). Omdat zij het hiermee niet eens was, heeft de Société thermale bij de belastingdienst een bezwaarschrift ingediend, dat op 14 februari 1995 werd afgewezen.
5
De Société thermale heeft bij het Tribunal administratif de Pau beroep ingesteld, dat bij vonnis van 18 november 1999 is verworpen. Vervolgens heeft zij bij de Cour administrative d'appel de Bordeaux hoger beroep ingesteld, dat bij arrest van 18 november 2003 ook is verworpen. Deze twee rechterlijke instanties waren van oordeel dat de aanbetalingen, wanneer de Société thermale die houdt in geval van afstand door de klant, de rechtstreekse tegenprestatie en de vergoeding vormen voor een individualiseerbare dienst die bestaat in het aanleggen van het dossier van de klant en de reservering van het verblijf. Over de door de Société thermale in casu gehouden aanbetalingen diende bijgevolg btw te worden betaald.
6
De Société thermale, die betoogt dat deze aanbetalingen moeten worden beschouwd als compensatie van de door haar geleden schade wegens niet-nakoming door haar klanten en als zodanig niet aan btw zijn onderworpen, heeft zich gewend tot de Conseil d'État, die de behandeling van de zaak heeft geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vraag heeft gesteld:
‘Dienen bedragen die als aanbetaling zijn betaald in het kader van verkoopovereenkomsten inzake aan [btw] onderworpen diensten, in gevallen waarin de koper gebruikmaakt van het hem toekomende recht om terug te treden van de overeenkomst en de verkoper deze bedragen houdt, te worden beschouwd als vergoeding voor de reserveringsdienst en als bedragen die als zodanig aan [btw] zijn onderworpen, dan wel als schadeloosstelling wegens ontbinding ter compensatie van de schade die is geleden wegens niet-nakoming door de klant, zonder rechtstreeks verband met enige dienst die onder bezwarende titel is verricht, en als bedragen die als zodanig niet aan deze belasting zijn onderworpen?’
7
Deze vraag noodzaakt het Hof om verschillende bepalingen van de Zesde richtlijn uit te leggen, vooral artikel 2, punt 1, volgens hetwelk aan de belasting over de toegevoegde waarde zijn onderworpen ‘de leveringen van goederen en de diensten, welke in het binnenland door een als zodanig handelende belastingplichtige onder bezwarende titel worden verricht’.
8
Artikel 6, lid 1, van deze richtlijn omschrijft ‘dienst’ als elke handeling die geen levering van een goed in de zin van artikel 5 van de Zesde richtlijn is en bepaalt dat een dienstverrichting ‘onder meer [kan] zijn […] de verplichting om een daad na te laten of om een daad of een situatie te dulden’.
9
Artikel 10, lid 2, van de richtlijn is eveneens relevant voor de beoordeling van de zaak. Het bepaalt dat ‘[h]et belastbare feit […] plaats[vindt] en de belasting […] verschuldigd [wordt] op het tijdstip waarop de goederen worden geleverd of de diensten worden verricht. Leveringen van goederen, met uitzondering van de leveringen als bedoeld in artikel 5, lid 4, sub b, en diensten die aanleiding geven tot opeenvolgende afrekeningen of betalingen, worden geacht te zijn verricht bij het verstrijken van de periode waarop deze afrekeningen of betalingen betrekking hebben.’ Volgens deze bepaling wordt echter, ‘[i]ndien […] vooruitbetalingen worden gedaan alvorens de goederen zijn geleverd of de diensten zijn verricht, […] de belasting verschuldigd op het tijdstip van ontvangst van de vooruitbetalingen, ten belope van het ontvangen bedrag’.
10
Ten slotte dient te worden opgemerkt dat ingevolge artikel 11, A, lid 1, sub a, van de Zesde richtlijn de maatstaf van heffing voor diensten ‘alles [is] wat de […] dienstverrichter voor deze handelingen als tegenprestatie verkrijgt of moet verkrijgen van de zijde van de […] ontvanger of van een derde’.
II. Analyse
11
In de onderhavige zaak staan in wezen twee zienswijzen tegenover elkaar wat de kwalificatie betreft van de bedragen die de klanten aan de Société thermale hebben vooruitbetaald en die de Société thermale na hun terugtreding heeft gehouden. Volgens verzoekster hebben deze als aanbetaling betaalde bedragen het karakter van een schadevergoeding en zijn zij bijgevolg niet aan btw onderworpen. Alle regeringen die opmerkingen hebben ingediend in de onderhavige zaak en de Commissie van de Europese Gemeenschappen verzetten zich tegen deze zienswijze. Volgens de Franse Republiek, Ierland, de Portugese Republiek en de Commissie vallen de betaalde sommen geld die de Société thermale heeft gehouden na afstand door de klanten, immers binnen de werkingssfeer van het gemeenschappelijke btw-stelsel. De Société thermale betwist als enige dat deze bedragen de rechtstreekse tegenprestatie voor geïndividualiseerde en daadwerkelijk door haar aan haar klanten verleende diensten vormen.
12
Om in het kader van het gemeenschappelijke btw-stelsel dit probleem van de kwalificatie van de door de klanten verrichte en wegens hun terugtreding verloren gegane aanbetalingen op te lossen, zij eerst en vooral herinnerd aan de rechtspraak van het Hof inzake de uitlegging van het begrip ‘leveringen van goederen en […] diensten, welke […] door een als zodanig handelende belastingplichtige onder bezwarende titel worden verricht’ in de zin van artikel 2, punt 1, van de Zesde richtlijn.
13
Het arrest Tolsma4., betreffende de activiteit van Tolsma, de bij studenten btw-recht bekendste draaiorgelspeler op de openbare weg, is in dit opzicht bijzonder leerzaam. In dit arrest, waarin het Hof het standpunt van de Nederlandse autoriteiten heeft verworpen die het kleingeld dat Tolsma van vrijgevige voorbijgangers ontving aan btw wilden onderwerpen, heeft het Hof om te beginnen herinnerd aan de rechtspraak volgens welke belastbare handelingen in het kader van het btw-stelsel het bestaan onderstellen van een transactie waarbij een prijs of tegenwaarde is bedongen.5. Wanneer iemands werkzaamheden uitsluitend bestaan in het verschaffen van prestaties zonder directe tegenprestatie, ontbreekt een belastinggrondslag en zijn deze prestaties dus niet aan btw onderworpen. De belastinggrondslag voor een dienstverrichting bestaat bijgevolg in al hetgeen als tegenprestatie voor die dienst wordt ontvangen, en een dienstverrichting is dus enkel belastbaar wanneer er een rechtstreeks verband bestaat tussen de verrichte dienst en de ontvangen tegenprestatie.6. In deze omstandigheden heeft het Hof ten slotte geconcludeerd dat een dienst ‘enkel ‘onder bezwarende titel’[…] wordt verricht […], wanneer tussen de verrichter en de ontvanger van de dienst een rechtsbetrekking bestaat waarbij over en weer prestaties worden uitgewisseld, en de door de dienstverrichter ontvangen vergoeding de werkelijke tegenwaarde vormt voor de aan de ontvanger verleende dienst’.7.
14
In dezelfde lijn heeft het Hof in het recentere arrest Kennemer Golf8. vastgesteld dat er een rechtstreeks verband bestaat tussen de forfaitaire jaarlijkse contributies van de leden van een sportvereniging en de door deze vereniging verrichte diensten die bestaan in de permanente terbeschikkingstelling aan haar leden van het sportcomplex en de daarbij behorende faciliteiten.9. Het Hof heeft daarom geconcludeerd dat de jaarlijkse contributies van de leden de tegenprestatie voor die door de vereniging verrichte diensten kunnen vormen, ongeacht het feit dat leden die hun jaarlijkse contributie hebben betaald, de voorzieningen van de vereniging niet gebruiken.10. De verplichting voor een vereniging om haar sportcomplex en de daarbij behorende faciliteiten ter beschikking te stellen van elk lid dat zijn jaarlijkse contributie heeft betaald, vormt volgens het Hof wel degelijk een dienstverrichting onder bezwarende titel in de zin van artikel 2, punt 1, van de Zesde richtlijn.
15
In casu blijkt juist dat de vooruitbetaling door een klant van een bedrag als aanbetaling niet plaatsvindt zonder dat daar een verbintenis van de zijde van de Société thermale bij de betaling van dit bedrag tegenover staat. Enerzijds maakt de Société thermale een reservering, dat wil zeggen dat zij de verplichting op zich neemt om op een overeengekomen datum de klant een kamer ter beschikking te stellen. Een dergelijke reserveringsdienst houdt logischerwijze een verplichting in om geen met deze verbintenis strijdige overeenkomst met een derde aan te gaan en om het recht van de klant om terug te treden te eerbiedigen. Anderzijds verstrekt de Société thermale een dergelijke waarborg, volgens welke haar klanten op een gegeven moment bepaalde voorzieningen en diensten tot hun beschikking hebben, niet geheel om niet. Voor een dergelijk voordeel verlangt zij immers betaling van een bedrag dat zij mag houden in geval van terugtreding door de klant. Het bestaan van een synallagmatisch verband tussen deze reservering en de betaling door de klant lijkt duidelijk.
16
Vooropgesteld dat de Société thermale in casu bedragen ontvangt die de werkelijke tegenwaarde vormen voor de reserveringsdienst die zij heeft verricht voor klanten die niet zijn nagekomen, dan moet een dergelijke verrichting overeenkomstig de vaste rechtspraak van het Hof worden aangemerkt als een dienstverrichting onder bezwarende titel in de zin van de artikelen 2, punt 1, en 6, lid 1, van de Zesde richtlijn. Deze conclusie geldt te meer daar, zoals het Hof herhaaldelijk heeft overwogen, de Zesde richtlijn de btw een zeer ruime werkingssfeer toekent, die alle economische activiteiten van een fabrikant, handelaar of dienstverrichter omvat.11.
17
Verzoekster verzet zich tegen deze kwalificatie en voert daartoe twee argumenten aan. In de eerste plaats betoogt zij dat een reserveringsdienst niet individualiseerbaar is ten opzichte van de door een hotel verleende hoofddienst. De door de Société thermale gehouden aanbetalingen dienen niet ter vergoeding van duidelijk geïndividualiseerde diensten die aan de klanten worden verleend en die ten opzichte van de hoofddienst zelfstandig kunnen worden geconsumeerd. In de tweede plaats betoogt zij dat de bedragen die zij bij annuleringen door de klanten houdt, het karakter van een forfaitaire schadeloosstelling hebben ter compensatie van de schade die de Société thermale door deze annuleringen lijdt.
A. De stelling dat de reservering geen individualiseerbare dienst is en ten opzichte van de hoofddienst niet zelfstandig kan worden geconsumeerd
18
Het is juist dat een dienst waarbij aan iemand wordt gegarandeerd dat hij op een bepaalde datum een kamer ter beschikking zal hebben, eindigt met het verlenen van de hoofddienst door het hotel. De dienst zal zijn individuele karakter verliezen ten opzichte van de hoofddienst waarmee hij een eenheid vormt. Parallel daaraan zal, wanneer de klant niet heeft geannuleerd, het als aanbetaling vooruitbetaalde bedrag gewoon worden afgetrokken van het door de klant verschuldigde totaalbedrag en niet langer zelfstandig zijn ten opzichte van dat bedrag. In die omstandigheden komt de betaling van een bedrag als aanbetaling bij reservering van een kamer neer op een ‘vooruitbetaling […] alvorens de goederen zijn geleverd of de diensten zijn verricht’ in de zin van artikel 10, lid 2, tweede alinea, van de Zesde richtlijn. Overeenkomstig deze bepaling wordt de belasting verschuldigd op het tijdstip van ontvangst van de vooruitbetalingen, ten belope van het ontvangen bedrag.
19
In onderhavig geval heeft de Société thermale de litigieuze bedragen echter gehouden omdat de klanten niet zijn nagekomen. Zij heeft ze niet gehouden als aanbetaling voor de hoofddienst, die zij niet meer hoefde te verrichten voor de klanten die hun reservering hebben geannuleerd. Het is van belang te beklemtonen dat de Société thermale in elk geval een dienst heeft verleend aan deze klanten die niet zijn nagekomen. Zij heeft hun een kamer of een thermale kuur op de overeengekomen datum gegarandeerd door niet in strijd hiermee met andere belangstellenden een overeenkomst aan te gaan en het recht van haar klanten om terug te treden te eerbiedigen. Het gaat om een reëel voordeel dat elke klant heeft genoten voor wie een reservering is gemaakt. Een dergelijke werkelijk door de Société thermale voor haar klanten tegen betaling verrichte dienst is mijns inziens voldoende geïndividualiseerd om onder het ruime begrip van dienstverrichting onder bezwarende titel in de zin van de artikelen 2, punt 1, en 6, lid 1, van de Zesde richtlijn te vallen.
20
Om te beginnen zij beklemtoond dat het een klant die op een bepaalde datum een hotelkamer nodig heeft, vrijstaat om al dan niet te reserveren. Een reservering is in elk geval voor hem een voordeel. Besluit hij daartoe, dan zal hij een garantie hebben die hij niet zou hebben gehad indien hij eenvoudigweg had besloten om bij aankomst in het hotel naar een kamer te vragen.
21
De toekenning van een dergelijk voordeel dat de klanten daadwerkelijk genieten tot het moment dat zij hun reservering eventueel annuleren, brengt voor de hotelhouder kosten met zich. Het gaat niet enkel om kosten in verband met het aanleggen van het dossier van de klant en het klaarmaken van de kamer, maar ook om kosten die verband houden met de verplichting om het recht van de klant om terug te treden te eerbiedigen en om geen verbintenis aan te gaan met andere belangstellenden, zodat de verplichting die hij is aangegaan jegens de klant voor wie hij de reservering heeft gemaakt, niet in het gedrang komt.
22
Wanneer de hotelhouder bij de reservering de klant vraagt om een bedrag als aanbetaling, kan dus objectief ervan worden uitgegaan dat dit bedrag de tegenprestatie vormt voor de reserveringsdienst, die zowel vanuit het oogpunt van de klant als vanuit dat van de hotelhouder een duidelijk geïndividualiseerde dienst is.
23
Een dergelijke reserveringsdienst is ten opzichte van de hoofddienst een bijkomende dienst, voor zover hij voor de klanten geen doel op zich vormt, maar het middel is om onder optimale omstandigheden van de hoofddienst van de dienstverrichter gebruik te maken.12. Hoe dan ook blijft die dienst bij terugtreding door de klant een volstrekt geïndividualiseerde dienst ten opzichte van de hoofddienst die de hotelhouder in feite niet heeft verricht. Doordat deze reserveringsdienst een bijkomende dienst is ten opzichte van de hoofddienst waarmee hij functioneel verbonden is, is een herindeling in verhouding tot de hoofddienst onnodig. Hij moet dus aan dezelfde btw-regeling worden onderworpen als de hoofddienst.
24
Zoals de Commissie beklemtoont, is het feit dat de klant besluit om geen gebruik te maken van de hoofddienst bovendien niet van invloed op het individualiseerbare karakter van de vanaf de reservering tot het tijdstip van de annulering werkelijk aan de klant verleende dienst. De omstandigheid dat de klant besluit om op de vastgestelde datum geen gebruik te maken van de hem ter beschikking gestelde kamer, heeft niet tot gevolg dat hij een dergelijke garantie, waarvoor hij wel degelijk het door de Société thermale gevraagde bedrag heeft betaald, niet heeft genoten. Evenals in de reeds aangehaalde zaak Kennemer Golf gaat het in het onderhavige geval eveneens om een dienst die bestaat in een door een belastingplichtige daadwerkelijk aangegane verbintenis om, als tegenprestatie voor een bepaald bedrag, zijn voorzieningen en diensten ter beschikking van bepaalde personen te stellen, ongeacht het feit dat zij toch beslissen om geen gebruik te maken van dit voordeel.
25
In casu gaat het evenmin om een verbintenis die vergelijkbaar is met die welke aan de orde is in de door verzoekster aangehaalde arresten Landboden-Agrardienste13. en Mohr.14. In deze twee arresten heeft het Hof vastgesteld dat een door een landbouwproducent in het kader van een nationale of communautaire vergoedingsregeling aangegane verbintenis om zijn productie te verminderen of stop te zetten, niet kan worden aangemerkt als dienst in de zin van artikel 6, lid 1, van de Zesde richtlijn.15. In voormeld arrest Mohr heeft het Hof immers verklaard dat ‘door landbouwers […] een vergoeding te geven voor het verlies van inkomen als gevolg van het beëindigen van de melkproductie, [de Gemeenschap] geen goederen of diensten voor eigen gebruik [verwerft], maar handelt […] in het algemeen belang, te weten het bevorderen van de goede werking van de communautaire markt voor melk’.16. In voormeld arrest Landboden-Agrardienste heeft het Hof deze rechtspraak bevestigd door te verklaren dat de door de landbouwproducent aangegane betrokken verbintenis om ten minste 20 % van de door hem geteelde aardappelen niet te oogsten, noch de bevoegde nationale autoriteiten, noch identificeerbare andere personen een voordeel oplevert waardoor zij als verbruikers van een dienst kunnen worden beschouwd.17.
26
In onderhavige zaak is het duidelijk dat de verbintenis van de Société thermale om op een gegeven datum een kamer of een thermale kuur ter beschikking te stellen, elk van de klanten voor wie deze verbintenis is aangegaan een reëel en individueel voordeel verschaft, waardoor zij als verbruikers van een dienst in de zin van het gemeenschappelijke btw-stelsel kunnen worden beschouwd. Een dergelijke reserveringsdienst is een van de door een hotelhouder verleende diensten en maakt zelfs een wezenlijk onderdeel van diens economische activiteit uit. Omdat de Société thermale deze dienst aan elke klant verleent tegen betaling van een bedrag dat zij bij de reservering vraagt, moet een dergelijke dienst bijgevolg objectief worden aangemerkt als dienst in de zin van artikel 6, lid 1, van de Zesde richtlijn.
B. De stelling dat de bedragen die worden gehouden wegens niet-nakoming door de klanten, het karakter van een schadeloosstelling hebben
27
Verzoekster betwist dat de door haar klanten gedane aanbetalingen de rechtstreekse tegenprestatie vormen voor de reserveringsdienst die zij verleent. Volgens haar staat naar Frans burgerlijk recht vast dat aanbetalingen het karakter van een schadeloosstelling hebben. Er bestaat een verband tussen die aanbetalingen en de door de Société thermale geleden schade als gevolg van het niet-nakomen door de klant en deze hebben bijgevolg het karakter van een forfaitaire schadeloosstelling ter compensatie van dergelijke schade.18.
28
Eerst en vooral, en wat ook de juridische aard zij van de aanbetalingen naar Frans burgerlijk recht, blijkt duidelijk uit de schriftelijke en mondelinge opmerkingen in onderhavige zaak dat het recht om het als aanbetaling vooruitbetaalde bedrag te houden, dat overeenkomstig het Franse burgerlijke recht contractueel is overeengekomen tussen een hotelhouder en elk van zijn klanten, geen noodzakelijk verband houdt met daadwerkelijk door de hotelhouder geleden schade ten gevolge van het niet-nakomen door zijn klanten. Er is immers niet bepaald dat de aanbetalingen die de klant verliest, aan deze moeten worden teruggegeven wanneer blijkt dat de hotelhouder uiteindelijk geen schade heeft geleden als gevolg van de annulering. Het feit dat er slechts een eventueel verband bestaat tussen de als aanbetaling ontvangen bedragen en een door de hotelhouder werkelijk geleden schade als gevolg van de annulering, doet ernstige twijfel rijzen of de litigieuze bedragen die de Société thermale als aanbetaling heeft ontvangen, naar hun aard noodzakelijkerwijs een schadeloosstelling kunnen zijn in de zin van het gemeenschappelijke btw-stelsel.
29
Er zij aan herinnerd dat volgens de rechtspraak van het Hof een geldbedrag dat bij rechterlijke uitspraak wordt toegekend met als enige doel de vergoeding van commerciële schade, niet aan btw is onderworpen.19. Een dergelijk bedrag vormt vanzelfsprekend geen tegenprestatie voor een dienst of levering van goederen in de zin van artikel 2, punt 1, van de Zesde richtlijn. Er zij echter beklemtoond dat de bedragen die volgens het Hof, met name in het reeds aangehaalde arrest BAZ Bausystem, niet aan btw zijn onderworpen, door een rechter toegekende schadevergoedingen waren. In onderhavig geval is er echter geen sprake van een gerechtelijke of zelfs buitengerechtelijke vaststelling van het bestaan van reële schade die verzoekster daadwerkelijk zou hebben geleden als gevolg van de annulering van reserveringen door haar klanten en waarmee de gehouden aanbetalingen rechtstreeks als vergoeding verband zouden houden.
30
Zoals de Conseil d'État terecht opmerkt in zijn verwijzingsbeslissing, dient binnen de Europese Gemeenschap te worden gestreefd naar een uniforme toepassing van de regels van btw-plichtigheid. De Zesde richtlijn heeft immers tot doel een gemeenschappelijk btw-stelsel in te voeren door de belastbare handelingen op uniforme wijze en volgens gemeenschapsvoorschriften vast te stellen.20.
31
Er dient te worden beklemtoond dat voor de uniforme toepassing van de Zesde richtlijn een uitlegging noodzakelijk is die niet afhankelijk is van een kwalificatie die kan variëren naargelang van het burgerlijke recht van de betrokken lidstaat. Anders zou een precies dezelfde praktijk als hier aan de orde, waarbij kamers worden gereserveerd tegen betaling van een bedrag dat de klant verliest bij terugtreding, aanleiding kunnen geven tot btw-heffing wanneer die praktijk zich voordeed in een andere lidstaat waar de juridische aard van een dergelijke vooruitbetaling anders wordt beoordeeld dan in het Franse burgerlijk recht. Deze mogelijkheid is helemaal niet theoretisch. Een bedrag dat een klant heeft vooruitbetaald aan een hotelhouder en dat deze mag houden los van het bestaan van een door afstand door de klant veroorzaakte reële schade, kan immers in andere rechtsstelsels moeilijk worden aangemerkt als schadeloosstelling.21.
32
Bijgevolg kan de omstandigheid dat de als aanbetaling vooruitbetaalde bedragen naar Frans burgerlijk recht worden beschouwd als een schadeloosstelling, niet doorslaggevend zijn om de door de Société thermale ontvangen aanbetalingen van haar klanten die niet zijn nagekomen, van de btw-heffing uit te sluiten. Dienaangaande wil ik erop wijzen dat volgens vaste rechtspraak in de andere, maar nauw hierbij aansluitende context van de uitlegging van het begrip levering van goederen in de zin van de Zesde richtlijn, het begrip levering van een goed niet verwijst naar de eigendomsoverdracht in de door het toepasselijke nationale recht voorziene vormen, maar elke overdrachtshandeling van een lichamelijke zaak door een partij omvat, die de ander partij in staat stelt daadwerkelijk daarover te beschikken als ware zij de eigenaar van de zaak. De doelstelling van de Zesde richtlijn zou immers ernstig in gevaar kunnen komen, indien de vaststelling of er sprake is van een levering van een goed (een van de drie belastbare handelingen) zou afhangen van voorwaarden die verschillen naargelang van het burgerlijke recht van de betrokken lidstaat.22.
33
Zoals de Commissie bovendien in haar opmerkingen beklemtoont, kan op grond van een mogelijke kwalificatie als schadeloosstelling die voortvloeit uit de wil van de partijen, zoals die volgens het Franse burgerlijke recht23. wordt aangenomen, niet een bedrag dat door een partij bij de overeenkomst wordt betaald aan de andere partij die haar als tegenprestatie een dienst levert waarvan zij individueel gebruik maakt, worden uitgesloten van btw-heffing. Indien dit het geval was, zou er sprake zijn van een sterke stimulans om de bedragen die de tegenprestatie vormen voor de geleverde dienst artificieel te verminderen en de bedragen die dienen ter schadeloosstelling de hoogte in te jagen.
34
Het begrip dienst onder bezwarende titel in de zin van de Zesde richtlijn moet worden uitgelegd aan de hand van objectieve criteria met inachtneming van de objectieve aard van de betrokken handeling.24. In deze zaak moet dus worden vastgesteld of, in het licht van de vaste rechtspraak van het Hof die in de punten 13 en volgende van deze conclusie wordt aangehaald, de gedane aanbetalingen objectief een tegenprestatie vormen voor een werkelijk door de hotelhouder aan zijn klanten geleverde dienst tot op het moment van hun terugtreding. Zoals ik reeds heb uiteengezet, kan het antwoord op deze vraag volgens mij alleen maar bevestigend zijn. Het feit dat een dienstverrichter en zijn klant overeenkomstig het toepasselijke burgerlijke recht zijn overeengekomen dat een vooruitbetaald bedrag bedoeld is als forfaitaire vergoeding van de schade die de dienstverrichter eventueel zal lijden in geval van niet-nakoming, en niet als compensatie voor een werkelijk aan de klant geleverde dienst, kan niet doorslaggevend zijn om een dergelijke dienst uit te sluiten van het gemeenschappelijke btw-stelsel, wanneer geen werkelijke, door de dienstverrichter geleden schade als gevolg van de niet-nakoming door de klant is vastgesteld.
III. Conclusie
35
Gelet op een en ander, geef ik het Hof in overweging de door de Conseil d'État gestelde vraag als volgt te beantwoorden:
‘De artikelen 2, punt 1, en 6, lid 1, van de Zesde richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting - Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag, dienen aldus te worden uitgelegd dat bedragen die als aanbetaling zijn betaald in het kader van verkoopovereenkomsten inzake aan belasting over de toegevoegde waarde onderworpen hoteldiensten, in gevallen waarin de koper gebruikmaakt van het hem toekomende recht om terug te treden van de overeenkomst en de verkoper deze bedragen houdt, moeten worden beschouwd als vergoeding voor de reserveringsdienst en als bedragen die als zodanig aan belasting over de toegevoegde waarde zijn onderworpen.’
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 13‑09‑2006
Oorspronkelijke taal: Portugees.
Richtlijn van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting - Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag (PB L 145, p. 1), zoals gewijzigd bij richtlijn 91/680/EEG van de Raad van 16 december 1991 (PB L 376, p. 1; hierna: ‘Zesde richtlijn’).
JORF van 21 januari 1992, p. 968.
Arrest van 3 maart 1994 (C-16/93, Jurispr. p. I-743).
Ibidem, punt 12. Zie ook arrest van 1 april 1982, Hong-Kong Trade Development Council (89/81, Jurispr. p. 1277, punten 9 en 10).
Reeds aangehaald arrest Tolsma, punt 13 en aangehaalde rechtspraak.
Reeds aangehaald arrest Tolsma, punt 14. Zie voor meer recente toepassingen van deze rechtspaak arresten van 14 juli 1998, First National Bank of Chicago (C-172/96, Jurispr. p. I-4387, punt 26); 14 juli 2005, British American Tobacco International en Newman Shipping (C-435/03, Jurispr. p. I-7077, punt 32), en 23 maart 2006, FCE Bank (C-210/04, Jurispr. p. I-2803, punt 34).
Arrest van 21 maart 2002 (C-174/00, Jurispr. p. I-3293, punt 39).
Ibidem, punt 40.
Ibidem, punt 42.
Zie arresten van 26 maart 1987, Commissie/Nederland (235/85, Jurispr. p. 1471, punt 6), en 15 juni 1989, Stichting Uitvoering Financiële Acties (348/87, Jurispr. p. 1737, punt 10).
Arresten van 22 oktober 1998, Madgett en Baldwin (C-308/96 en C-94/97, Jurispr. p. I-6229, punt 24), en 25 februari 1999, CPP (C-349/96, Jurispr. p. I-973, punt 30).
Arrest van 18 december 1997 (C-384/95, Jurispr. p. I-7387).
Arrest van 29 februari 1996 (C-215/94, Jurispr. p. I-959).
Reeds aangehaalde arresten Mohr, punt 22, en Landboden-Agrardienste, punten 24 en 25.
Arrest Mohr, reeds aangehaald, punt 21.
Arrest Landboden-Agrardienste, reeds aangehaald, punt 24.
Dienaangaande beklemtoont verzoekster dat volgens het Franse burgerlijke recht een aanbetaling een som geld is die bij uitvoering van de overeenkomst in fine kan worden afgetrokken van de totaalprijs en die door de schuldenaar wordt betaald wanneer de overeenkomst wordt gesloten, maar die door de schuldeiser wordt verbeurd alsvergoeding van de geleden schade ingeval de schuldenaar afziet van de uitvoering van de overeenkomst.
Zie arrest van 1 juli 1982, BAZ Bausystem (222/81, Jurispr. p. 2527, punt 11), waarin het Hof heeft geoordeeld dat over door de rechter toegekende rente als vergoeding voor de laattijdige betaling van het restbedrag van de tegenprestatie voor een dienstverrichting, geen belasting behoefde te worden betaald. Zie in die zin arrest van 27 oktober 1993, Muys' en De Winter's Bouw- en Aannemingsbedrijf (C-281/91, Jurispr. p. I-5405, punten 18 en 19), waarin het Hof daarentegen heeft vastgesteld dat over de rente die een leverancier van zijn klant ontvangt als tegenprestatie voor het door hem toegestane uitstel van betaling tot de levering van het goed, wel belasting moet worden betaald.
Arresten van 26 juni 2003, MKG-Kraftfahrzeuge-Factoring (C-305/01, Jurispr. p. I-6729, punt 38), en 21 april 2005, HE (C-25/03, Jurispr. p. I-3123, punt 36).
Het zou bijvoorbeeld kunnen worden aangemerkt als een bedrag dat intrinsiek een sanctie of een straf is.
Arresten van 8 februari 1990, Shipping and Forwarding Enterprise Safe (C-320/88, Jurispr. p. I-285, punten 7 en 8); 4 oktober 1995, Armbrecht (C-291/92, Jurispr. p. I-2775, punten 13 en 14); 6 februari 2003, Auto Lease Holland (C-185/01, Jurispr. p. I-1317, punten 32 en 33), evenals arrest HE, reeds aangehaald, punt 64.
Artikel L114-1 van de Code de la consommation bepaalt immers dat ‘[v]oor zover in de overeenkomst niet anders wordt bepaald, […] vooruitbetaalde bedragen aanbetalingen [zijn]’.
Zie in die zin arresten van 6 april 1995, BLP Group (C-4/94, Jurispr. p. I-983, punt 24); 12 januari 2006, Optigen e.a. (C-354/03, C-355/03 en C-484/03, Jurispr. p. I-483, punt 45); 21 februari 2006, Halifax e.a. (C-255/02, Jurispr. p. I-1609, punten 57 en 58), en 6 juli 2006, Kittel en Recolta Recycling (C-439/04 en C-440/04, Jurispr. p. I-6161, punt 43).