HR, 30-11-2012, nr. 11/03965
ECLI:NL:HR:2012:BX7852
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
30-11-2012
- Zaaknummer
11/03965
- Conclusie
Mr M.H. Wissink
- LJN
BX7852
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Verbintenissenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2012:BX7852, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 30‑11‑2012
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2012:BX7852
ECLI:NL:HR:2012:BX7852, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 30‑11‑2012; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2012:BX7852
- Vindplaatsen
Conclusie 30‑11‑2012
Mr M.H. Wissink
Partij(en)
Rolnr. 11/03965
Mr M.H. Wissink
Zitting: 14 september 2012
conclusie inzake
[Eiseres],
wonende te [woonplaats]
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid SEGESTA VASTGOED II B.V.,
gevestigd te Alkmaar
(hierna Segesta)
1.
Deze zaak leent zich voor een verkorte conclusie, nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
2.
In rov. 3.2 van zijn in cassatie bestreden arrest van 24 mei 2011 geeft het hof Amsterdam een samenvatting van de zaak. Zeer in het kort speelt het volgende.
[Eiseres] huurt sedert 1996 van (de rechtsvoorganger van) Segesta een woning. Ontruimingsvonnissen uit 2004 en 2007 zijn, na betaling, niet uitgevoerd. Segesta heeft op 20 februari 2009 een verstekvonnis van de kantonrechter te Amsterdam van 20 januari 2009, waarbij de huurovereenkomst was ontbonden op grond van een betalingsachterstand € 993,08, wel ten uitvoer gelegd. De zoon van [eiseres] had op 19 februari 2009 een bedrag van € 1.000,00 op het kantoor van de gemachtigde van Segesta betaald. Hij heeft ook de huur over de maanden april, mei en juni 2009 betaald. Segesta heeft deze betalingen gerestitueerd. Bij vonnis van 3 september 2009 van de kantonrechter te Amsterdam is het verstekvonnis vernietigd en is Segesta veroordeeld het gehuurde weer aan [eiseres] ter beschikking te stellen. Segesta heeft in dat vonnis berust. De zoon van [eiseres] heeft in elk geval vanaf 22 maart 2009 weer zijn intrek in de woning genomen. [Eiseres] heeft zelf betalingen verricht vanaf september 2009.
3.
In de onderhavige procedure heeft Segesta [eiseres] wederom gedagvaard en ontbinding en ontruiming gevorderd met betaling van de achterstallige huur. De kantonrechter te Amsterdam heeft bij vonnis van 11 november 2010, hersteld bij vonnis van 22 december 2010, de vorderingen toegewezen. Het hof Amsterdam heeft dit vonnis bekrachtigd.
4.
[Eiseres] heeft zich in deze procedure op het standpunt gesteld, dat zij geen huur verschuldigd was over de periode dat zij ten gevolge van de executie van het verstekvonnis van 20 januari 2009 niet in het genot is geweest van de woning. Hieraan legde zij ten grondslag (i) een tekortkoming van Segesta om het gehuurde daadwerkelijk ter beschikking te stellen, (ii) verrekening van de huurtermijnen met een schadevordering op Segesta in verband met de onrechtmatige ontruiming en (iii) een beroep op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid. Het hof heeft dit verweer verworpen.
5.
Bij dagvaarding van 23 augustus 2011 is [eiseres] tijdig in cassatie gekomen. Tegen Segesta is verstek verleend.
6.
In cassatie worden onder A t/m C drie klachten voorgedragen die zich achtereenvolgens richten tegen de verwerping van de drie hierboven bedoelde gronden waarop [eiseres] haar verweer heeft gebaseerd.
7.
In onderdeel A wordt aangevoerd dat het hof zich ten onrechte heeft beroepen op vaste rechtspraak en daartoe verwijst naar HR 19 februari 1988, LJN AD0206, NJ 1989/343 m.nt. C.J.H. Brunner (Droog/Bekaert). Door de vernietiging van het verstekvonnis is weliswaar de huurovereenkomst herleefd, maar dat neemt niet weg dat [eiseres] en haar zoon enige maanden het huurgenot niet gehad hebben door toedoen van Segesta, en Segesta de huurbetalingen die zij in die periode heeft ontvangen (van de zoon van [eiseres]) geweigerd heeft in ontvangst te nemen en aldus zelf een huurachterstand heeft veroorzaakt.
8.
Doordat de huurovereenkomst, na vernietiging van het verstekvonnis op 3 september 2009, tussen partijen in stand is gebleven, blijft ook de verplichting van [eiseres] tot betaling van haar huur bestaan. [Eiseres] heeft geen vordering tot (partiële) ontbinding ingesteld als gevolg van de gestelde tekortkoming aan de zijde van Segesta voor het niet verschaffen van huurgenot aan [eiseres] (rov 3.4). Segesta kon daarom in beginsel nakoming vorderen.
9.
De weigering van Segesta van de huurbetalingen van de zoon van [eiseres] maakt dit niet anders. In de eerste plaats, omdat de onderhavige procedure ziet op achterstallige betalingen tot aan 8 maart 2010 (rov. 3.7), terwijl de betalingen door de zoon van [eiseres] niet op die hele periode zagen. In de tweede plaats, omdat het blijkens rov. 3.9 Segesta vrijstond die betalingen te weigeren om te voorkomen dat de zoon van [eiseres] zich de positie van huurder kon aanmeten. Het hof heeft deze (aangeboden) betalingen dus niet opgevat als een (aanbod tot) betaling door een derde van de door de huurder ([eiseres]) verschuldigde huurtermijnen (artikel 6:30 lid 1 BW). Door deze betalingen te weigeren geraakte Segesta dan ook niet in schuldeisersverzuim (artikel 6:58 BW). Onderdeel A faalt daarom.
10.
In onderdeel B wordt aangevoerd dat het hof in rov. 3.5 ten onrechte tot het oordeel komt dat het beroep op verrekening door [eiseres] faalt. Het hof heeft miskend, aldus het onderdeel, dat de brief van mr. H.F.M. Struycken (de gemachtigde van [eiseres]) aan Segesta van 12 november 2010 (waarmee kennelijk wordt bedoeld: 16 november 2010), uitsluitend betrekking had op kosten die door [eiseres] zijn gemaakt en derhalve niet ziet op kosten gemaakt door de zoon van [eiseres]. Het oordeel van het hof dat de vordering tot schadevergoeding van [eiseres] op Segesta minstens voor een substantieel gedeelte, zo niet geheel in het vermogen van de zoon valt, is derhalve onjuist.
11.
Het onderdeel keert zicht tegen een feitelijke, en dus aan het hof voorbehouden, lezing van de processtukken. De bedoelde brief, productie B bij MvG, wordt besproken in MvG nr. 14. Uit de MvG blijkt dat het gaat om een vordering tot schadevergoeding van zowel [eiseres] als haar zoon. De aangehaalde brief van mr. H.F.M. Struycken heeft het hof ook zo kunnen lezen (zij vermeldt bijvoorbeeld dat het gaat om een schadevergoedingsvordering van "familie [van eiseres]"). Gelet hierop, faalt de klacht dat het hof heeft miskend dat de schade uitsluitend betrekking had op kosten die door [eiseres] zijn gemaakt. Daarmee ontvalt ook de basis aan de klacht aangaande de mate waarin de schade in het vermogen van de zoon viel. Onderdeel B faalt daarom.
12.
In onderdeel C wordt aangevoerd dat het hof ten onrechte niet het beroep van [eiseres] op de redelijkheid en billijkheid heeft gehonoreerd. [Eiseres] meende immers niet de huur te hoeven betalen in de periode tussen het verstekvonnis van 20 januari 2009 en de vernietiging ervan op 3 september 2009, omdat zij het huurgenot niet had. Het hof had met het oog op de huurbescherming [eiseres] deze misvatting moeten vergeven.
13.
Het onderdeel richt zich tegen rov. 3.6. De verwerping door het hof van het beroep op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid getuigt m.i. niet van een onjuiste rechtsopvatting in het licht van het feitelijk gebruik dat de zoon van [eiseres] van de woning heeft gemaakt gedurende de periode van de ontruiming. Daarmee faalt de klacht uit onderdeel C.
Conclusie
De conclusie strekt tot verwerping.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G
Uitspraak 30‑11‑2012
Inhoudsindicatie
Art. 81 lid 1 RO. Huur woonruimte. Vordering tot ontbinding en ontruiming met betaling achterstallige huur.
Partij(en)
30 november 2012
Eerste Kamer
11/03965
EE/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiseres],
wonende te [woonplaats],
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. J. Groen,
t e g e n
SEGESTA VASTGOED II B.V.,
gevestigd te Alkmaar,
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiseres] en Segesta.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
- a.
de vonnissen in de zaak 1136712 CV EXPL 10-9704 van de kantonrechter te Amsterdam van 3 juni 2010 en 11 november 2010;
- b.
het arrest in de zaak 200.078.598/01 van het gerechtshof te Amsterdam van 24 mei 2011.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [eiseres] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen Segesta is verstek verleend.
De zaak is voor [eiseres] toegelicht door haar advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal M.H. Wissink strekt tot verwerping.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiseres] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Segesta begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren C.A. Streefkerk, als voorzitter, M.A. Loth en M.V. Polak, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer J.C. van Oven op 30 november 2012.