Rb. Amsterdam, 23-04-2012, nr. HA RK 12-115
ECLI:NL:RBAMS:2012:9138
- Instantie
Rechtbank Amsterdam
- Datum
23-04-2012
- Zaaknummer
HA RK 12-115
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBAMS:2012:9138, Uitspraak, Rechtbank Amsterdam, 23‑04‑2012; (Wraking)
Uitspraak 23‑04‑2012
Inhoudsindicatie
Verzoeker is voor de rechter-commissaris verschenen om gehoord te worden ter toetsing van de inverzekeringstelling en op de vordering tot inbewaringstelling. Het verzoek is ingediend omdat de raadsvrouw onvoldoende tijd heeft gekregen om met verzoeker te spreken buiten aanwezigheid van de parketpolitie. De vrees van vooringenomenheid is vervolgens bevestigd door het feit dat de rechter-commissaris na het verzoek tot wraking en ondanks de door de raadsvrouw daartegen geuite bezwaren toch is doorgegaan met handelingen waartegen het verzoek was gericht. Volgens het wrakingsprotocol van de rechtbank dient de rechter, wiens wraking is verzocht zich na het wrakingsverzoek van verdere bemoeiingen met de zaak te onthouden, voor zover deze uitstel gedogen of door andere rechters kunnen worden verricht. De rechter-commissaris heeft niet onderzocht of het noodzakelijk was dat de voorgeleiding voor haar diende plaats te vinden. De termijn waarbinnen deze plaats diende te vinden was nog niet verstreken. Evenmin is onderzocht of een andere rechter-commissaris de voorgeleiding kon doen. Naar het oordeel van de wrakingskamer heeft de rechter een processuele beslissing genomen die gelet op de toelichting van de rechter niet onbegrijpelijk is. De omstandigheid dat de rechter na indiening van het wrakingsverzoek de voorgeleiding heeft voortgezet, onder te onderzoeken of haar bemoeiingen uitstel gedoogden, zou grond kunnen geven aan de vrees van vooringenomenheid. Dit is echter geen afzonderlijke grond tot wraking.
Partij(en)
RECHTBANK AMSTERDAM
wrakingskamer
Beschikking op het op 5 april 2011 gedane en onder rekestnummer
HA RK 12-115 ingeschreven verzoek van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
raadsvrouw: mr. S. Aytemür,
advocaat te Amsterdam,
welk verzoek strekt tot wraking van mr. A.A. Spoel, rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken te Amsterdam, hierna: de rechter-commissaris.
Verloop van de procedure
De rechtbank heeft kennisgenomen van de navolgende processtukken:
een door de rechter-commissaris opgemaakt proces-verbaal verhoor van verdachte inbewaringstelling d.d. 5 april 2012,
een brief van 6 april 2012 van de raadsvrouw van verzoeker aan de rechter-commissaris;
de schriftelijke reactie op het verzoek van de rechter-commissaris d.d. 6 april 2012;
een schriftelijke toelichting van de raadsvrouw van verzoeker op het mondeling gedane verzoek d.d. 10 april 2012.
De rechter-commissaris heeft meegedeeld niet in de wraking te berusten. Het verzoek is behandeld ter terechtzitting van 18 april 2012, waar de rechtbank de raadsvrouw van verzoeker en de rechter-commissaris heeft gehoord. De raadsvrouw heeft het verzoek nader toegelicht aan de hand van een door haar overgelegde pleitnota.
De rechter-commissaris heeft haar standpunt nader toegelicht. Vervolgens is de behandeling gesloten.
De beslissing is nader bepaald op maandag 23 april 2012.
1. De feiten
Van de volgende feiten wordt uitgegaan.
Op 5 april 2012 is verzoeker voor de rechter-commissaris verschenen om gehoord te worden ter toetsing van de inverzekeringstelling en op de vordering tot inbewaringstelling.
Voor aanvang van het verhoor heeft de raadsvrouw van verzoeker een verzoek tot wraking gedaan. Ondanks het verzoek tot wraking heeft de rechter-commissaris het verhoor gehouden. In het proces-verbaal staat daarover onder meer het volgende vermeld: ”Opmerking rechter-commissaris: De raadsvrouw heeft mij gewraakt. Ik heb de verdachte en de raadsvrouw gemeld dat ik de wraking zal melden bij de daartoe geëigende instantie, maar dat de aard van de vordering zich ertegen verzet dat de behandeling van de vordering wordt uitgesteld totdat een beslissing is genomen over de wraking. Dat betekent dat de verdachte wel aan mij wordt voorgeleid en dat ik een beslissing zal nemen op de vordering van de officier van justitie. De raadsvrouw maakt bezwaar daartegen om dat zij vindt dat zij haar cliënt niet goed kan verdedigen op die manier.”
2. Het verzoek en de gronden daarvan
Het verzoek tot wraking is gebaseerd op de navolgende zakelijk weergegeven gronden.
2.1
De rechter-commissaris heeft de voorgeleiding van verzoeker – in strijd met de afspraak die met de planning was gemaakt – vóór 16.00 uur laten plaatsvinden, terwijl zij op de hoogte was van het feit dat de raadsvrouw verzoeker onvoldoende had gesproken. Ondanks de mededeling van de griffier dat de raadsvrouw verzoeker voorafgaand aan de voorgeleiding in de spreekkamer kon spreken, werd dit gesprek na nog geen twee minuten onderbroken.
2.2
Op het verzoek van de raadsvrouw om verzoeker te mogen spreken, achtte de rechter-commissaris om 15:55 uur slechts twee minuten spreektijd in het bijzijn van de parketpolitie mogelijk. In het licht van de voorafgaande feiten en omstandigheden, waaraan de raadsvrouw het vertrouwen mocht ontlenen dat zij verzoeker voorafgaand aan de voorgeleiding alleen kon spreken, is de beslissing van de rechter-commissaris dat enkel twee minuten spreektijd werd geboden in het bijzijn van de parketpolitie onbegrijpelijk.
2.3
Nadat de raadsvrouw uitleg had gegeven waarom het relevant was haar cliënt buiten aanwezigheid van de parketpolitie te kunnen spreken en nadat zij had aangegeven dat het een geheimhoudersgesprek betrof, heeft de rechter-commissaris geweigerd haar die gelegenheid te bieden, terwijl het op dat moment nog steeds vóór 16: 00 uur was.
2.4
De vrees van vooringenomenheid is vervolgens bevestigd door het feit dat de rechter-commissaris na het verzoek tot wraking en ondanks de door de raadsvrouw daartegen geuite bezwaren toch is doorgegaan met handelingen waartegen het verzoek was gericht. Volgens het wrakingsprotocol van de rechtbank dient de rechter, wiens wraking is verzocht zich na het wrakingsverzoek van verdere bemoeiingen met de zaak te onthouden, voor zover deze uitstel gedogen of door andere rechters kunnen worden verricht. De rechter-commissaris heeft niet onderzocht of het noodzakelijk was dat de voorgeleiding voor haar diende plaats te vinden. De termijn waarbinnen deze plaats diende te vinden was nog niet verstreken. Evenmin is onderzocht of een andere rechter-commissaris de voorgeleiding kon doen.
3. De reactie van de rechter-commissaris
De rechter-commissaris heeft aangevoerd dat de voorgeleiding van verzoeker was gepland op 5 april 2012 om 15.00 uur. In de loop van 5 april 2012 heeft de raadsvrouw contact opgenomen met het bedrijfsbureau van het kabinet RC en medegedeeld dat zij vanwege het uitlopen van een zitting buiten Amsterdam verlaat zou zijn en niet om 15.00 uur aanwezig zou kunnen zijn. Door het bedrijfsbureau is toen afgesproken dat de raadsvrouw zo snel mogelijk zou komen, teneinde de voorgeleiding zo snel mogelijk na 15.00 uur aan te vangen. De voorgeleiding zou in ieder geval niet later dan 16.00 uur beginnen. Het bedrijfsbureau heeft de rechter-commissaris van het voorgaande op de hoogte gesteld. Rond 15.45 uur heeft de rechter-commissaris bij het bedrijfsbureau geïnformeerd wat de stand van zaken was. Medegedeeld werd dat de raadsvrouw om 15.10 uur zich had gemeld en het dossier had opgehaald, maar dat de raadsvrouw vervolgens het kabinet weer had verlaten. Het bedrijfsbureau heeft getracht telefonisch contact te krijgen met de raadsvrouw, maar daarbij werd slechts haar voicemail bereikt. Om 15.55 werd het de rechter-commissaris duidelijk dat de raadsvrouw op dat moment weer in het kabinet RC was en in een spreekkamer in gesprek was met haar cliënt. De rechter-commissaris heeft toen de bewaking verzocht de verdachte en zijn raadsvrouw naar haar kamer te brengen, zodat zij met de voorgeleiding kon beginnen. Bij binnenkomst deelde de raadsvrouw mede dat zich nog niet voldoende met haar cliënt had kunnen overleggen. De rechter-commissaris heeft de raadsvrouw medegedeeld dat zij nog enkele minuten de gelegenheid zou krijgen om in de kamer van de rechter-commissaris met haar cliënt te overleggen en dat de rechter-commissaris daartoe dan haar kamer zou verlaten. De raadsvrouw stemde hiermee in. Vervolgens deelde de raadsvrouw mede, dat zij buiten aanwezigheid van de bewaker met haar cliënt wilde overleggen. De rechter-commissaris heeft de raadsvrouw uitgelegd dat dat niet kon, omdat in haar kamer de bewaking aanwezig dient te zijn. De raadsvrouw herhaalde dat zij met haar cliënt moest spreken. De rechter-commissaris heeft herhaald dat de raadsvrouw daartoe in de gelegenheid was, en dat als zij daar geen gebruik van wenste te maken, de rechter-commissaris voort zou gaan met de voorgeleiding. Omdat de raadsvrouw haar standpunt bleef herhalen heeft de rechter-commissaris de voorgeleiding onderbroken en de raadsvrouw verzocht met haar te overleggen buiten haar kamer. De rechter-commissaris heeft de raadsvrouw uitgelegd dat de keuze aan haar was, ofwel de raadsvrouw zou nog een kort overleg hebben op haar kamer buiten aanwezigheid van de rechter-commissaris, maar met de bewaker erbij (zoals gebruikelijk is als raadslieden na aanvang van de voorgeleiding nog willen overleggen met hun cliënt, of voorafgaand aan de voorgeleiding onvoldoende gelegenheid hebben gehad tot overleg), of de voorgeleiding zou voortgaan zonder dit overleg. Daarna is de voorgeleiding voortgezet, waarbij de rechter-commissaris allereerst aan de raadsvrouw heeft gevraagd of zij wilde dat haar nog even de gelegenheid zou worden gegeven met haar cliënt te overleggen. De raadsvrouw antwoordde mij daarop dat zij buiten aanwezigheid van de bewaker met haar cliënt wilde spreken. Daarop heeft de rechter-commissaris medegedeeld dat die mogelijkheid er niet was. Daarop heeft de raadsvrouw het verzoek tot wraking gedaan.
4. De beoordeling van het verzoek
4.1
Op grond van artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering, dient in een wrakingsprocedure te worden onderzocht of er sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
4.2
Daarbij staat voorop dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter jegens een procespartij partijdig is, althans dat de bij die partij daarvoor bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Het (subjectieve) standpunt van verzoeker daarover is belangrijk, maar niet doorslaggevend; de vrees voor partijdigheid moet objectief gerechtvaardigd zijn.
4.3
De grondslag van het verzoek komt er in de kern op neer dat de raadsvrouw niet in de gelegenheid is gesteld de zaak met verzoeker te bespreken buiten aanwezigheid van de parketpolitie waardoor verzoeker in zijn verdedigingsbelang is geschaad.
4.4
In het algemeen levert een processuele beslissing geen grond voor wraking op, tenzij er omstandigheden zijn die grond geven te vrezen dat het een rechter aan onpartijdigheid ontbreekt of waardoor de schijn van vooringenomenheid jegens verzoeker is gewekt. Naar het oordeel van de rechtbank is dit hier niet aannemelijk geworden. Ook als zou kunnen worden vastgesteld dat de raadsvrouw aan de telefonische mededelingen van het bedrijfsbureau of de griffier de verwachting heeft mogen ontlenen dat het verhoor om 16:00 uur zou aanvangen - de stellingen van de raadvrouw, aanvang verhoor verschoven naar 16:00 uur) en de rechter-commissaris (aanvang niet later dan 16:00 uur) komen op dit punt niet geheel overeen - levert dat niet zonder meer een omstandigheid als hiervoor genoemd op. De beslissing van de rechter-commissaris is, gelet op de door de rechter gegeven reactie en ter zitting nader onderbouwde toelichting op de gebruikelijke gang van zaken bij het rechtercommissariaat, ook niet zo onbegrijpelijk dat haar beslissing niet anders kan worden uitgelegd dan vanuit vooringenomenheid genomen. Uit de stukken en hetgeen ter zitting is toegelicht is ook gebleken dat de raadsvrouw wel in de gelegenheid is gesteld de zaak met verzoeker te bespreken, maar niet buiten aanwezigheid van de parketpolitie. Dit laatste is gezien de door de rechter-commissaris gegeven toelichting over de verplichte aanwezigheid van de parketpolitie evenmin onbegrijpelijk.
4.5
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat er geen gronden zijn het verzoek toe te wijzen.
4.6
Ter zitting heeft de raadsvrouw nog medegedeeld dat hetgeen zij heeft aangevoerd over het voortzetten van de voorgeleiding nadat het wrakingsverzoek is gedaan geen zelfstandige grond voor de wraking was en slechts diende ter ondersteuning van de andere door haar aangevoerde gronden. Zij heeft daarbij verwezen naar het wrakingsprotocol, en gesteld dat de termijn voor de voorgeleiding eerst aan het einde van de middag de volgende dag feitelijk zou eindigen. De raadsvrouw heeft de rechtbank wel verzocht zich over dit punt uit te laten. Ten overvloede zal de rechtbank dat doen.
4.7
De ratio van het instituut van de wraking is gelegen in het waken tegen inbreuken op de rechterlijke onpartijdigheid en tegen de schijn van de rechterlijke partijdigheid. Als een verzoek tot wraking ter terechtzitting wordt gedaan, dient het onderzoek ter terechtzitting te worden geschorst en dient de gewraakte rechter zich te onthouden van alle bemoeiingen in de zaak die uitstel gedogen of door andere rechters kunnen worden verricht. Dit om te voorkomen dat bij degene die de wraking heeft verzocht de verdenking ontstaat dat de resultaten van die bemoeiingen ingegeven zijn door de gevreesde partijdige houding van de rechter.
4.8
Indien ervan zou moeten worden uitgegaan dat er nog tijd beschikbaar was om een andere rechter-commissaris in te schakelen acht de rechtbank het dan ook begrijpelijk dat de raadsvrouw zich gegriefd voelde dat de voorgeleiding voor dezelfde rechter-commissaris doorgang vond terwijl al een wrakingsverzoek was gedaan en geen onderzoek was gedaan naar de vraag of de bemoeiingen uitstel gedoogden of dat een andere rechter de voorgeleiding kon doen. Of benodigde tijd nog beschikbaar was en de mogelijkheid van inschakeling van een andere rechter-commissaris nog bestond is door de wrakingskamer niet vastgesteld. Het enkele feit dat de termijn van artikel 59a lid 1 Wetboek van Strafvordering nog niet was verstreken betekent niet zonder meer dat er voldoende gelegenheid was om nog tijdig een andere rechter-commissaris met de voorgeleiding te belasten. De wijze waarop de werkzaamheden in de instructie zijn georganiseerd zou bijvoorbeeld daaraan in de weg kunnen staan. Wel zou de omstandigheid dat de rechter-commissaris na indiening van het wrakingsverzoek de voorgeleiding heeft voortgezet zonder te onderzoeken of haar bemoeiingen uitstel gedoogden, grond kunnen geven aan de vrees van verzoeker dat sprake is van vooringenomenheid jegens hem. Nu ter zitting nog eens door de raadsvrouw is benadrukt dat dit geen afzonderlijke grond voor wraking is, zijn er geen termen om op dit punt verder onderzoek te doen en kan deze grief van verzoeker niet tot een andere uitkomst van het verzoek leiden.
5. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.
BESLISSING
De rechtbank:
- wijst het verzoek tot wraking af;
Aldus gegeven door mrs. N.C.H. Blankevoort, J.A.J. Peeters en H.J. Tijselink, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van maandag 23 april 2012 in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 515 lid 5 Sv geen voorziening open.