Rb. 's-Gravenhage, 31-03-2003, nr. KG 03/331
ECLI:NL:RBSGR:2003:AF6540
- Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
- Datum
31-03-2003
- Zaaknummer
KG 03/331
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBSGR:2003:AF6540, Uitspraak, Rechtbank 's-Gravenhage, 31‑03‑2003; (Kort geding)
Uitspraak 31‑03‑2003
Inhoudsindicatie
-
RECHTBANK 's-GRAVENHAGE
sector civiel recht - voorzieningenrechter
Vonnis in kort geding van 31 maart 2003,
gewezen in de zaak met rolnummer KG 03/331 van:
[Eisers 1 t/m 17],
allen wonende te Irak,
18. [eiser 18],
gevestigd te [vestigingsplaats],
eisers,
procureur mr. A.B.B. Beelaard,
advocaat mr. N.M.P. Steijnen te Zeist,
tegen:
1. Jan Pieter Balkenende,
wonende te [woonplaats],
2. Wouter Jacob Bos,
wonende te [woonplaats],
3. de Staat der Nederlanden (Ministerie van Buitenlandse Zaken en Ministerie van Defensie),
zetelende te 's-Gravenhage,
gedaagden,
procureur mr. G.J.H. Houtzagers.
1. Het verloop van de procedure
Eisers hebben gedaagden bij exploot van 21 maart 2003 doen dagvaarden om te verschijnen ter zitting van de voorzieningenrechter van 24 maart 2003. Gedaagde sub 3 is ter zitting verschenen bij haar procureur. De advocaat van eisers heeft de vorderingen tegen de gedaagden sub 1 en sub 2 ter zitting ingetrokken. Vervolgens hebben de advocaat van eisers en de procureur van gedaagde sub 3 (verder: gedaagde) de zaak mondeling toegelicht aan de hand van producties en pleitnotities. Het vonnis is bepaald op heden.
2. De feiten
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 24 maart 2003 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1. Eisers sub 1 tot en met sub 17 behoren tot de burgerbevolking van
(Centraal-)Irak.
2.2. Eiseres sub 18 stelt zich blijkens haar statuten ten doel "te strijden voor vrede en vriendschap tussen volkeren".
2.3. De Veiligheidsraad van de Verenigde Naties heeft op 8 november 2002 resolutie 1441 (2002) unaniem aangenomen. In deze resolutie is vastgesteld dat het Iraakse regime de in eerdere resoluties (met de nummers 678 en 687) van de Veiligheidsraad neergelegde verplichtingen tot het geven van volledige openheid van zaken aangaande het bezit van massavernietigingswapens en tot medewerking met wapeninspecteurs bij de vernietiging van die wapens niet nakomt en wordt van het Iraakse regime alsnog volledige en onvoorwaardelijke nakoming van die verplichtingen geëist. In resolutie 1441 is voorts neergelegd dat, indien het Iraakse regime voornoemde verplichtingen blijft schenden, "serious consequences" dreigen.
2.4. Vervolgens is er binnen de Veiligheidsraad discussie ontstaan over de vraag of het Iraakse regime zich schuldig maakt aan "further material breach" van de verplichtingen zoals neergelegd in resolutie 1441 en over de vraag of militair moet worden ingegrepen. De Verenigde Staten, daarbij gesteund door het Verenigd Koninkrijk en Spanje, hebben zich uitgesproken vóór militair ingrijpen. Andere landen (waaronder Frankrijk, Duitsland, de Russische Federatie en China) hebben gepleit voor méér tijd voor de wapeninspecteurs en weer andere landen waren van oordeel dat militair ingrijpen in geen geval gerechtvaardigd is. De Veiligheidsraad heeft op dit punt geen overeenstemming kunnen bereiken.
2.5. In een brief van 18 maart 2003 van de minister van Buitenlandse Zaken aan de voorzitter van de Tweede Kamer (Tweede Kamer, vergaderjaar 2002-2003, 23 432, nr. 94) wordt - onder meer - het volgende vermeld:
"(...)Alles afwegende komt de regering tot de slotsom dat er, gelet op de onvoldoende medewerking door Irak, sprake is van "further material breach". Zij constateert dat de VS en het VK op grond van eenzelfde redenering de hoop op een vreedzame oplossing vrijwel hebben opgegeven en bereid zijn tot militair optreden. De regering steunt de conclusie dat het onvermogen tot besluiten van de Veiligheidsraad er niet toe mag leiden dat Saddam Hoessein ongemoeid wordt gelaten. De regering realiseert zich daarbij ten volle dat de inzet van militaire middelen ernstige gevolgen kan hebben, bij voorbeeld in de vorm van verder lijden van de burgerbevolking, die reeds jarenlang het slachtoffer is van het Iraakse regime. Als dit conflict niet met andere middelen kan worden opgelost, ligt de schuld daarvoor zonder enige twijfel in Bagdad.
Nederland heeft wel bijgedragen aan het opvoeren van de militaire druk op Irak, onder meer door het openstellen van het luchtruim, havens en luchthavens voor de transit van militair materieel en personeel. Daarnaast werden in bondgenootschappelijk verband Patriot luchtverdedigingssystemen naar Turkije uitgezonden en participeert Nederlands personeel in de AWACS-vliegtuigen. Voorts levert Nederland belangrijke bijdragen aan de operatie Enduring Freedom. Het uitblijven van een nadere VR-uitspraak heeft echter ook gevolgen voor het nationale draagvlak voor verdere Nederlandse betrokkenheid. Op die grond concludeert de regering dat het geen eigen actieve militaire bijdrage zal leveren aan operaties ten aanzien van Irak (...)."
2.6. In de nacht van 19 op 20 maart 2003 zijn de Verenigde Staten, het Verenigd Koninkrijk en Australië (hierna tezamen aan te duiden als de VS c.s.) een militaire actie begonnen tegen het regime van Saddam Hoessein.
2.7. Op 20 maart 2003 heeft de minister-president een verklaring afgelegd over het begin van het gewapend conflict in Irak. In deze verklaring wordt - onder meer - het volgende vermeld:
"(...) We hebben er alles aan gedaan om een oplossing te vinden via de weg van de Verenigde Naties. Maar die weg is - na 12 jaar gezamenlijk optrekken - deze week doodgelopen.
Velen hebben de afgelopen dagen gewezen op het belang van de internationale rechtsorde. Terecht. Maar tot het verdedigen van die rechtsorde behoort óók dat degenen die het recht sinds jaar en dag brutaal schenden, uiteindelijk niet vrijuit mogen gaan.
Nederland geeft daarom politieke steun aan de ingezette acties tegen Saddam Hussein. Vrijheid en veiligheid - ook voor de inwoners van Irak zelf - is daarbij het hoogste doel (...)".
2.8. De militaire actie in Irak is thans nog gaande.
3. De vordering, de gronden daarvoor en het verweer
Eisers vorderen na vermindering van eis, zakelijk weergegeven:
- gedaagde, zolang de Veiligheidsraad niet door een nadere resolutie uitdrukkelijk en ondubbelzinnig heeft ingestemd met mogelijk militair geweld tegen Irak, te verbieden:
a. oorlogsgeweld jegens Irak (nog langer), in welke vorm dan ook, politiek en diplomatiek te steunen;
b. in enigerlei fase van de Amerikaans/Britse aanvalsoorlog tegen Irak over te gaan tot militaire steunverlening, in welke vorm dan ook, aan het oorlogsgeweld tegen Irak;
- gedaagde te bevelen:
a. de Amerikaanse en Britse regering terstond kenbaar te maken dat elke vorm van politieke, diplomatieke, militaire of anderszins materiële steun aan oorlogsgeweld jegens Irak met onmiddellijke ingang wordt beëindigd;
b. de Amerikaanse en Britse regering terstond kenbaar te maken dat de aanvalsoorlog tegen Irak, zolang een resolutie van de Veiligheidsraad die uitdrukkelijk tot het gebruik van geweld machtigt ontbreekt, volkenrechtelijk onrechtmatig is en dat de Amerikaanse en Britse politiek en militair verantwoordelijkheden voor het onderhavige onrechtmatige oorlogsgeweld het risico lopen om voor het Internationale Strafhof te Den Haag te worden gebracht;
c. naar de verantwoordelijke Amerikaanse en Britse politieke en militaire leiders, op verdenking van het samenspannen tot en het uitvoeren van een onrechtmatige aanvalsoorlog tegen Irak, onmiddellijk een strafrechtelijk onderzoek te entameren.
Daartoe voeren eisers het volgende aan.
Door de uitvoering van hun militaire actie tegen Irak - ondanks het ontbreken van een aanval op hen en een resolutie van de Veiligheidsraad die bepaaldelijk tot het gebruik van geweld machtigt - handelen de VS c.s. in strijd met internationale verdragen en het internationaal gewoonterecht en meer in het bijzonder met het daarin verankerde gewelds- of agressieverbod. Door het verlenen van politieke, diplomatieke en militaire steun aan de militaire actie tegen Irak maakt gedaagde zich medeplichtig aan dit handelen. Bovendien handelt gedaagde daarmee in strijd met artikel 90 van de Grondwet. Een en ander is onrechtmatig jegens eisers sub 1 tot en met sub 17 persoonlijk, nu het (aldus door gedaagde gesteunde) handelen van de VS c.s. een (dreigende) inbreuk vormt op hun subjectieve rechten op - onder meer - leven, gezondheid, ongestoord genot van eigendom, gezondheidszorg en onderwijs. De handelwijze van gedaagde is, gelet op de doelstellingen van eiseres sub 18, ook onrechtmatig jegens deze eiseres. Gedaagde dient iedere vorm van politieke, diplomatieke en militaire steun aan het oorlogsgeweld jegens Irak dan ook te staken. Het staken van die steun en de mogelijke gevolgen daarvan dient zij voorts aan de VS c.s. kenbaar te maken.
Gedaagde voert gemotiveerd verweer, dat hierna, voorzover nodig, zal worden besproken.
4. De beoordeling van het geschil
4.1. Gedaagde heeft, blijkens herhaalde uitingen van de Nederlandse regering, het standpunt ingenomen dat Nederland alleen politieke steun verleent aan de militaire actie van de VS c.s., en dus géén militaire of materiële steun. In dit kort geding zijn geen feiten aannemelijk geworden die de conclusie rechtvaardigen dat gedaagde zich niet in overeenstemming met dit standpunt gedraagt of zal gedragen. De voorbeelden die eisers op dit punt hebben genoemd (de uitzending van Patriot luchtverdedigingssystemen naar Turkije, de bijdrage aan de operatie Enduring Freedom en de aanwezigheid van een Nederlandse militair op een persconferentie van VS-zijde over de actie in Irak) betreffen geen van alle een vorm van militaire steun als hier bedoeld. Daarbij moet het immers gaan om feitelijke militaire handelingen die in rechtstreeks verband staan met de bedoelde actie van de VS c.s.
4.2. Hieruit volgt dat de vorderingen in elk geval niet toewijsbaar zijn voorzover zij tot uitgangspunt nemen dat gedaagde thans (ook) militaire steun verleent aan die actie. De vorderingen zijn prematuur - en dus evenmin toewijsbaar - voorzover zij zich richten tegen mogelijke toekomstige militaire of materiële steun. Er zijn immers geen aanwijzingen voor een verandering van betekenis in het hier bedoelde standpunt van gedaagde.
4.3. De vorderingen betreffen voor het overige in hoofdzaak vormen van politieke of diplomatieke steun. Eisers hebben niet toegelicht wat zij precies bedoelen met het begrip "diplomatieke steun". Aangenomen wordt dat zij hiermee het oog hebben op diplomatieke acties die voortvloeien uit het (politieke) standpunt van de regering (en, naar tussen partijen vaststaat, van de meerderheid van de Tweede Kamer). In het navolgende zal deze vorm van steunverlening worden begrepen onder het begrip "politieke steun".
4.4. Het verlenen van politieke steun is, in de hier gegeven context, op te vatten als
het innemen en uitdragen - al dan niet langs diplomatieke weg - van een politiek standpunt, in dit geval op de gebieden van het buitenlands beleid en de defensie. Dit behoort bij uitstek tot het domein van de politiek en de politieke besluitvorming, waarbij het zwaartepunt ligt bij het samenspel tussen regering en volksvertegenwoordiging. De burgerlijke rechter moet, zeker in kort geding, een grote mate van terughoudendheid aan de dag leggen bij de beoordeling van vorderingen zoals in deze zaak, die ertoe strekken dat aan (organen van) de Staat de mogelijkheid wordt onthouden een bepaald politiek standpunt inzake buitenlands beleid en defensie in te nemen en uit te dragen, dan wel wordt opgedragen een standpunt uit te dragen dat (het hunne of) het zijne niet is. Het is niet aan de burgerlijke rechter om deze politieke afweging te maken. Aan een en ander doet niet af dat het verlenen van politieke steun in deze kwestie, ook als het niet gepaard gaat met feitelijke (militaire) handelingen, van belang kan zijn voor het draagvlak van militaire acties van derden, in dit geval de VS c.s., in de internationale verhoudingen.
4.5. Voor rechterlijk ingrijpen in dit kort geding is onder meer vereist dat tussen de hierbij betrokken partijen kan worden vastgesteld dat de politieke steun in kwestie betrekking heeft op handelingen van derden die - gelet op het zeer terughoudende karakter van de rechterlijke toets - als onmiskenbaar onrechtmatig zijn te beoordelen.
4.6. Aan deze voorwaarde is niet voldaan. Een kernpunt in het betoog van eisers wordt gevormd door de stelling dat de VS c.s. zich schuldig maken aan schending van geschreven en ongeschreven volkenrechtelijke geweldsverboden, waaraan gedaagde volgens hen medeplichtig is. Volgens algemeen aanvaarde opvattingen kunnen eisers zich echter niet beroepen op een schending van dergelijke regels. Het volkenrechtelijke agressieverbod, zoals vastgelegd in artikel 2 lid 4 van het Handvest van de Verenigde Naties, richt zich uitsluitend tot staten. Alleen staten kunnen dus de naleving van dit verbod inroepen. Hieruit volgt dat het ook niet gaat om voorschriften die "een ieder (...) verbinden" in de zin van artikel 93 van de Grondwet. Het standpunt van gedaagde is - gegeven de vrijheid die ook in dit opzicht aan de politieke besluitvormende organen toekomt - niet te kwalificeren als strijdig met het voorschrift van artikel 90 van de Grondwet, dat bepaalt dat de regering de ontwikkeling van de internationale rechtsorde bevordert.
4.7. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het eerste (was: tweede) onderdeel van de vordering alsook het tweede (was: derde) onderdeel onder de letters a en b moeten worden afgewezen. Het tweede onderdeel onder de letter c, dat is gericht op het entameren van een strafrechtelijk onderzoek naar de verantwoordelijke Amerikaanse en Britse politieke en militaire leiders, slaagt evenmin. De Nederlandse rechter heeft daarvoor geen rechtsmacht.
4.8. Eisers zullen, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter:
Verstaat dat de vorderingen tegen de gedaagden sub 1 en sub 2 niet zijn gehandhaafd.
Wijst de vordering tegen gedaagde sub 3 af.
Veroordeelt eisers in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van gedaagde sub 3 begroot op € 908,--, waarvan € 205,-- aan griffierecht.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.F.M. Hofhuis en uitgesproken ter openbare zitting van 31 maart 2003 in tegenwoordigheid van de griffier.
JB