Procestaal: Frans.
HvJ EU, 21-12-2011, nr. C-495/10
ECLI:EU:C:2011:869
- Instantie
Hof van Justitie van de Europese Unie
- Datum
21-12-2011
- Magistraten
V. Skouris, A. Tizzano, J.N. Cunha Rodrigues, K. Lenaerts, J.-C. Bonichot, M. Safjan, K. Schiemann, E. Juhász, A. Borg Barthet, M. Ilešič, J.-J. Kasel, D. Šváby, M. Berger
- Zaaknummer
C-495/10
- Roepnaam
Centre hospitalier/Dutrueux
- Vakgebied(en)
EU-recht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:EU:C:2011:869, Uitspraak, Hof van Justitie van de Europese Unie, 21‑12‑2011
Uitspraak 21‑12‑2011
V. Skouris, A. Tizzano, J.N. Cunha Rodrigues, K. Lenaerts, J.-C. Bonichot, M. Safjan, K. Schiemann, E. Juhász, A. Borg Barthet, M. Ilešič, J.-J. Kasel, D. Šváby, M. Berger
Partij(en)
In zaak C-495/10,*
betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Conseil d'État (Frankrijk) bij beslissing van 4 oktober 2010, ingekomen bij het Hof op 15 oktober 2010, in de procedure
Centre hospitalier universitaire de Besançon
tegen
Thomas Dutrueux,
Caisse primaire d'assurance maladie du Jura,
wijst
HET HOF (Grote kamer),
samengesteld als volgt: V. Skouris, president, A. Tizzano, J. N. Cunha Rodrigues, K. Lenaerts, J.-C. Bonichot en M. Safjan, kamerpresidenten, K. Schiemann (rapporteur), E. Juhász, A. Borg Barthet, M. Ilešič, J.-J. Kasel, D. Šváby en M. Berger, rechters,
advocaat-generaal: P. Mengozzi,
griffier: R. Şereş, administrateur,
gezien de stukken en na de terechtzitting op 20 september 2011,
gelet op de opmerkingen van:
- —
het Centre hospitalier universitaire de Besançon, vertegenwoordigd door D. Le Prado, advocaat,
- —
de Franse regering, vertegenwoordigd door E. Belliard en R. Loosli-Surrans, en door G. de Bergues en S. Menez als gemachtigden,
- —
de Duitse regering, vertegenwoordigd door T. Henze en J. Kemper als gemachtigden,
- —
de Griekse regering, vertegenwoordigd door F. Dedousi en M. Germani als gemachtigden,
- —
de Europese Commissie, vertegenwoordigd door G. Wilms en A. Marghelis als gemachtigden,
gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 27 oktober 2011,
het navolgende
Arrest
1
Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van richtlijn 85/374/EEG van de Raad van 25 juli 1985 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der lidstaten inzake de aansprakelijkheid voor producten met gebreken (PB L 210, blz. 29), zoals gewijzigd bij richtlijn 1999/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van 10 mei 1999 (PB L 141, blz. 20; hierna: ‘richtlijn 85/374’).
2
Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen het Centre hospitalier universitaire de Besançon (hierna: ‘CHU de Besançon’), enerzijds, en T. Dutrueux en de Caisse primaire d'assurance maladie du Jura, anderzijds, over de schadevergoeding voor brandwonden die T. Dutrueux heeft opgelopen door een elektrische matras tijdens een chirurgische ingreep.
Toepasselijke bepalingen
Richtlijn 85/374/EEG
3
De eerste, de vierde, de dertiende en de achttiende overweging van de considerans van richtlijn 85/374 luiden:
‘Overwegende dat de wetgevingen van de lidstaten inzake de aansprakelijkheid van de producent voor schade die door een gebrek van diens producten is veroorzaakt, onderling moeten worden aangepast; dat namelijk onderlinge verschillen op dat gebied de mededinging kunnen vervalsen, het vrij verkeer van goederen binnen de gemeenschappelijke markt kunnen aantasten en tot verschillen kunnen leiden in het niveau van de bescherming van de consument tegen schade die door een product met gebreken wordt toegebracht aan diens gezondheid en goederen;
[…]
Overwegende dat de bescherming van de consument vereist dat alle deelnemers aan het productieproces aansprakelijk zijn, indien het eindproduct, een onderdeel of de door hen geleverde grondstof gebreken vertoont; dat om dezelfde reden aansprakelijk moeten zijn diegenen die producten in de Gemeenschap invoeren, die zich als producent presenteren door op het product hun naam, hun merk of een ander onderscheidingsteken aan te brengen of die een product leveren waarvan niet kan worden vastgesteld wie de producent is;
[…]
Overwegende dat de gelaedeerde volgens de rechtsstelsels van de lidstaten een recht op schadevergoeding kan hebben uit hoofde van een contractuele aansprakelijkheid of uit hoofde van een andere buitencontractuele aansprakelijkheid dan die waarin deze richtlijn voorziet; dat wanneer dergelijke bepalingen ook een doeltreffende bescherming van de consument tot doel hebben, ze door deze richtlijn onverlet moeten worden gelaten; dat, wanneer een doeltreffende bescherming van de consument in de sector farmaceutische producten in een lidstaat ook reeds wordt gewaarborgd door een speciale aansprakelijkheidsregeling, maatregelen uit hoofde van die regeling eveneens mogelijk moeten blijven;
[…]
Overwegende dat de uit deze richtlijn voortvloeiende harmonisatie in het huidige stadium niet volledig kan zijn, doch wel de weg opent naar verdere harmonisatie; […]’
4
Artikel 1 van richtlijn 85/374 bepaalt dat ‘[d]e producent […] aansprakelijk [is] voor de schade, veroorzaakt door een gebrek in zijn product’.
5
Artikel 3 van deze richtlijn luidt:
- ‘1.
Onder ‘producent’ wordt verstaan de fabrikant van een eindproduct, de producent van een grondstof of de fabrikant van een onderdeel, alsmede een ieder die zich als producent presenteert door zijn naam, zijn merk of een ander onderscheidingsteken op het product aan te brengen.
- 2.
Onverminderd de aansprakelijkheid van de producent, wordt een ieder die een product in de Gemeenschap invoert om dit te verkopen, te verhuren, te leasen of anderszins te verstrekken, in het kader van zijn commerciële activiteiten, beschouwd als producent in de zin van deze richtlijn; zijn aansprakelijkheid is dezelfde als die van de producent.
- 3.
Indien niet kan worden vastgesteld wie de producent van het product is, wordt elke leverancier als producent ervan beschouwd, tenzij hij de gelaedeerde binnen een redelijke termijn de identiteit meedeelt van de producent of van degene die hem het product heeft geleverd. Dit geldt ook voor geïmporteerde producten, als daarop de identiteit van de in lid 2 bedoelde importeur niet is vermeld, zelfs al is de naam van de producent wel aangegeven.’
6
Artikel 13 van richtlijn 85/374 bepaalt het volgende:
‘Deze richtlijn laat de rechten die de gelaedeerde ontleent aan het recht inzake contractuele of buitencontractuele aansprakelijkheid of aan een op het ogenblik van de kennisgeving van deze richtlijn bestaande speciale aansprakelijkheidsregeling onverlet.’
7
Van richtlijn 85/374 is op 30 juli 1985 aan de lidstaten kennis gegeven.
Nationale regeling
8
Richtlijn 85/374 is in het nationale recht omgezet bij de artikelen 1386-1 tot en met 1386-18 van de Franse Code civil.
9
De verwijzende rechter zet uiteen dat de aansprakelijkheid van openbare gezondheidsinstellingen jegens hun patiënten onder een bijzondere buitencontractuele aansprakelijkheidsregeling valt, die gebaseerd is op de specifieke betrekkingen tussen het openbare ziekenhuis en de daar opgenomen personen. Bedoelde regeling wordt beheerst door wettelijke bepalingen en door beginselen die zijn ontwikkeld door de administratieve rechter.
10
Tot deze beginselen behoort met name het beginsel dat een openbaar ziekenhuis, zelfs bij het ontbreken van een onrechtmatige daad van zijn kant, de schade dient te vergoeden die een patiënt heeft geleden ten gevolge van gebreken van een bij de verzorging gebruikt toestel of product.
Hoofdgeding en prejudiciële vragen
11
Tijdens een op 3 oktober 2000 in het CHU de Besançon verrichte chirurgische ingreep heeft de toen dertienjarige T. Dutrueux brandwonden opgelopen door de defecte warmteregeling van de elektrische matras waarop hij lag.
12
Bij vonnis van 27 maart 2007 heeft het Tribunal administratif de Besançon het CHU de Besançon veroordeeld tot vergoeding van de aldus veroorzaakte schade aan Dutrueux door hem 9 000 EUR te betalen en aan de Caisse primaire d'assurance maladie du Jura 5 974,99 EUR.
13
Nadat het hiertegen door het CHU de Besançon ingestelde hoger beroep door de Cour administrative d'appel de Nancy bij arrest van 26 februari 2009 was verworpen, heeft het CHU de Besançon tegen dit arrest cassatieberoep ingesteld bij de Conseil d'État.
14
Ter ondersteuning van dit beroep betoogt het CHU de Besançon dat het arrest van de Cour administrative d'appel de Nancy artikel 13 van richtlijn 85/374 schendt, door te oordelen dat deze richtlijn geen beletsel vormt voor de toepassing van het jurisprudentiële beginsel dat een openbaar ziekenhuis, zelfs bij het ontbreken van een onrechtmatige daad van zijn kant, aansprakelijk is voor de schadelijke gevolgen van gebreken aan bij de verzorging gebruikte producten of toestellen voor de gebruikers ervan. Uit deze richtlijn, zoals omgezet in het Franse recht, zou immers voortvloeien dat de producent van de matras als enige aansprakelijk moet worden gesteld, zodra zijn identiteit naar behoren is vastgesteld, wat in onderhavige zaak het geval is.
15
De Conseil d'État geeft aan dat voornoemd jurisprudentieel beginsel in zijn rechtspraak is ontwikkeld bij arrest van 9 juli 2003, dus na de kennisgeving van richtlijn 85/374 aan de lidstaten. Aangezien deze beslissing werd uitgesproken in een geding dat is ontstaan vóór de afloop van de omzettingstermijn van deze richtlijn, oordeelt de Conseil d'État evenwel onder verwijzing naar artikel 13 van de richtlijn dat ‘de rechten [waarborgt] die de gelaedeerde ontleent aan het recht inzake contractuele of buitencontractuele aansprakelijkheid’, dat bedoeld beginsel, dat valt onder een aansprakelijkheidsregeling met een specifieke grondslag, die verschilt van de bij de richtlijn ingevoerde aansprakelijkheidsregeling, van toepassing blijft op de betrokken schade in het hoofdgeding.
16
Voor het geval dat dit niet zo zou zijn, oordeelt de verwijzende rechter dat de beslechting van het bij hem aanhangige geding afhangt van de vraag of de in richtlijn 85/374 omschreven aansprakelijkheidsregeling ook geldt voor de schade die de gebruiker van het gebrekkige product aan een derde kan hebben veroorzaakt in het kader van een ten behoeve van deze derde verrichte dienst.
17
Daarop heeft de Conseil d'État de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vragen gesteld:
- ‘1)
Mag volgens richtlijn 85/374/EEG, gelet op het bepaalde in artikel 13 ervan, een aansprakelijkheidsregeling worden toegepast die is gebaseerd op de bijzondere situatie van patiënten van openbare gezondheidsinstellingen, voor zover deze regeling de patiënten met name het recht verleent om van deze instellingen, zelfs bij het ontbreken van een onrechtmatige daad van hun kant, vergoeding te ontvangen van schade veroorzaakt door gebreken aan de door hen gebruikte producten en toestellen, onverminderd de mogelijkheid voor de instellingen om tegen de producent een vordering tot vrijwaring in te stellen?
- 2)
Beperkt richtlijn [85/374] de mogelijkheid voor de lidstaten tot vaststelling van de aansprakelijkheid van personen die in het kader van een dienstverrichting toestellen of producten met gebreken gebruiken en daardoor schade veroorzaken aan de dienstontvanger?’
Beantwoording van de prejudiciële vragen
Beantwoording van de tweede vraag
18
Met zijn tweede vraag, die eerst moet worden onderzocht, wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of de aansprakelijkheid van een dienstverrichter die in het kader van een dienstverrichting, zoals de zorgverstrekking in een ziekenhuisomgeving, toestellen of producten met gebreken gebruikt en daardoor schade veroorzaakt aan de dienstontvanger, binnen de werkingssfeer van richtlijn 85/374 valt, zodat deze richtlijn zich verzet tegen het bestaan van een nationale regeling als die in het hoofdgeding, die voorziet in de aansprakelijkheid van een dergelijke dienstverrichter voor de daardoor veroorzaakte schade, zelfs bij ontbreken van een onrechtmatige daad van zijn kant.
19
Zoals blijkt uit de eerste overweging van de considerans, beoogt richtlijn 85/374 de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake de aansprakelijkheid van de producent voor schade die door een gebrek van zijn producten is veroorzaakt.
20
Volgens vaste rechtspraak streeft de richtlijn voor de punten die zij regelt een volledige harmonisatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten na (zie arresten van 25 april 2002, Commissie/Frankrijk, C-52/00, Jurispr. blz. I-3827, punt 24, en Commissie/Griekenland, C-154/00, Jurispr. blz. I-3879, punt 20, alsook van 10 januari 2006, Skov en Bilka, C-402/03, Jurispr. blz. I-199, punt 23).
21
Daarentegen, zoals blijkt uit de achttiende overweging van de considerans, dient richtlijn 85/374 geen uitputtende harmonisatie van de aansprakelijkheid voor producten met gebreken tot stand te brengen op andere dan de punten die zij regelt (zie arrest van 4 juni 2009, Moteurs Leroy Somer, C-285/08, Jurispr. blz. I-4733, punten 24 en 25).
22
Het door richtlijn 85/374 tot stand gebrachte geharmoniseerde stelsel van burgerlijke aansprakelijkheid van producenten voor door gebrekkige producten veroorzaakte schade, beantwoordt blijkens de eerste overweging van de considerans aan de doelstelling de onvervalste mededinging tussen de marktdeelnemers te waarborgen, het vrij verkeer van goederen te vergemakkelijken, en verschillen in het niveau van de consumentenbescherming te vermijden. De door de Uniewetgever vastgelegde begrenzing van het toepassingsgebied van deze richtlijn is het resultaat van een gecompliceerd afwegingsproces tussen deze verschillende belangen (zie in die zin reeds aangehaalde arresten Commissie/Frankrijk, punten 17 en 29, alsook Commissie/Griekenland, punten 13 en 29).
23
In dit verband is in de vierde overweging van de considerans van richtlijn 85/374 benadrukt dat de bescherming van de consument vereist dat alle deelnemers aan het productieproces aansprakelijk zijn indien het eindproduct, een onderdeel of de door hen geleverde grondstof gebreken vertoont, en dat om dezelfde reden aansprakelijk moeten zijn zij die producten in de Gemeenschap invoeren, die zich als producent presenteren door op het product hun naam, hun merk of een ander onderscheidingsteken aan te brengen of die een product leveren waarvan niet kan worden vastgesteld wie de producent is.
24
Artikel 1 van richtlijn 85/734, schrijft voor dat ‘[d]e producent […] aansprakelijk [is] voor de schade, veroorzaakt door een gebrek in zijn product’, en artikel 3 van de richtlijn, dat met name de voorwaarden verduidelijkt waaronder ook de persoon die zich als producent presenteert, de invoerder van een product in de Unie of ook de leverancier ervan als producent moeten worden beschouwd, moeten gelezen worden in het licht van de eerste en de vierde overweging van de considerans van de richtlijn.
25
Wat meer in het bijzonder de bepalingen van bedoeld artikel 3 betreft, heeft het Hof, na een onderzoek van de ontstaansgeschiedenis die heeft geleid tot de vaststelling van richtlijn 85/374, reeds de gelegenheid gehad om aan te geven dat de keuze om in de door deze richtlijn vastgestelde wettelijke regeling de last van de aansprakelijkheid voor schade die door producten met gebreken werd veroorzaakt in principe op de producent te leggen, en uitsluitend in bepaalde welomschreven gevallen op de invoerder en de leverancier, werd gemaakt ná afweging van de respectieve rollen van de verschillende marktdeelnemers in de productie- en verhandelingsketens (arrest Skov en Bilka, reeds aangehaald, punt 29).
26
Daarom heeft het Hof uitgesloten dat richtlijn 85/374 enkel een volledige harmonisatie van de aansprakelijkheid van de producent voor producten met gebreken tot stand brengt, zonder tevens de aansprakelijkheid van de leverancier te regelen. Het Hof heeft geoordeeld dat de artikelen 1 en 3 van de richtlijn, die het begrip ‘producent’ omschrijven, niet enkel de aansprakelijkheid van de producent van een product met gebreken regelen, maar dat zij bepalen wie van de beroepsmatig handelende personen die hebben deelgenomen aan het productie- en verhandelingsproces, de door de richtlijn ingevoerde aansprakelijkheid zal moeten dragen, en dat de kring van aansprakelijke personen tegen wie de gelaedeerde in het kader van de aansprakelijkheidsregeling van de richtlijn een vordering kan instellen, in dit verband op uitputtende wijze wordt afgebakend in de genoemde artikelen 1 en 3 (arrest Skov en Bilka, reeds aangehaald, punten 24, 26, 30, 32 en 33).
27
In het onderhavige geval moet worden vastgesteld dat de aansprakelijkheid die kan rusten op een gebruiker die, zoals het CHU de Besançon, in het kader van aan een patiënt verstrekte zorgen, gebruik maakt van een product of toestel dat hij vooraf heeft gekocht, zoals een elektrische matras, geen deel uitmaakt van de punten die richtlijn 85/374 regelt en dus buiten de werkingssfeer ervan valt.
28
Immers, zoals de Franse en de Griekse regering en de Europese Commissie hebben aangevoerd, en zoals ook de advocaat-generaal in de punten 27 tot 32 van zijn conclusie aangeeft, kan een dergelijke gebruiker niet worden beschouwd als een deelnemer aan het productie- en verhandelingsproces van het betrokken product, waarop, zoals hiervoor uiteengezet, de omschrijving van ‘producent’ in artikel 3 van richtlijn 85/374 betrekking heeft. Anders dan het CHU de Besançon stelt, kan hij evenmin worden gekwalificeerd als leverancier van het bedoelde product in de zin van lid 3 van dit artikel. In het bijzonder kan niet worden gesteld dat in het hoofdgeding het CHU de Besançon aan de patiënt een product heeft geleverd dat is bestemd om door hem te worden gebruikt.
29
Overigens doet het loutere naast elkaar bestaan van de bij richtlijn 85/374 ingestelde aansprakelijkheidsregeling van de producent en een nationale regeling die voorziet in de objectieve aansprakelijkheid van de dienstverrichter die in het kader van ziekenhuiszorg schade veroorzaakt aan de dienstontvanger door het gebruik van een product met gebreken, niet af aan de effectiviteit van de aansprakelijkheidsregeling van de producent, en evenmin aan de doelstellingen die de Uniewetgever met deze regeling heeft beoogd.
30
In dit verband moet in de eerste plaats worden verduidelijkt dat een dergelijke aansprakelijkheid van de dienstverrichter, wanneer zij is voorzien in het recht van een lidstaat, en zoals ook de Franse, de Duitse en de Griekse regering hebben benadrukt en de advocaat-generaal in punt 45 van zijn conclusie aangeeft, hoe dan ook enkel tot stand zou kunnen worden gebracht op voorwaarde dat zij geen afbreuk doet aan de regeling van richtlijn 85/374. De toepassing van nationale regels mag immers niet afdoen aan de nuttige werking van de richtlijn (arrest van 10 mei 2001, Veedfald, C-203/99, Jurispr. blz. I-3569, punt 27). De mogelijkheid moet dus blijven bestaan om de producent aansprakelijk te stellen indien is voldaan aan de voorwaarden waarvan de richtlijn het bestaan van een dergelijke aansprakelijkheid afhankelijk stelt. Deze mogelijkheid om een aansprakelijkheidsvordering in te stellen moet niet enkel open staan voor de gelaedeerde, maar ook voor de dienstverrichter, die hiervoor met name over een systeem moet beschikken zoals het beroep op een garantie, waaraan de verwijzende rechter in zijn eerste vraag refereert.
31
Wat in de tweede plaats de doelstellingen betreft van de met richtlijn 85/374 ingevoerde aansprakelijkheidsregeling van de producent, is in de punten 22 en 23 van het onderhavige arrest er reeds aan herinnerd dat zij in het bijzonder beoogt het vrij verkeer van goederen te vergemakkelijken, en zowel een onvervalste mededinging tussen de betrokken marktdeelnemers als de consumentenbescherming te verzekeren.
32
In dit verband dient allereerst erop te worden gewezen dat de bewoordingen van richtlijn 85/374 geenszins de conclusie rechtvaardigen dat de Uniewetgever, door een aansprakelijkheid van de producent voor producten met gebreken in te voeren, de bedoeling heeft gehad ter verzekering van een onvervalste mededinging en ter vergemakkelijking van het vrij verkeer van goederen, de lidstaten de vrijheid te ontnemen om voor de vergoeding van schade veroorzaakt door een product met gebreken, dat is gebruikt in het kader van een dienstverrichting zoals aan de orde in het hoofdgeding, een aansprakelijkheidsregeling voor de dienstverrichter in te voeren die, in voorkomend geval, overeenstemt met die van voormelde richtlijn (zie, naar analogie, arrest Moteurs Leroy Somer, reeds aangehaald, punt 30).
33
Vervolgens, en zoals de Griekse regering heeft aangevoerd, hangt het vrij verkeer van goederen in de eerste plaats af van de activiteit van de producenten, de invoerders en de leveranciers van deze goederen, en kunnen verschillen in nationale regelingen inzake de aansprakelijkheid van deze marktdeelnemers bijgevolg overduidelijk een invloed hebben op dit vrij verkeer, waar tegenover staat dat de activiteit van dienstverrichters die, nadat zij goederen hebben aangekocht, deze gebruiken in het kader van de diensten die zij verrichten ten behoeve van derden, in dit opzicht merkbare verschillen vertoont, zodat zij niet kan worden gelijkgesteld met die van de producenten, de invoerders en de leveranciers.
34
Overigens moet ook worden benadrukt dat, voor zover een eventuele uit het nationale recht voortvloeiende objectieve aansprakelijkheid van de dienstverrichter slechts tot stand wordt gebracht, zoals aangegeven in punt 30 van dit arrest, op voorwaarde dat zij geen afbreuk doet aan de uit richtlijn 85/374 voortvloeiende aansprakelijkheid van de producent, een dergelijke aansprakelijkheid van de dienstverrichter niet van dien aard lijkt te zijn dat zij de mededinging tussen de deelnemers aan het productie- en verhandelingsproces vervalst.
35
Ten slotte, aangezien zij hoogstens bovenop de uit richtlijn 85/374 voortvloeiende aansprakelijkheid van de producent kan komen, kan de eventuele objectieve aansprakelijkheid van de dienstverrichter de bescherming van de consument versterken, zoals de advocaat-generaal in de punten 45 en 46 van zijn conclusie aangeeft.
36
Wat de punten 12 en 17 van het reeds aangehaalde arrest Veedfald betreft, waar in de loop van de procedure voor het Hof naar is verwezen, moet eraan worden herinnerd dat de eerste vraag die werd gesteld in de zaak die aanleiding gaf tot dit arrest, betrekking had op een geval waarin ‘de producent het [gebrekkige] product in het kader van een bepaalde medische dienstverrichting vervaardigt en gebruikt […] [op] een menselijk orgaan’ en enkel beoogde te weten of, in dat geval, het product met gebreken al dan niet kon worden beschouwd als ‘in het verkeer gebracht’ in de zin van artikel 7, sub a, van richtlijn 85/374.
37
Zoals de Franse regering heeft aangevoerd en zoals ook de advocaat-generaal in punt 38 van zijn conclusie aangeeft, volgt hieruit dat, aangezien de rechtspersoon waarvan de aansprakelijkheid in geding is, niet enkel de betrokken dienstverrichter is, maar ook de ‘producent’ in de zin van de bepalingen van richtlijn 85/374, de vraag of deze richtlijn ook betrekking kan hebben op de aansprakelijkheid van een dienstverrichter die gebruik maakt van producten met gebreken waarvan hij niet de producent is, in het kader van de genoemde zaak niet aan de orde was.
38
In deze omstandigheden mag het reeds aangehaalde arrest Veedfald niet worden uitgelegd alsof deze vraag daarin zou zijn beantwoord. Overigens, zoals de advocaat-generaal in de punten 39 en 40 van zijn conclusie aangeeft, heeft het Hof zich in het arrest González Sánchez van 25 april 2002 (C-183/00, Jurispr. blz. I-3901) evenmin over deze vraag uitgesproken.
39
Gelet op wat voorafgaat, moet op de tweede vraag worden geantwoord dat de aansprakelijkheid van een dienstverrichter die in het kader van een dienstverrichting, zoals de zorgverstrekking in een ziekenhuisomgeving, toestellen of producten met gebreken gebruikt waarvan hij niet de producent is in de zin van artikel 3 van richtlijn 85/374 en daardoor schade veroorzaakt aan de dienstontvanger, niet binnen de werkingssfeer van deze richtlijn valt. Deze richtlijn verzet zich er bijgevolg niet tegen dat een lidstaat een regeling instelt als die in het hoofdgeding, die voorziet in de aansprakelijkheid van een dergelijke dienstverrichter voor de daardoor veroorzaakte schade, zelfs bij ontbreken van een aan hem toe te rekenen onrechtmatige daad, evenwel op voorwaarde dat voor de gelaedeerde en/of voor de dienstverrichter de mogelijkheid blijft bestaan om tegen de producent een aansprakelijkheidsvordering in te stellen op grond van deze richtlijn, indien is voldaan aan de voorwaarden ervan.
De eerste vraag
40
Gelet op het antwoord op de tweede vraag van de verwijzende rechter, behoeft de eerste vraag niet te worden beantwoord.
Kosten
41
Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.
Het Hof (Grote kamer) verklaart voor recht:
De aansprakelijkheid van een dienstverrichter die in het kader van een dienstverrichting, zoals de zorgverstrekking in een ziekenhuisomgeving, toestellen of producten met gebreken gebruikt waarvan hij niet de producent is in de zin van artikel 3 van richtlijn 85/374 van de Raad van 25 juli 1985 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der lidstaten inzake de aansprakelijkheid voor producten met gebreken, zoals gewijzigd bij richtlijn 1999/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van 10 mei 1999, en daardoor schade veroorzaakt aan de dienstontvanger, valt niet binnen de werkingssfeer van deze richtlijn. Deze richtlijn verzet zich er bijgevolg niet tegen dat een lidstaat een regeling instelt als die in het hoofdgeding, die voorziet in de aansprakelijkheid van een dergelijke dienstverrichter voor de daardoor veroorzaakte schade, zelfs bij ontbreken van een aan hem toe te rekenen onrechtmatige daad, evenwel op voorwaarde dat voor de gelaedeerde en/of voor de dienstverrichter de mogelijkheid blijft bestaan om tegen de producent een aansprakelijkheidsvordering in te stellen op grond van deze richtlijn, indien is voldaan aan de voorwaarden ervan.
ondertekeningen
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 21‑12‑2011