Einde inhoudsopgave
Regeling geluidwerende voorzieningen 1997
Artikel 22
Geldend
Geldend vanaf 01-07-2016
- Bronpublicatie:
16-06-2016, Stcrt. 2016, 31954 (uitgifte: 17-06-2016, regelingnummer: IENM/BSK-2016/114600)
- Inwerkingtreding
01-07-2016
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
16-06-2016, Stcrt. 2016, 31954 (uitgifte: 17-06-2016, regelingnummer: IENM/BSK-2016/114600)
- Overige regelgevende instantie(s)
Ministerie van Defensie
- Vakgebied(en)
Vervoersrecht / Luchtvervoer
1.
Geluidwerende voorzieningen worden aangebracht onder verantwoordelijkheid van de minister.
2.
De minister is belast met het toezicht op de uitvoering van het bepaalde in eerste lid.
3.
De waarde van de geluidwering van de uitwendige scheidingsconstructie als bedoeld in artikel 19, wordt bij ten minste één op de twintig woningen of één op de twintig geluidsgevoelige ruimten in andere geluidsgevoelige gebouwen, waaraan geluidwerende voorzieningen krachtens deze regeling zijn aangebracht, door de minister door middel van meting gecontroleerd, volgens de in artikel 3 van bijlage 2 bij deze regeling bedoelde meetmethode. De Minister voert de meting uiterlijk één jaar na het aanbrengen van de geluidwerende voorzieningen uit.
4.
Indien het resultaat van een meting als bedoeld in het derde lid een waarde oplevert die niet meer dan 2 dB(A) lager is dan de vereiste waarde van de geluidwering van de uitwendige scheidingsconstructie van de geluidsgevoelige ruimte, wordt de waarde van de geluidwering geacht gelijk te zijn aan de vereiste waarde. Indien het resultaat van de meting een waarde oplevert die meer dan 2 dB(A) lager is, draagt de Minister ervoor zorg dat alsnog wordt voldaan aan artikel 19, eerste lid.