Einde inhoudsopgave
De kredietwaardigheidstoets bij kredietverlening aan consumenten (R&P nr. FR19) 2020/3.3.3
3.3.3 Een consumentgerichte benadering
Mr. dr. J.M. Meindertsma, datum 01-06-2020
- Datum
01-06-2020
- Auteur
Mr. dr. J.M. Meindertsma
- JCDI
JCDI:ADS209947:1
- Vakgebied(en)
Financieel recht / Bank- en effectenrecht
Financieel recht / Financieel toezicht (juridisch)
Verbintenissenrecht / Overeenkomst
Voetnoten
Voetnoten
Zie in dezelfde zin Cherednychenko & Meindertsma 2019. Overigens lijkt Domurath deze kredietwaardigheidstoets in een kredietgevergerichte context te plaatsen. Zie Domurath 2017, p. 118 – 119.
Zie in dezelfde zin Domurath 2017, p. 117.
Zie ook paragraaf 7.3.3.3.
EBA-richtsnoer 5.1.
In de kredietgevergerichte benadering gaat het immers om de terugbetaalkans. Het ligt daarom voor de hand dat in deze benadering de onvermijdbare uitgaven worden beschermd. De EBA-richtsnoeren lijken echter in bredere zin ‘de uitgaven voor levensonderhoud’ te beschermen.
Zie bijvoorbeeld ov. 5 en 6 van de considerans.
Ov. 22 van de considerans.
Ov. 55 van de considerans. Deze bereidheid kan in mijn ogen niet worden losgezien van de gevolgen die een specifiek terugbetaaloffer zal hebben voor de consument.
De kredietwaardigheidstoets uit de Richtlijn woningkredietovereenkomsten volgt een consumentgerichte benadering.1 Zoals beschreven in paragraaf 2.4, is de consument in deze benadering kredietwaardig als hij wordt geacht op een, voor hem, acceptabele manier te kunnen voldoen aan de beoogde terugbetaalplichten. Er zijn drie punten die deze lezing ondersteunen. Ten eerste bepaalt art. 18 lid 3 van de richtlijn dat de kredietwaardigheid niet hoofdzakelijk mag worden afgestemd op de waarde van de beoogde woning. Dit verbod moet worden bezien tegen de achtergrond van het pre-kredietcrisistijdperk waarin kredietgevers de kredietwaardigheid sterk lieten afhangen van de waarde(ontwikkeling) van de betreffende woning.2 In de kredietgevergerichte benadering kan het immers verantwoord zijn om een krediet te verstrekken op basis van de verwachting dat de waarde van de woning hoog genoeg blijft om de gehele kredietvordering te kunnen dekken.3 In de consumentgerichte benadering is deze kredietverstrekking echter onverantwoord voor zover de kans (te) groot is dat de consument zijn woning daadwerkelijk zal moeten opgeven of dat hij andere onacceptabele terugbetaaloffers moet maken om een gedwongen woninguitzetting te voorkomen. Hoewel het genoemde verbod niet kan worden losgezien van het feit dat ook kredietgevers door de voormelde kredietpraktijken in de problemen zijn gekomen, vormt het niettemin een typische uiting van een consumentgerichte benadering. Het verbod beschermt immers de consument tegen de nadelige gevolgen van een gedwongen woningverkoop en prikkelt de kredietgever om kritischer te kijken naar de mate waarin de consument zal kunnen voldoen aan de periodieke terugbetaalplichten. Ten tweede voegen de EBA-richtsnoeren hieraan toe dat de kredietwaardigheid (ook) niet mag worden afgestemd op de niet-discretionaire uitgaven van de consument, zoals de kosten voor levensonderhoud en de financiële verplichtingen.4 Anders dan in een kredietgevergerichte benadering het geval zou zijn, laten de EBA-richtsnoeren de kredietwaardigheid niet louter afhangen van de afdwingbare onderdelen van het inkomen en lijken ze bovendien meer te willen beschermen dan de minimale kosten van noodzakelijk levensonderhoud.5 Ten derde ligt een consumentgerichte benadering van de kredietwaardigheidstoets in lijn met het gegeven dat de richtlijnopstellers een sterke nadruk hebben gelegd op de bescherming van de consument,6 dat de richtlijnopstellers de kredietwaardigheidstoets sterker hebben willen maken dan de toets uit de Richtlijn consumentenkrediet7 en dat de opstellers daarbij hebben opgemerkt dat de kredietgever ook moet nagaan of de consument bereid zal zijn om de betaalcapaciteit aan te spreken voor de terugbetaling van het krediet.8