Hof Den Haag, 29-12-2015, nr. 200.082.000/01
ECLI:NL:GHDHA:2015:3919
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
29-12-2015
- Zaaknummer
200.082.000/01
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Verbintenissenrecht (V)
Erfrecht (V)
Goederenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2015:3919, Uitspraak, Hof Den Haag, 29‑12‑2015; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2017:553, Bekrachtiging/bevestiging
ECLI:NL:GHDHA:2014:953, Uitspraak, Hof Den Haag, 21‑01‑2014; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
ERF-Updates.nl 2016-0088
Uitspraak 29‑12‑2015
Inhoudsindicatie
Nalatenschap. Eindarrest. Door toedoen van de dochter heeft deskundige zijn werkzaamheden niet kunnen uitvoeren. Hof verbindt daaraan de conclusies, onder andere toewijzing van een dwangsom van € 500,- voor elke dag dat ze weigert mee te werken aan de verdeling, gemaximeerd op € 500.000,-. Ondubbelzinnig en zonder voorbehoud als erfgenaam gedragen, zodat een nadien afgelegde verklaring beneficiaire aanvaarding geen betekenis heeft. Voormelde houding van de dochter leidt ook tot een proceskostenveroordeling.
GERECHTSHOF DEN HAAG
Sector Civiel
Zaaknummer : 200.082.000/01
Zaak-/ rolnummer rechtbank : 276488/ HA ZA 06-3753
arrest 29 december 2015
inzake
[de zoon] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant in principaal appel, geïntimeerde in incidenteel appel,
hierna ook te noemen: de zoon,
advocaat: mr. A.M.C. Marius-Van Eeghen te Den Haag,
tegen
[de dochter] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde in principaal appel, appellante in incidenteel appel,
hierna ook te noemen: de dochter,
voorheen advocaat: mr. L.E. Leunissen te Den Haag, die zich op 9 juni 2015 heeft onttrokken.
Het geding
1. Het hof verwijst voor het procesverloop naar zijn tussenarrest van 10 februari 2015, waarvan de inhoud als hier herhaald en ingelast dient te worden beschouwd.
2. Op 9 juni 2015 heeft mr. L.E. Leunissen zich als procesvertegenwoordiger van de vrouw onttrokken. Er is door de vrouw geen nieuwe procesvertegenwoordiger gesteld.
Verdere beoordeling in hoger beroep
De vordering van de zoon
3. De zoon vordert in hoger beroep dat het het hof behage, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, bij arrest:
a. de bestreden uitspraken van 8 april 2009 en 27 oktober 2010 te vernietigen en aan de zoon hetgeen door hem in de procedure in eerste aanleg is gevorderd alsnog toe te wijzen;
b. de dochter te veroordelen in de kosten van deze procedure, alsmede die behorende bij de rechtbankprocedure het salaris van zijn advocaat (en in de rechtbankfase de procureur) daaronder begrepen.
4. In eerste aanleg heeft de zoon primair, na zijn vorderingen meermalen te hebben gewijzigd in de verzetprocedure, zoals uit het tussenvonnis van 8 april 2009 blijkt, gevorderd, uitvoerbaar bij voorraad:
1. te bepalen dat alle schenkingen die door vader aan de dochter zijn gedaan moeten worden ingebracht tegen de waarde daarvan op de datum van overlijden van vader;
2. de dochter te veroordelen om zo spoedig mogelijk, althans op een door de rechtbank te bepalen datum, mee te werken aan de verdeling van de nalatenschappen van vader en moeder en aan de zoon het hem toekomende te voldoen;
3. te bepalen dat de dochter aan de zoon een dwangsom van € 500,- verschuldigd is voor elke dag dat zij in gebreke blijft om het onder 2. gevorderde te voldoen, te rekenen vanaf de derde dag na betekening van het vonnis.
Zoon is erfgenaam
5. In het tussenarrest van 21 januari 2014 heeft het hof reeds geoordeeld dat de zoon door de vader tot erfgenaam is benoemd maar dat de omvang van zijn erfdeel is beperkt tot het breukdeel van zijn legitieme portie. Anders dan waarvan de rechtbank is uitgegaan, is de zoon erfgenaam en is zijn erfdeel beperkt tot 1/3 gedeelte van de nalatenschap. De zoon heeft als erfgenaam recht op goederen in natura en heeft, evenals de dochter, mogelijk een vordering op de nalatenschap van zijn vader uit hoofde van de door zijn moeder gemaakte ouderlijke boedelverdeling.
6. Het hof heeft (een deel van) de grieven van de zoon aldus verstaan, dat de zoon zijn 1/3 erfdeel wenst te ontvangen als erfgenaam en dat hij voor zover hij daarbij tekort komt op zijn legitieme portie hij een aanvullend beroep doet op zijn legitieme.
7. De legitieme portie van de zoon dient te worden bepaald aan de hand van artikel 4:968 BW (oud). De activa van de nalatenschap moeten derhalve eerst worden vermeerderd met eventuele giften die de vader tijdens zijn leven heeft gedaan. Het saldo daarvan wordt dan verminderd met de passiva van de nalatenschap. Dit saldo wordt vervolgens vermeerderd met de giften gedaan door de vader tijdens zijn leven. Een derde deel van de uitkomst van die berekening wordt tenslotte verminderd met hetgeen de zoon – zelfs met vrijstelling van inbreng – reeds van de vader heeft ontvangen. Wat resteert is de omvang van de legitieme portie van de zoon.
Boedelbeschrijving en berekening legitimaire massa
8. Uit de voorgaande overweging volgt dat er, nu zulks nog niet is gebeurd, een boedelbeschrijving moet komen en een berekening van de legitimaire massa.
9. Aangezien in de procesdossiers diverse gegevens ontbraken om voornoemde beschrijving en berekening te kunnen maken, heeft het hof een comparitie van partijen gelast. Partijen zijn echter niet in staat gebleken alsnog tot een regeling te komen.
Benoeming deskundige
10. Het hof heeft vervolgens, met instemming van partijen, bij eerdergenoemd tussenarrest van 10 februari 2015 notaris mr. J.M.C. Heemskerk benoemd tot deskundige.
11. De deskundige is door het hof verzocht de volgende vragen te beantwoorden:
- wat is de omvang en samenstelling van de nalatenschap van erflater op 12 november 2002; de deskundige wordt verzocht die vraag te beantwoorden door middel van een notariële boedelbeschrijving;
- wat is de huidige omvang en samenstelling van de gemeenschap van nalatenschap, welke nalatenschapsgoederen zijn vervreemd door de dochter tegen welke waarde en welke goederen zijn nog onverdeeld;
- hoeveel bedraagt de voor de berekening van de legitieme portie van de zoon in aanmerking te nemen legitimaire massa met inachtneming van hetgeen het hof in zijn tussenarrest van 21 januari 2014 heeft overwogen;
- welke geschilpunten houden partijen nog verdeeld;
- welke verdeling zou u voorstellen (gemotiveerd verdelingsvoorstel);
- heeft u nog opmerkingen die voor de beoordeling van de verdelingsgeschillen en de berekening van de legitieme portie van belang zijn.
12. In voornoemd arrest is bepaald dat ieder van partijen binnen veertien dagen na het te wijzen arrest een voorschot van € 5.000,- (inclusief omzetbelasting) dient te deponeren en dat de deskundige met zijn onderzoek zal aanvangen nadat de griffier van het hof hem heeft bevestigd dat voormelde voorschotten zijn voldaan.
13. Vast staat dat de zoon voornoemd voorschot van € 5.000,- heeft voldaan en dat de dochter haar voorschot niet heeft voldaan. De deskundige is dan ook niet aangevangen met het onderzoek.
14. Het hof constateert dat de dochter het onmogelijk maakt om de omvang en samenstelling van de nalatenschap van de vader vast te stellen evenals de omvang van de legitimaire massa en aldus tot een afwikkeling van het geschil te komen. De dochter is in de gelegenheid gesteld om onder leiding van een deskundige mee te werken aan het opstellen van een boedelbeschrijving en tot een verdeling en vaststelling van de aanvullende legitimaire vordering van de zoon te geraken. Zij heeft echter zonder opgaaf van reden het voorschot van de deskundige niet betaald en ook niet op een andere wijze haar medewerking verleend. Ook heeft zij niet alsnog langs andere weg stukken in het geding gebracht aan de hand waarvan een boedelbeschrijving zou kunnen worden opgesteld dan wel de legitimaire massa kan worden berekend. Bovendien heeft haar advocaat zich per 9 juni 2015 onttrokken en heeft de dochter niet voorzien in een opvolging van haar procesvertegenwoordiger. Gezien deze tegenwerkende houding van de dochter zal het hof in het onderhavige geschil de conclusie trekken die het hof gerade voorkomt.
15. Het hof zal derhalve, overeenkomstig de vordering van de zoon in hoger beroep, de primaire vorderingen zoals gedaan door de zoon in eerste aanleg toewijzen. Het hof zal daarbij bepalen dat schenkingen moeten worden ingebracht voor zover deze niet zijn vrijgesteld van inbreng. Daarnaast moeten voor de berekening van de legitieme portie giften in aanmerking worden genomen op de voet van artikel 4:968 e.v. BW (oud).
Dwangsom
16. Mede bezien de proceshouding van de vrouw en de wijze waarop zij na de comparitie van partijen in appel iedere vorm van medewerking om tot een afwikkeling van het geschil te komen achterwege heeft gelaten, acht het hof een dwangsom zoals door de zoon gevorderd passend. Het hof zal deze dwangsom maximeren op een bedrag van € 500.000,-.
Incidentele appel van de dochter/beneficiaire aanvaarding
17. In haar eerste incidentele grief stelt de dochter dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat zij de nalatenschap van de vader zuiver heeft aanvaard en dat voorbijgegaan moet worden aan haar beneficiaire aanvaarding bij akte van 23 juni 2008. Zij voert daartoe, kort weergegeven, aan dat zij geen daden van zuivere aanvaarding heeft verricht.
18. Het hof oordeelt als volgt. In de toelichting op haar grief heeft de dochter zelf aangevoerd dat zij de aangifte voor het recht van successie heeft gedaan – deze heeft zij gedaan in haar hoedanigheid van erfgenaam - en de wat zij noemt dagelijkse zaken met betrekking tot de nalatenschap heeft verricht. Daaruit moet worden geconcludeerd dat zij zich ondubbelzinnig en zonder voorbehoud als erfgenaam heeft gedragen zoals bedoeld in artikel 1072 e.v. BW (oud) zodat een nadien afgelegde verklaring dat zij de nalatenschap beneficiair heeft aanvaard geen betekenis meer heeft.
Overige incidentele grieven van de dochter
19. Het incidentele appel van de dochter behoeft, gelet op al hetgeen hiervoor reeds is overwogen, voor het overige geen nadere bespreking meer.
Door man betaalde voorschot deskundige
20. Het hof zal bepalen dat de griffier van dit hof zal zorgdragen voor terugstorten van het door de zoon voldane voorschot van € 5.000,-.
Kostenveroordeling
21. In de proceshouding van de dochter in hoger beroep ziet het hof reden om de dochter te veroordelen in de kosten van deze procedure. Voor de proceskosten in eerste aanleg ziet het hof geen aanleiding deze niet te compenseren. De vordering van de zoon wordt in zoverre afgewezen.
22. De zoon heeft nog gegriefd dat de rechtbank geen oordeel heeft gegeven over de door hem gevorderde kosten van door hem gelegd beslag. Deze grief treft doel, nu de zoon terecht zich heeft beroepen op zijn erfrechtelijke bevoegdheden en partijen daarover van mening bleven verschillen. De zoon vordert, onder verwijzing naar de door hem bij zijn memorie van grieven overgelegde productie VII, een bedrag van € 429,30. Nu de dochter dit bedrag als zodanig niet heeft betwist, zal het hof de dochter veroordelen dit bedrag aan de zoon te voldoen.
De beslissing
Het hof:
vernietigt de bestreden vonnissen van 8 april 2009 en 27 oktober 2010 alsmede het verstekvonnis van 24 mei 2006 en, in zoverre opnieuw rechtdoende:
bepaalt dat alle schenkingen die door de vader aan de dochter zijn gedaan moeten worden ingebracht tegen de waarde daarvan op de datum van overlijden van de vader;
bepaalt dat schenkingen moeten worden ingebracht voor zover deze niet zijn vrijgesteld van inbreng en dat voor de berekening van de legitieme portie giften in aanmerking worden genomen op de voet van artikel 4:968 e.v. BW (oud);
veroordeelt de dochter om zo spoedig mogelijk, althans binnen twee weken na de datum van dit arrest, mee te werken aan de verdeling van de nalatenschappen van de vader en de moeder en aan de zoon het hem toekomende te voldoen;
bepaalt dat de dochter aan de zoon een dwangsom van € 500,- verschuldigd is voor elke dag dat zij in gebreke blijft om mee te werken aan de verdeling van de nalatenschappen van de vader en de moeder en aan de zoon het hem toekomende te voldoen, met een maximum van € 500.000,-, te rekenen vanaf de derde dag na betekening van dit arrest mits dan ook twee weken na de datum van dit arrest verstreken zijn;
gelast de griffier van dit hof ervoor zorg te dragen dat het door de zoon voldane voorschot van € 5.000,- aan hem wordt terugbetaald;
veroordeelt de dochter in de kosten van dit hoger beroep tot aan dit arrest begroot op € 10.687,- en als volgt gespecificeerd:
- -
€ 1.475,- griffierecht;
- -
€ 9.212,- salaris advocaat;
veroordeelt de dochter aan de zoon te voldoen de beslagkosten ad € 429,30;
verklaart dit arrest in zoverre uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af hetgeen in hoger beroep meer of anders gevorderd is.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.H.N. Stollenwerck, A.N. Labohm, en P.B. Kamminga en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 december 2015 in aanwezigheid van de griffier.
Uitspraak 21‑01‑2014
Inhoudsindicatie
Erfrecht. Uitleg uiterste wilsbeschikking. Zoon ook erfgenaam, zij het erfdeel beperkt tot legitieme. Gevolgen. Boedelbeschrijving noodzakelijk.
GERECHTSHOF DEN HAAG
Sector Civiel
Zaaknummer : 200.082.000/01
Zaak-/ rolnummer rechtbank : 276488/ HA ZA 06-3753
arrest van 21 januari 2014
inzake
[de zoon],
wonende te [woonplaats],
appellant in principaal appel, geïntimeerde in incidenteel appel,
hierna ook te noemen: de zoon,
advocaat: mr. A.M.C. Marius-Van Eeghen te Den Haag,
tegen
[de dochter],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde in principaal appel, appellante in incidenteel appel,
hierna ook te noemen: de dochter,
advocaat: mr. L.E. Leunissen te Den Haag.
Het geding
1.
Bij exploot van 25 januari 2011 is de zoon in hoger beroep gekomen van het tussenvonnis in verzet op 8 april 2009 en het eindvonnis in verzet op 27 oktober 2011 van de rechtbank
‘s-Gravenhage tussen de partijen gewezen.
2.
Voor de loop van het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar hetgeen daaromtrent in de bestreden vonnissen is vermeld.
3.
De zoon heeft eerst op 12 juni 2012 een memorie van grieven genomen. Daarin heeft hij 22 grieven geformuleerd onder overlegging van zeven producties.
4.
De zoon vordert dat het het hof behage, voor zo ver mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, bij arrest:
a. de bestreden uitspraken te vernietigen en aan de zoon hetgeen door hem in de procedure in eerste aanleg is gevorderd alsnog toe te wijzen;
b. de dochter te veroordelen in de kosten van deze procedure, alsmede die behorende bij de rechtbankprocedure het salaris van zijn advocaat (en in de rechtbankfase de procureur) daaronder begrepen.
5.
Bij memorie van antwoord tevens memorie van grieven in het incidenteel appel heeft de dochter, onder overlegging van vijf producties, de grieven bestreden. In incidenteel appel heeft de dochter vier grieven tegen eerdergenoemde vonnissen van de rechtbank aangevoerd.
6.
De dochter vordert dat het het hof moge behagen om:
A) In principaal appel:
Alle door de zoon in principaal appel aangevoerde grieven ongegrond te verklaren en het bestreden tussen - en eindvonnis te bekrachtigen voor zover daartegen geen incidenteel appel is ingesteld.
B) In incidenteel appel:
Het tussen - en eindvonnis te vernietigen en alsnog bij arrest, onder verbetering van gronden, de zoon in zijn vorderingen niet-ontvankelijk te verklaren althans hem deze als zijnde ongegrond en onbewezen te ontzeggen.
C) In principaal en incidenteel appel;
De zoon te veroordelen in de kosten van beide instanties, de beslagkosten daaronder begrepen.
7.
De zoon heeft nadien een memorie van antwoord tevens akte uitlating producties genomen. Daarin wordt geconcludeerd dat het het hof behage, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, bij arrest:
A) In appel
a. akte verzoekend van de reactie van de zoon op de producties 28 t/m 32 namens de dochter;
b. voor het overige tot persistit!
B) In incidenteel appel: C) de dochter in het namens haar ingestelde incidenteel appel niet ontvankelijk te verklaren, althans het dienaangaande namens haar gevorderde te ontzeggen;
D) de dochter te veroordelen in de kosten van deze procedure, alsmede die behorende bij de rechtbankprocedure, het salaris van zijn advocaat (en in de rechtbankfase de procureur) daaronder begrepen.
8.
De dochter heeft vervolgens nog een akte uitlating producties genomen.
9.
Tot slot hebben beide partijen het procesdossier gefourneerd en arrest gevraagd.
Beoordeling in hoger beroep
10.
Het hof gaat uit van de feiten zoals die door de rechtbank in r.o. 2 van het bestreden vonnis van 8 april 2009 zijn vastgesteld, voor zover de grieven zich daartegen niet richten.
11.
Het gaat in deze zaak in hoger beroep om het volgende:
- de moeder van partijen is overleden op [in] 1998;
- de vader van partijen is overleden op [in] 2002;
- in het testament van de vader van 15 februari 2000 zijn in artikel 3 de zoon en de dochter tot erfgenamen benoemd;
- voor wat betreft de zoon is in het testament van de vader in artikel 3.2 bepaald:
“Voor wat mijn zoon als erfgenaam betreft stel ik hem in de legitieme en bepaal ik dat het alsdan vrijvallende deel, als erfgenaam, zal worden verkregen door mijn dochter”;
- het geschil tussen partijen spitst zich toe op de omvang van het erfdeel van de zoon.
Uitgangspunten hof
12.
In zijn door zijn overlijden onherroepelijk geworden testament heeft de vader zijn zoon met zoveel woorden benoemd tot zijn erfgenaam en hem vervolgens als erfgenaam in de legitieme gesteld. Naar het oordeel van het hof moet die uiterste wilsbeschikking zo worden uitgelegd dat de zoon tot erfgenaam is benoemd maar dat zijn erfdeel is beperkt tot zijn legitieme portie. Omdat vader is overleden voor de inwerkingtreding op 1 januari 2003 van het nieuwe erfrecht is ingevolge het overgangsrecht de regeling van art. 960 e.v. oud BW van toepassing en dient het erfdeel van de zoon te worden berekend aan de hand van art. 961 BW (oud). Zijn erfdeel bedraagt 2/3 x ½ = 1/3. Anders dan waarvan de rechtbank is uitgaan is de zoon erfgenaam en heeft hij alszodanig recht op goederen in natura. Zijn erfdeel is echter beperkt tot 1/3 gedeelte van de nalatenschap. Daarnaast heeft hij – evenals zijn zus - mogelijk een vordering op de nalatenschap van zijn vader uit hoofde van de door de moeder gemaakte ouderlijke boedelverdeling.
Het principaal en incidenteel beroep
13.
Het hof verstaat (een deel van) de grieven aldus, dat de zoon zijn 1/3 erfdeel wenst te ontvangen als erfgenaam en voor zover hij daarbij tekort komt op zijn legitieme portie, doet hij een beroep op zijn legitieme. Daarbij stelt hij zich op het standpunt dat daarbij op de voet van art. 968 BW (oud) diverse giften aan zijn zus in aanmerking moeten worden genomen. De legitieme portie van de zoon dient te worden bepaald aan de hand van artikel 4:968 BW (oud). Dit brengt mee dat allereerst de activa van de nalatenschap moeten worden vermeerderd met eventuele giften die vader tijdens zijn leven heeft gedaan. Het saldo daarvan wordt dan verminderd met de passiva van de nalatenschap. Dit saldo wordt vervolgens vermeerderd met de giften gedaan door de vader tijdens zijn leven. Een derde deel van de uitkomst van die berekening wordt tenslotte verminderd met hetgeen de zoon – zelfs met vrijstelling van inbreng – reeds van de vader heeft ontvangen. Dat is dan de omvang van de legitieme portie van de zoon.
14.
Het vorenstaande brengt mee dat eerst zal moeten worden bepaald wat de waarde van het erfdeel van de zoon is en vervolgens hoeveel zijn legitieme portie bedraagt om te kunnen vaststellen of zijn aanvullend beroep op de legitieme portie slaagt en zo ja voor welk bedrag. Er zal derhalve een boedelbeschrijving moeten komen - de zoon had als erfgenaam ook zelf op de voet van art. 672 Rv een bevel tot beschrijving kunnen verzoeken.- en een berekening van de legitimaire massa. De grieven van de zoon die erop neer komen dat hij ten onrechte niet als erfgenaam heeft deelgenomen aan de verdeling van de nalatenschap van de vader slagen. Hetzelfde geldt voor het verwijt van de zoon dat hij ten onrechte geen aandeel zou hebben gehad in waarde mutaties van nalatenschapsgoederen na het overlijden van de vader.
15.
In de procesdossiers ontbreken diverse gegevens om de onder 5 hiervoor omschreven berekeningen te kunnen maken. Het hof zal daarom een comparitie van partijen gelasten bij gelegenheid waarvan het hof met partijen zal bespreken welke gegevens aan het hof dienen te worden verstrekt. Daarbij zal ook de mogelijkheid van de benoeming van een deskundige (een notaris) aan de orde worden gesteld voor het opmaken van een boedelbeschrijving.
7
In dit verband merkt het hof al op dat uit niets blijkt dat de dochter executeur van de nalatenschap van de vader is en het hof ziet ook anderszins geen enkel aanknopingspunt waarom het uitsluitend aan de dochter was of is zulk een beschrijving te doen opmaken.
De beslissing
Het hof:
bepaalt een comparitie van partijen tot het verstrekken van inlichtingen op 4 maart 2014 om 9.30 uur in een der zalen van het paleis van justitie te Den Haag, indien één der partijen verhinderd is verzoekt het hof binnen veertien dagen na datum van dit arrest de verhinderdata op te geven voor de maanden maart en april, alsdan zal een nadere datum worden bepaald voor de te houden comparitie.
- -
benoemt tot raadsheer-commissaris mr. Stollenwerck lid van dit hof;
- -
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. Stollenwerck, Labohm, en Kamminga en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 januari 2014 in aanwezigheid van de griffier.