Hof 's-Hertogenbosch, 12-10-2022, nr. 21/00276
ECLI:NL:GHSHE:2022:3465
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
12-10-2022
- Zaaknummer
21/00276
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2022:3465, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 12‑10‑2022; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2024:585
- Vindplaatsen
NLF 2023/0269
Viditax (FutD) 2023011905
FutD 2023-0239
Uitspraak 12‑10‑2022
Inhoudsindicatie
Belanghebbende houdt zich bezig met het fokken van honden, het houden van paarden en het verlenen van zorg aan haar dochter, echtgenoot en moeder. In geschil is of belanghebbende winst uit onderneming geniet uit hoofde van deze activiteiten en (ook overigens) de hoogte van de aanslag. Het hof beantwoordt die vraag ontkennend. De activiteiten betreffende het fokken van honden en het houden van paarden zijn activiteiten in de sfeer van inkomensbesteding. De zorgactiviteiten zijn geen onderneming omdat belanghebbende niet buiten de kring van verwanten zorgwerkzaamheden verricht. Die activiteiten zijn een werkzaamheid. Ook belanghebbendes overige grieven tegen de hoogte van het in de aanslag begrepen inkomen en de hoogte van de in aanmerking genomen kosten worden verworpen. Het hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
Partij(en)
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Nummer: 21/00276
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonend in [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 16 december 2020, nummer BRE 18/6847, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de inspecteur.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2013 (hierna: de aanslag) opgelegd. Bij beschikking is belastingrente in rekening gebracht.
1.2.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar afgewezen.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
De zitting heeft plaatsgevonden op 1 juli 2022 in ‘s-Hertogenbosch. Via Skype voor Bedrijven heeft daaraan deelgenomen namens de inspecteur, [inspecteur] . Belanghebbende is niet verschenen. De griffier heeft verklaard dat zij belanghebbende bij brief van 23 maart 2022 heeft uitgenodigd voor de zitting met vermelding van datum, plaats en tijdstip van de zitting. Deze brief, met nummer [nummer] , is aangetekend verzonden naar het door belanghebbende opgegeven adres. Tot de gedingstukken behoort een kopie van de lijst van aangetekende verzendbewijzen en een schermprint van de statusinformatie van het verzendbewijs. Hieruit volgt dat de uitnodiging voor de zitting op 25 maart 2022 is afgeleverd op een PostNLlocatie. Op 12 april 2022 is de uitnodiging voor de zitting retour gestuurd, omdat belanghebbende deze niet heeft afgehaald. Op 13 april 2022 is de uitnodiging voor de zitting nogmaals, deze keer per reguliere post, aan belanghebbende verzonden.
1.6.
Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
1.7.
De griffier heeft in de brief van 18 augustus 2022 partijen ervan in kennis gesteld dat een of meerdere raadsheren die bij de zaak van belanghebbende betrokken zijn, niet op de juiste manier is beëdigd, dat de desbetreffende raadshe(e)r(en) inmiddels opnieuw is/zijn beëdigd en dat het hof van oordeel is dat het in het geval van belanghebbende niet nodig is om in haar zaak een nieuwe zitting te houden, omdat de gesignaleerde onvolkomenheid niets afdoet aan de deskundige en zorgvuldige wijze waarop haar zaak (inhoudelijk) is behandeld.
1.8.
Belanghebbende heeft op 8 september 2022 gereageerd op de onder 1.7 genoemde brief. Het hof ziet in die reactie geen aanleiding om de zaak op een nadere zitting te behandelen. Aangezien de inspecteur evenmin heeft verklaard gebruik te willen maken van zijn recht om op een nadere zitting te worden gehoord, is een nadere zitting achterwege gebleven.
2. Feiten
2.1.
Belanghebbende hield zich in 2013 bezig met de volgende activiteiten:
- het fokken van honden
- het houden van paarden
- het verlenen van zorg aan haar dochter, haar echtgenoot en haar moeder.
2.2.
Belanghebbende merkt de onder 2.1 genoemde activiteiten aan als onderneming. Zij heeft over de jaren voorafgaand aan 2013 de volgende winsten uit onderneming aangegeven:
- 2010: -/- € 14.037
- 2011: -/- € 21.521
- 2012: -/- € 10.256
In de genoemde bedragen zijn geen inkomsten uit hoofde van persoonsgebonden budgetten begrepen.
2.3.
Voor het jaar 2013 heeft belanghebbende aangifte voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen gedaan naar belastbaar inkomen uit werk en woning van -/- € 14.593, waarin is begrepen een aangegeven belastbare winst uit onderneming van -/- € 33.687. In het aangegeven inkomen zijn inkomsten uit hoofde van persoonsgebonden budgetten begrepen van € 6.000.
2.4.
De inspecteur heeft een boekenonderzoek bij belanghebbende ingesteld over de jaren 2011 tot en met 2013. Van dat boekenonderzoek is een rapport opgemaakt dat tot de gedingstukken behoort. Naar aanleiding van dat boekenonderzoek is de inspecteur bij het vaststellen van de aanslag afgeweken van de aangifte. Het belastbare inkomen uit werk en woning is bij de aanslag vastgesteld op € 46.030. Daarbij zijn de door belanghebbende ontvangen inkomsten uit persoonsgebonden budgetten voor een bedrag van € 45.085 aangemerkt als resultaat uit overige werkzaamheden, zijn minder kosten in aftrek aanvaard en zijn de zelfstandigenaftrek, de startersaftrek en de MKB-winstvrijstelling geweigerd.
3. Geschil en conclusies van partijen
3.1.
Het geschil betreft het antwoord op de vraag of de aanslag naar een te hoog bedrag is vastgesteld.
3.2.
Belanghebbende concludeert tot vermindering van de aanslag. De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.
4. Gronden
Vooraf en ambtshalve
4.0.
De track & trace-informatie vermeldt dat de postmedewerker op het door belanghebbende opgegeven adres geen gehoor heeft gekregen. Daarop heeft de postmedewerker op 25 maart 2022 een bericht achtergelaten dat het poststuk kan worden afgehaald. Het poststuk is niet afgehaald en is vervolgens aan het hof retour gezonden.
De griffier heeft onderzocht of belanghebbende op de dag van verzending of uiterlijk een week daarna in de Basisregistratie Personen (BRP) stond ingeschreven op het op het stuk vermelde adres. Dat bleek het geval te zijn. De griffier heeft naar aanleiding van de retourontvangst van de uitnodiging deze per gewone post naar hetzelfde adres verzonden. Op grond hiervan en het vermelde onder 1.6 is het hof van oordeel dat belanghebbende op de juiste wijze is uitgenodigd om op de zitting te verschijnen.
Ten aanzien van het geschil
4.1.
In hoger beroep is, evenals bij de rechtbank, in geschil of de door belanghebbende verrichte activiteiten als onderneming moeten worden gekwalificeerd. Verder is de hoogte van de in aftrek te brengen kosten in geschil, alsmede – naar het hof begrijpt – het in de aanslag begrijpen van de volledige door belanghebbende genoten inkomsten uit persoonsgebonden budgetten.
4.2.
Het hof stelt voorop dat de activiteiten betreffende (i) het fokken van honden en (ii) het houden van paarden als activiteiten in de sfeer van inkomensbesteding moeten worden gekwalificeerd. Die activiteiten vormen geen bron van inkomen, niet op zichzelf beschouwd, maar ook niet in onderling verband bezien. Het hof is het eens met de oordelen van de rechtbank onder 2.12 en 2.14 van haar uitspraak. Wat belanghebbende in hoger beroep heeft aangevoerd, werpt geen ander licht op die beoordeling.
4.3.
De door belanghebbende verrichte zorgwerkzaamheden voor haar dochter, echtgenoot en moeder kunnen ook niet als ondernemingsactiviteit worden gekwalificeerd, niet op zichzelf beschouwd, maar ook niet in samenhang met de onder 4.2 genoemde activiteiten. Er is geen enkele aanwijzing dat belanghebbende dergelijke activiteiten buiten de genoemde kring van verwanten verricht of wenst te verrichten. Zij treedt niet naar buiten toe als betaald zorgverlener en van enig voornemen daartoe is niets komen vast te staan. De bedoelde zorgwerkzaamheden moeten als werkzaamheid worden aangemerkt.
4.4.
Belanghebbende heeft het door de inspecteur in de aanslag begrepen inkomen, de inkomsten uit de persoonsgebonden budgetten, niet gemotiveerd bestreden. Zoals de rechtbank reeds terecht heeft geoordeeld onder 2.21 van haar uitspraak moet daarom worden uitgegaan van de juistheid van dat in de aanslag begrepen inkomen.
4.5.
De rechtbank heeft ten slotte terecht overwogen dat de bewijslast ter zake van de aftrek van kosten op belanghebbende rust en dat belanghebbende geen bewijs heeft geleverd op grond waarvan een hoger bedrag aan kosten in aanmerking zou moeten worden genomen dan het bedrag van € 5.000 waarmee de inspecteur rekening heeft gehouden. Voor zover belanghebbende stelt dat zij honden fokt en paarden houdt als onderdeel van de zorgactiviteiten voor met name haar dochter, en dat ze daarom de kosten daarvoor kan aftrekken, leidt dat ook niet tot een ander oordeel omdat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat daarvan sprake is.
4.6.
Belanghebbende heeft in de gedingstukken herhaaldelijk uiting gegeven aan de problematische gezondheid van zowel haarzelf als haar verwanten en stelt, naar het hof begrijpt, dat zij om die reden geen bewijsstukken in het geding kan brengen. Hoewel het hof begrip heeft voor de moeilijke omstandigheden waarin belanghebbende verkeert, heeft zij inmiddels zeer geruime tijd de gelegenheid gehad om, al dan niet met ondersteuning door haar boekhouder of anderen, in ieder geval een begin van bewijs te leveren. Omdat een dergelijk begin van bewijs ontbreekt, kan niet worden gekomen tot een hogere kostenaftrek dan die waarvan bij het vaststellen van de aanslag is uitgegaan. Het hof ziet ook geen aanleiding om de zaak nog langer aan te houden, omdat het niet in de rede ligt dat belanghebbende nog met enige vorm van bewijs zal komen.
Tussenconclusie
4.7.
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is. Het hof zal de uitspraak van de rechtbank bevestigen.
Ten aanzien van het griffierecht
4.8.
Het hof ziet geen aanleiding voor een vergoeding van het griffierecht.
Ten aanzien van de proceskosten
4.9.
Het hof is van oordeel dat er geen redenen zijn voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 in verbinding met artikel 8:108, lid 1, Algemene wet bestuursrecht.
5. Beslissing
Het hof:
- -
verklaart het hoger beroep ongegrond;
- -
bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door P.C. van der Vegt, voorzitter, M.J.C. Pieterse en J.M. van der Vegt, in tegenwoordigheid van E.J.M. Bohnen, als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 oktober 2022 en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
De griffier, De voorzitter,
E.J.M. Bohnen P.C. van der Vegt
Het aanwenden van een rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
(Alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
de dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de andere partij te veroordelen in de proceskosten.