ABRvS, 12-03-2014, nr. 201303459/1/A3
ECLI:NL:RVS:2014:835
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
12-03-2014
- Zaaknummer
201303459/1/A3
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2014:835, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 12‑03‑2014; (Hoger beroep)
- Wetingang
Algemene wet bestuursrecht
- Vindplaatsen
JB 2014/84
JOM 2014/269
JOM 2014/370
Uitspraak 12‑03‑2014
Inhoudsindicatie
Op 23 januari 2012 heeft [appellant] een vergunning aangevraagd voor het afsluiten van de Hanebijtershoek te Gieten.
201303459/1/A3.
Datum uitspraak: 12 maart 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellante B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), wonend te Gieten, gemeente Aa en Hunze,
tegen de uitspraak van de rechtbank Assen van 5 maart 2013 in zaak nr. 12/299 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Aa en Hunze.
Procesverloop
Op 23 januari 2012 heeft [appellant] een vergunning aangevraagd voor het afsluiten van de Hanebijtershoek te Gieten.
Op 3 mei 2012 heeft [appellant] beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op deze aanvraag.
Bij uitspraak van 5 maart 2013 heeft de rechtbank dit beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 februari 2014, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. E.E. Grit, advocaat te Groningen, en het college, vertegenwoordigd door mr. L. Geertjes, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) wordt onder besluit verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
2. [appellant] heeft aangevoerd dat de rechtbank zijn beroep ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard wegens het ontbreken van procesbelang. De rechtbank had het besluit van 2 april 2012 niet als een besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb moeten aanmerken omdat het naar de mening van alle betrokken partijen een onjuist besluit is, aldus [appellant]. Het college heeft dat besluit slechts genomen om te voorkomen dat het dwangsommen verbeurt. Een dergelijk handelwijze druist in tegen de strekking en het doel van het beroep tegen het niet tijdig beslissen.
3. Dit betoog slaagt niet.
Op 2 april 2012 heeft het college aan [appellant] schriftelijk onder meer meegedeeld dat het ook een beslissing neemt op zijn verzoek om een vergunning krachtens artikel 2.1.5.1 van de Algemene Plaatselijke Verordening voor het afsluiten van de Hanebijtershoek. [appellant] heeft volgens het college bij de aanvraag niet vermeld welk belang zou zijn gediend met de afsluiting en heeft geen gehoor gegeven aan het verzoek van het college om een aanvulling van de aanvraag in die zin. Omdat het college niet over voldoende gegevens beschikt om een afweging te maken die voor de gevraagde vergunning nodig is, verklaart het de aanvraag niet-ontvankelijk, zo staat in de mededeling van het college.
Gezien de inhoud van deze mededeling is de Afdeling met de rechtbank van oordeel dat de brief van 2 april 2012 een besluit is als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen is de evidente onjuistheid van de inhoud van een besluit ingevolge de Awb niet van belang bij de bepaling van het besluitkarakter. Dat ook het college het besluit achteraf niet juist vindt, maakt dat niet anders. Evenmin kan uit de totstandkomingsgeschiedenis van de Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen (Kamerstukken II 2004-2005, 29 934, nr. 6, blz. 8) worden afgeleid dat het besluitkarakter afhankelijk is van de juistheid van het besluit en dat het nemen van een evident onjuist besluit wegens strijdigheid met de strekking en het doel van die wet met zich brengt dat het besluit niet als een besluit als bedoeld in de Awb moet worden aangemerkt.
Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen heeft het college binnen twee weken na de ingebrekestelling een beslissing genomen op de aanvraag van [appellant] en heeft [appellant] geen belang meer bij de beoordeling van zijn beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn aanvraag. De rechtbank heeft derhalve terecht het beroep niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van procesbelang.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, voorzitter, en mr. J. Kramer en mr. D.J.C. van den Broek, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.C. van Tuyll van Serooskerken, ambtenaar van staat.
w.g. Vlasblom w.g. Van Tuyll van Serooskerken
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 maart 2014
290.