‘De voetnoten en voetnoottekens heb ik omwille van de leesbaarheid weggelaten
HR (P-G), 29-11-2011, nr. 11/01716
ECLI:NL:PHR:2012:BU7340
- Instantie
Hoge Raad (Procureur-Generaal)
- Datum
29-11-2011
- Zaaknummer
11/01716
- Conclusie
Mr. Machielse
- LJN
BU7340
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2012:BU7340, Conclusie, Hoge Raad (Procureur-Generaal), 29‑11‑2011
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2012:BU7340
Conclusie 29‑11‑2011
Mr. Machielse
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Het Gerechtshof 's‑Gravenhage heeft verdachte op 6 april 2011 vrijgesproken van het hem onder 2 tenlastegelegde en hem voor 1. Poging tot moord veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaar en negen maanden. Voorts heeft het hof de vordering van de benadeelde partij toegewezen en een schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
2.
Mr. O. Saki, advocaat te Rotterdam, heeft cassatie ingesteld. Mr. A.M. Seebregts, advocaat te Rotterdam, heeft een schriftuur ingezonden, houdende twee middelen van cassatie.
3.1.
Het eerste middel klaagt dat het hof ten onrechte heeft aangenomen dat op grond van de zendmastgegevens en camerabeelden kan worden vastgesteld dat verdachte omstreeks 16.30 uur in de buurt van metrostation Slinge was. De zendmastgegevens zeggen enkel iets over de aanwezigheid van een telefoon en het hof heeft met betrekking tot de camerabeelden zelf overwogen dat uit deze onvoldoende is af te leiden dat het om verdachte zou gaan die op de prints is afgebeeld.
3.2.
Het hof heeft bewezen verklaard dat
‘hij op 09 juni 209 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade een persoon genaamd [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg,
- —
als bestuurder van een personenauto daarmee met snelheid op [slachtoffer] is ingereden, terwijl [slachtoffer] op een fiets reed, en
- —
aldus [slachtoffer] ten val heeft gebracht, en
- —
vervolgens met een mes in de zij van [slachtoffer] heeft gestoken, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid.’
3.3.
Ik geef de betwiste delen van het arrest weer:1.
‘Op grond van de verklaringen van de verdachte in samenhang bezien met de verklaring van [betrokkene 1] stelt het hof vast dat de verdachte op 9 juni 2009 omstreeks 15.00 uur een sollicitatiegesprek had bij [A], welk bedrijf is gevestigd aan de [a-straat 1] te Rotterdam. [Betrokkene 1] heeft verklaard dat het gesprek omstreeks 16.15 uur werd beëindigd.
Volgens [betrokkene 2], vriendin van de verdachte, is verdachte In het bezit van een mobiele telefoon met het telefoonnummer 06-[001]. Zij heeft gezien dat de verdachte deze telefoon mee nam toen hij op 9 juni 2009 naar het sollicitatiegesprek ging.
Uit de zendmastgegevens van het telefoonnummer 06-[001] is gebleken dat laatstgenoemd telefoonnummer zich op 9 juni 2009 tussen 16.10 uur en 16.24 uur heeft verplaatst van de omgeving Olvmpiaweg, Zandvlietplein en Slaghekstraat via de omgeving Janne Bouwenstraat en Montessoriweg naar de omgeving van de Ooltgensplaathof. De Ooltgensplaathof is direct naast het metrostation Sllnge gelegen. Tijdens bovengenoemde periode heeft telefoonnummer 06-[001] alleen contact met de telefoonnummers 06-[002] en 06-[003]. laatstgenoemd telefoonnummer is in gebruik bij [betrokkene 3], de moeder van de verdachte.
Op 9 juni 2009 is er omstreeks 16.27 uur met de mobiele telefoon van de verdachte naar de mobiele telefoon van zijn moeder gebeld. Omstreeks 16.49 uur is er nog eens gebeld.
Op grond van de tegenover de politie afgelegde verklaringen van [betrokkene 4] stelt het hof vast dat er op 9 juni 2009 tussen 16.00 en 17.00 uur een telefoongesprek tussen [betrokkene 3] en de verdachte heeft plaatsgehad.
Bovendien kan op grond daarvan worden vastgesteld dat het gesprek over [slachtoffer] ging.
[Betrokkene 4] heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat er meerdere keren in de auto is gebeld.
[Slachtoffer] heeft op 10 maart 2011 ten overstaan van de raadsheer-commissaris ontkend dat zij die bewuste dag op zoek waren naar [slachtoffer]. Volgens haar verklaring heeft er bovendien slechts één telefoongesprek plaatsgehad, namelijk tussen haar en haar broer [betrokkene 5], en niet meerdere, zoals [betrokkene 4] heeft verklaard.
Naar het oordeel van het hof kan op grond van de hierboven genoemde feiten en omstandigheden worden vastgesteld dat de verdachte op 9 juni 2009 tussen 16.10 uur en 16.49 uur telefonisch contact met zijn moeder heeft gehad, waarin de vraag centraal stond waar [slachtoffer] zich op dat moment bevond. Bovendien kan op grond van de zendmastgegevens en camerabeelden worden vastgesteld dat de de verdachte omstreeks 16.30 uur in de buurt van metrostation Slinge was.
Het slachtoffer verliet om 16.32 uur het metrostation en reed om 16.33 uur op zijn fiets over het fietspad van de Slinge.
Naar het oordeel van het hof dient de op 10 maart 2011 afgelegde verklaring van [slachtoffer] als ongeloofwaardig ter zijde te worden geschoven, nu uit objectief bewijs, te weten de historische verkeersgegevens telefonie, blijkt dat er wel degelijk meerdere gesprekken tussen het telefoonnummer van de mobiele telefoon van de verdachte en dat van zijn moeder hebben plaatsgehad.
Dat een ander dan de verdachte met de telefoon heeft gebeld, acht het hof — gelet op de verklaringen van [betrokkene 4] — niet aannemelijk geworden.
(…)
Voor de zich in het dossier bevindende prints van camerabeelden geldt dat de verdachte daarop niet ondubbelzinnig valt te identificeren. Maar daaruit blijkt wel dat er iemand in de buurt van de plaats delict heeft gelopen die net zo gekleed was als de verdachte.
Het hof acht de opgegeven signalementen en prints van camerabeelden belastend noch ontlastend voor de verdachte. ’
3.4.
Wat betreft de zendmastgegevens ziet de steller van het middel over het hoofd dat het hof heeft vastgesteld dat verdachte op 9 juni 2009 tussen 1600 uur en 1700 uur met zijn moeder heeft gebeld via het toestel waarop de zendmastgegevens betrekking hebben. De verwijzing naar de camerabeelden moet een vergissing zijn, omdat het hof zelf de prints van de camerabeelden belastend noch ontlastend voor de verdachte heeft geacht. Deze vergissing hoeft niet tot cassatie te leiden omdat de Hoge Raad de overwegingen van het hof kan lezen met weglating van deze verwijzing. Daardoor wordt de bewijsconstructie die het hof heeft gehanteerd niet noemenswaardig verzwakt.
Het middel faalt.
4.1.
Ook het tweede middel klaagt over het oordeel van het hof met betrekking tot de signalementen en camerabeelden. Het hof heeft zelf vastgesteld dat er geen zekerheid bestaat over de kleding die verdachte op 9 juni 2009 droeg.
4.2.
Het middel ziet er aan voorbij dat het hof uitdrukkelijk heeft overwogen dat de signalementen en camerabeelden niet als bezwarend voor verdachte in aanmerking kunnen worden genomen.
Het middel faalt.
5.
Beide middelen falen. Bij verbeterde lezing van een onderdeel van het arrest van het hof kunnen beide middelen met de aan artikel 81 RO ontleende motivering worden verworpen. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging aanleiding behoort te geven.
6.
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 29‑11‑2011