ABRvS, 11-11-2009, nr. 200902432/1/H1
ECLI:NL:RVS:2009:BK2908
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
11-11-2009
- Zaaknummer
200902432/1/H1
- LJN
BK2908
- Vakgebied(en)
Bouwrecht (V)
Omgevingsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2009:BK2908, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 11‑11‑2009; (Hoger beroep)
Uitspraak 11‑11‑2009
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 14 november 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Brummen (hierna: het college) geweigerd aan [appellant] bouwvergunning eerste fase te verlenen voor het oprichten van een woning op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).
Partij(en)
200902432/1/H1.
Datum uitspraak: 11 november 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 18 februari 2009 in zaak nr. 08/879 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Brummen.
1. Procesverloop
Bij besluit van 14 november 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Brummen (hierna: het college) geweigerd aan [appellant] bouwvergunning eerste fase te verlenen voor het oprichten van een woning op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 16 april 2008 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 18 februari 2009, verzonden op 24 februari 2009, heeft de rechtbank Zutphen (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 8 april 2009, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 5 mei 2009.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 oktober 2009, waar [appellant], bijgestaan door mr. R.J.H. Minkhorst, advocaat te Nijmegen, is verschenen.
2. Overwegingen
2.1.1.
Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Wilhelminapark 1974" (hierna: het bestemmingsplan) rusten op het perceel de bestemmingen "Verspreide bebouwing klasse C", "Voorerf klasse A" en 'Bermen, openbaar groen of plantsoen".
Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder f, van de planvoorschriften wordt onder ander werk verstaan een werk, geen bouwwerk zijnde.
Ingevolge dat artikel, aanhef en onder h wordt onder voorgevelrooilijn verstaan de als zodanig op de kaart aangegeven lijn, die bij het bouwen aan de wegzijde niet mag worden overschreden, behoudens toegelaten afwijkingen krachtens deze voorschriften.
Ingevolge dat artikel, aanhef en onder j wordt onder bouwperceel verstaan een aaneengesloten oppervlak grond waarop, krachtens het plan, een bouwwerk is, dan wel bij elkaar behorende bouwwerken, zomede andere werken zijn toegestaan.
Ingevolge dat artikel, aanhef en onder k wordt onder perceelgrens verstaan een grens van een bouwperceel.
Ingevolge dat artikel en onder l wordt onder zijdelingse perceelgrens verstaan een loodrecht of nagenoeg loodrecht - op de weg waaraan gebouwd wordt - gelegen perceelgrens.
Ingevolge dat artikel en onder m wordt onder perceelbreedte verstaan de breedte van een bouwperceel.
Ingevolge artikel 2, aanhef en onder h is de breedte van een bouwperceel de kleinste van de beide afstanden tussen de zijdelingse perceelgrenzen, gemeten in de voorgevelrooilijn en op een afstand van 25 m daarachter.
Ingevolge artikel 4, eerste lid, onder 1 zijn gronden met de bestemming "Verspreide bebouwing klasse C" bestemd voor bewoning met daartoe dienende eengezinshuizen en daartoe behorende bergruimten, garages, andere bouwwerken, andere werken en tuinen.
Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder g, mogen in het eerste lid genoemde bouwwerken alleen gebouwd worden als de perceelsbreedte tenminste 40 m per woning bedraagt.
Ingevolge artikel 7 zijn gronden met de bestemming "Voorerf klasse A" bestemd voor groenaanleg - geen productietuin zijnde - toegangspaden, terrassen, andere bouwwerken, andere werken en tuinen.
Ingevolge artikel 8 zijn de gronden met de bestemming "Bermen, openbaar groen of plantsoen" bestemd voor groenvoorziening, beplanting, andere bouwwerken en werken.
Ingevolge artikel 13, eerste lid, sub d mogen op gronden met de bestemming "Bermen, openbaar groen of plantsoen" de volgende andere bouwwerken worden gebouwd:
1e. hekken en andere terreinafscheidingen tot een maximale hoogte van 1 m;
2e. banken en afvalbakken tot een maximale hoogte van 1.25 m;
3e. verkeersborden tot een maximale hoogte van 3.50 m;
4e. wegwijzers en verlichtingsmasten tot een maximale hoogte van 10 m;
5e. trappen en toegangsbruggen;
6e. alle hierna te noemen ondergrondse andere bouwwerken te weten duikers, inrichtingen voor de verzameling, door- en afvoer van water en rioolstoffen en putten.
2.2.
[appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college een verkeerde uitleg heeft gegeven aan de zinsnede 'gemeten in de voorgevelrooilijn' uit artikel 2, aanhef en onder h, van de planvoorschriften. Tevens betoogt hij dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het perceelsgedeelte met de bestemming "Bermen, openbaar groen of plantsoen" niet behoort tot het bouwperceel. Hiertoe voert hij aan dat uit het bestemmingsplan niet blijkt dat de op deze gronden toegelaten voorzieningen uitsluitend ten behoeve van openbaar nut dienen te zijn. Volgens [appellant] heeft de rechtbank dan ook miskend dat het bouwplan, nu het bouwperceel meer dan 40 meter breed is, in overeenstemming met het bestemmingsplan is.
2.2.1.
Naar het oordeel van de Afdeling betekent de zinsnede 'gemeten in de voorgevelrooilijn' uit artikel 2, aanhef en onder h, van de planvoorschriften dat ter plaatse van de voorgevelrooilijn gemeten dient te worden over de gehele breedte van het bouwperceel. Die is niet beperkt tot de omvang van de op de bestemmingsplankaart opgenomen voorgevelrooilijn, waar deze de gronden met de bestemming "Voorerf klasse A" snijdt. Dit betekent dat de breedte van het bouwperceel gemeten dient te worden tussen de zijdelingse perceelsgrenzen.
Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder j, wordt onder bouwperceel verstaan een aaneengesloten oppervlak grond waarop, krachtens het plan, een bouwwerk is, dan wel bij elkaar behorende bouwwerken, zomede andere werken zijn toegestaan. Anders dan de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat dit mede kan omvatten gronden met de bestemming "Bermen, openbaar groen of plantsoen". Gelet op de ruime omschrijving van het begrip bouwperceel is er geen reden om aan te nemen dat gronden met voornoemde bestemming uitgesloten zijn van de berekening van de breedte van een bouwperceel. Dat op gronden met de bestemming "Bermen, openbaar groen of plantsoen" geen gebouwen ten behoeve van de woonfunctie zijn toegelaten, betekent niet dat deze gronden niet kunnen worden meegenomen bij de berekening van de breedte van het bouwperceel.
Onbetwist is gesteld dat bij een meting in, dus ter plaatse van, de voorgevelrooilijn de breedte van het bouwperceel, inclusief de gronden met de bestemming "Bermen, openbaar groen en plantsoen", 56 meter is en 25 meter daarachter ook. Gelet op artikel 2, aanhef en onder h, gelezen in samenhang met artikel 4, tweede lid, aanhef en onder g, van de planvoorschriften is het bouwplan dan niet in strijd met het bestemmingsplan. De rechtbank heeft dit niet onderkend.
Het betoog slaagt.
2.3.
Hetgeen [appellant] voorts in hoger beroep heeft aangevoerd behoeft, gelet op het voorgaande, geen bespreking.
2.4.
Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond verklaren en het besluit op bezwaar van 16 april 2008 vernietigen. De Afdeling zal een termijn stellen waarbinnen het college een nieuw besluit op het door [appellant] tegen het besluit van 14 november 2007 gemaakte bezwaar dient te nemen.
2.5.
Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
- I.
verklaart het hoger beroep gegrond;
- II.
vernietigt de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 18 februari 2009 in zaak nr. 08/879;
- III.
verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
- IV.
vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Brummen van 16 april 2008, kenmerk U08.00810/FH;
- V.
draagt het college van burgemeester en wethouders van Brummen op om binnen vier weken na de verzending van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen een nieuw besluit te nemen;
- VI.
veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Brummen tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.288,00 (zegge: twaalfhonderdachtentachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
- VII.
gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Brummen aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 368,00 (zegge: driehonderdachtenzestig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, ambtenaar van Staat.
w.g. Wortmann w.g. Soede
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 november 2009
270-552.