Hof 's-Hertogenbosch, 26-05-2021, nr. 20-003429-18
ECLI:NL:GHSHE:2021:1528
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
26-05-2021
- Zaaknummer
20-003429-18
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2021:1528, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 26‑05‑2021; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2022:1766
Uitspraak 26‑05‑2021
Inhoudsindicatie
De verdachte is ter zake van het in de uitoefening van een beroep of een bedrijf opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel en diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden met een proeftijd van 2 jaren en een taakstraf voor de duur van 162 uren subsidiair 81 dagen hechtenis.
Parketnummer : 20-003429-18
Uitspraak : 26 mei 2021
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 16 oktober 2018, in de strafzaak met parketnummer 01-099109-18 tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1991,
wonende te [adres verdachte] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van het in de uitoefening van een beroep of een bedrijf opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod (feit 1) en diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking (feit 2) veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden met een proeftijd van 2 jaren.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank integraal zal bevestigen.
De verdediging heeft primair integrale vrijspraak bepleit en subsidiair een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis en met de gronden waarop het berust, behoudens de kwalificatie ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde, de opgelegde straf en de strafmotivering en zal in zoverre opnieuw rechtdoen.
Het hof is van oordeel dat het in voetnoot 1 opgenomen proces-verbaalnummer verbetering behoeft en stelt daar het proces-verbaalnummer PL2100-2017035932 voor in de plaats.
Voorts is het hof van oordeel dat de in voetnoot 2 en 3 opgenomen paginanummers verbetering behoeven en stelt daar respectievelijk de paginanummers 14 tot en met 16 en 37 tot en met 40 voor in de plaats.
Ten slotte is het hof van oordeel dat de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen, mede gelet op hetgeen in hoger beroep aan de orde is gekomen, aanvulling behoeven met het navolgende. Naast de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen, komt de bewezenverklaring derhalve mede te berusten op het proces-verbaal van verhoor d.d. 20 juni 2017 (pg. 59 t/m 65), voor zover inhoudende als weergave van het verhoor van verdachte:
V: Vraag verbalisant
A: Antwoord verdachte
V: Waar staat u ingeschreven?
A: Ik sta ingeschreven op de [adres] .
V: Wat voor soort woning is dat?
A: Mijn woning is een koopwoning
V: Bent u de eigenaar van deze woning en vanaf wanneer?
A: Ik ben sinds 20 juli 2016 eigenaar van de woning.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
in de uitoefening van een beroep of een bedrijf opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. In het bijzonder is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Het hof heeft in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich in de periode van 24 maart 2017 tot en met 7 april 2017 schuldig gemaakt aan het in de uitoefening van een beroep of bedrijf telen van een grote hoeveelheid, te weten 588, hennepplanten. Met het telen van hennepplanten wordt de handel in softdrugs gefaciliteerd, welke handel vaak allerlei maatschappelijk onwenselijke effecten tot gevolg heeft en – naar de ervaring leert – andere vormen van criminaliteit in de hand werkt. Daarnaast kan frequent gebruik van softdrugs de volksgezondheid schaden.
Voorts heeft de verdachte zich in de periode van 24 maart 2017 tot en met 7 april 2017 schuldig gemaakt aan diefstal van elektriciteit. Afgezien van de schade die hierdoor aan de netbeheerder is toegebracht, brengt manipulatie van de elektriciteitsmeter onder andere brandgevaar met zich. Het hof rekent het de verdachte aan dat hij hier kennelijk aan voorbij is gegaan en uitsluitend oog heeft gehad voor zijn eigen financieel gewin.
In de woning van de verdachte werd een hennepkwekerij met 588 hennepplanten aangetroffen. De landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) van de rechtspraak gaan bij die hoeveelheid (500-1000 hennepplanten) als vertrekpunt uit van 180 uur taakstraf en twee maanden gevangenisstraf voorwaardelijk. Dit oriëntatiepunt ziet niet mede op de diefstal van elektriciteit, waarvan hier ook nog sprake is.
Het hof heeft acht geslagen op het uittreksel uit de Justitiële Documentatie, d.d. 8 maart 2021, betrekking hebbend op het justitieel verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat hij in het recente verleden niet (onherroepelijk) is veroordeeld voor soortgelijke feiten. Voorts heeft het hof rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken.
Met betrekking tot het procesverloop overweegt het hof het navolgende.
Het hof stelt voorop dat iedere verdachte recht heeft op een openbare behandeling van zijn of haar zaak binnen een redelijke termijn. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven. Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting in hoger beroep dient te zijn afgerond met een eindarrest binnen twee jaren nadat hoger beroep is ingesteld.
Het hof stelt vast dat in hoger beroep de redelijke termijn is overschreden. Door de verdachte is op 26 oktober 2018 hoger beroep ingesteld, terwijl het hof op 26 mei 2021 arrest wijst. Derhalve is er sprake van een overschrijding van de redelijke termijn van 7 maanden. Niet is gebleken dat deze overschrijding aan de verdediging is te wijten. Het hof is van oordeel dat deze overschrijding van de redelijke termijn verdisconteerd dient te worden in de op te leggen straf.
Het hof is, met de rechtbank en de advocaat-generaal, van oordeel dat zonder schending van de redelijke termijn – mede gelet op voornoemd oriëntatiepunt – een taakstraf voor de duur van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden met een proeftijd van 2 jaren passend en geboden is. Nu de redelijke termijn is geschonden, is het hof van oordeel dat een taakstraf voor de duur van 162 uren, subsidiair 81 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden met een proeftijd van 2 jaren passend en geboden is.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de kwalificatie ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde en de door de rechtbank opgelegde straf en doet in zoverre opnieuw recht.
Verklaart het bewezenverklaarde onder 1 strafbaar en kwalificeert dit als hiervoor vermeld.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 162 (honderdtweeënzestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 81 (eenentachtig) dagen hechtenis.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door:
mr. A.J. Henzen, voorzitter,
mr. F.P.E. Wiemans en mr. R.G.A. Beaujean, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M.H.A. Dibbits, griffier,
en op 26 mei 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. A.J. Henzen is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.