CRvB, 01-05-2014, nr. 12-5248 AW-W
ECLI:NL:CRVB:2014:1518
- Instantie
Centrale Raad van Beroep
- Datum
01-05-2014
- Zaaknummer
12-5248 AW-W
- Vakgebied(en)
Ambtenarenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:CRVB:2014:1518, Uitspraak, Centrale Raad van Beroep, 01‑05‑2014; (Wraking)
- Vindplaatsen
Uitspraak 01‑05‑2014
Inhoudsindicatie
Afwijzing verzoek om wraking. De beslissing om de zitting te beginnen met het stellen van vragen en niet met het laten voordragen van pleitnota’s door (gemachtigden van) partijen is een werkwijze die voor de behandeling van alle ambtenarenzaken geldt. Hieruit volgt niet dat de rechtelijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
12/5248 AW-W
Datum uitspraak: 1 mei 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Beslissing op het verzoek om wraking gedaan door
[verzoekster] te[woonplaats] (verzoekster)
PROCESVERLOOP
Namens verzoekster heeft ir. W.C.P. Meijer hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Dordrecht van 16 augustus 2012, 12/141 in het geding tussen verzoekster en het Drechtstedenbestuur.
Bij brief van 6 februari 2014 is verzoekster geïnformeerd dat haar hoger beroep op 20 maart 2014 ter zitting zal worden behandeld. Verzoekster is er daarbij op gewezen dat de rechter op de zitting zal beginnen met het stellen van vragen aan partijen over de feiten en de geschilpunten. Bij de beantwoording van die vragen kan verzoekster haar standpunt verduidelijken en toelichten. Het opstellen en voorlezen van een pleitnota is niet nodig. Na de beantwoording van de vragen krijgt verzoekster de gelegenheid om punten die naar haar oordeel onderbelicht zijn gebleven beknopt naar voren te brengen. Tot slot is verzoekster erop gewezen dat zij tot elf dagen voor de zitting nog nieuwe stukken kan indienen.
Tijdens het onderzoek ter zitting op 20 maart 2014 heeft de gemachtigde van verzoeksters verzocht om wraking van de behandelend rechter mr. N.J. van Vulpen-Grootjans, waarna de zitting is geschorst.
Mr. Van Vulpen-Grootjans heeft bij brief van 24 maart 2014 meegedeeld dat zij niet in de wraking berust.
De behandeling van het wrakingsverzoek heeft plaatsgevonden op 7 april 2014. Verzoekster heeft zich laten vertegenwoordigen door ir. Meijer en ir. W. Sorgdrager. Mr. Van Vulpen-Grootjans is, zoals aangekondigd, niet verschenen. Ook het Drechtstedenbestuur heeft zich ter zitting, met voorafgaande kennisgeving, niet laten vertegenwoordigen.
OVERWEGINGEN
1.
Artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht bepaalt dat op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen, kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden.
2.
De gemachtigde van verzoeksters heeft aan het verzoek om wraking van
mr. Van Vulpen-Grootjans ten grondslag gelegd dat verzoekster geen vertrouwen heeft in de aanpak, zoals beschreven in de uitnodigingsbrief van 6 februari 2014 en de wijze waarop daar ter zitting uitvoering aan is gegeven. Gemachtigde heeft toegelicht dat hij niet in staat is om het standpunt van verzoekster goed te verwoorden als hij niet in de gelegenheid wordt gesteld haar standpunt aan de hand van een pleitnota naar voren te brengen. Bovendien is de zaak zo complex en moeten er nog zoveel aspecten worden uitgezocht om tot een oplossing te kunnen komen, dat de zaak niet op een zitting door een rechter kan worden behandeld.
3.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
3.1.
Uit het wrakingsverzoek, en de daarop door gemachtigde op de zitting gegeven toelichting, blijkt dat het wrakingsverzoek met name is gericht tegen de in de brief van
6 februari 2014 beschreven procedure over het verloop van de zitting en de wijze waarop hieraan op de zitting van 20 maart 2014 uitvoering is gegeven. De beslissing om de zitting te beginnen met het stellen van vragen en niet met het laten voordragen van pleitnota’s door (gemachtigden van) partijen is een werkwijze die voor de behandeling van alle ambtenarenzaken geldt. Hieruit volgt niet dat de rechtelijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. De omstandigheid dat volgens verzoekster sprake is van een complexe zaak, waarin nog diverse aspecten moeten worden uitgediept en waartoe de behandeling op een enkele zitting niet zou kunnen volstaan, maakt dat niet anders. Mocht de behandelend rechter verzoekster volgen in haar opvatting dat nader onderzoek vereist is, dan kan deze immers de zaak op zitting aanhouden, de zaak na de zitting heropenen of een tussenuitspraak doen, waarin het bestuursorgaan de opdracht wordt gegeven een of meerdere verzuimen te herstellen. Daartoe is echter eerst een behandeling ter zitting vereist.
3.2.
Uit 3.1 volgt dat het verzoek om wraking moet worden afgewezen.
4.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om wraking af.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand als voorzitter en J.P.M. Zeijen en M. Hillen als leden, in tegenwoordigheid van A.C. Oomkens als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 mei 2014.
(getekend) J. Brand
(getekend) A.C. Oomkens
HD