Hof Amsterdam, 28-07-2020, nr. 200.255.103/01
ECLI:NL:GHAMS:2020:2112
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
28-07-2020
- Zaaknummer
200.255.103/01
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2020:2112, Uitspraak, Hof Amsterdam, 28‑07‑2020; (Hoger beroep)
Uitspraak 28‑07‑2020
Inhoudsindicatie
Verzekeringsrecht. Vordering verzekerde tot vergoeding van inbraakschade wordt afgewezen. Verzekerde heeft onjuiste inlichtingen aan verzekeraar verstrekt met het opzet de verzekeraar te misleiden. Volledig verval van recht op uitkering op grond van artikel 7:941 lid 5 BW.
Partij(en)
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.255.103/01
zaak- en rolnummer rechtbank Amsterdam : 6802762 CV EXPL 18-7474
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 28 juli 2020
inzake
[appellant] ,
wonend te [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. H. Akbaba te Breda,
tegen
VIVAT SCHADEVERZEKERINGEN N.V.
gevestigd te Amstelveen,
geïntimeerde,
advocaat: mr. W.A.M. Rupert te Rotterdam.
1. Het geding in hoger beroep
Partijen worden hierna [appellant] en Vivat genoemd.
[appellant] is bij dagvaarding van 15 februari 2019 in hoger beroep gekomen van een mondeling vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter) van 21 november 2018, onder bovenvermeld zaak- en rolnummer gewezen tussen [appellant] als eiseres en Vivat als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord;
- akte van de zijde van [appellant] , met producties;
- antwoordakte van de zijde van Vivat.
Vervolgens is arrest gevraagd.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en
– uitvoerbaar bij voorraad – alsnog haar vorderingen zal toewijzen, met veroordeling van Vivat in de kosten van het onderhavige geding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Vivat heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met beslissing over de proceskosten, met nakosten.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.
2. Feiten
Kort samengevat komen de – enerzijds gestelde en anderzijds niet (voldoende) betwiste – feiten in deze zaak neer op het volgende.
2.1.
[appellant] heeft door tussenkomst van SNS en Volmachtkantoor Nederland B.V. (hierna: Volmachtkantoor) op 2 januari 2017 een woonhuis-, aansprakelijkheids- en inboedelverzekering afgesloten bij Vivat.
2.2.
[appellant] heeft op 30 september 2017 aangifte gedaan van een inbraak in haar woning. Op 5 oktober 2017 heeft [appellant] melding gemaakt van de schade bij Vivat, via SNS middels een meldingsformulier.
2.3.
Op het meldingsformulier dat [appellant] op 5 oktober 2017 heeft ondertekend, heeft zij de gegevens van de gestolen zaken met de hand geschreven. Zij heeft daarbij melding gemaakt van de diefstal van een laptop ter waarde van € 1.349,-, waarbij zij als aankoopdatum 15-6-2016 heeft vermeld, een bedrag van € 100,- aan contant geld, een bedrag van € 900,- aan contant geld, sieraden, een horloge, een mobiele telefoon en een hogedrukreiniger.
2.4.
Op 5 oktober 2017 om 1:27 uur heeft [appellant] een e-mailbericht naar Schaderegeling SNS gestuurd met onder meer de volgende inhoud:
“En zo kon het dus ineens en bijna ongeloofwaardig, maar echt waar, zijn dat ik op 29 september 900 euro voor mijn moeder pinde (en dezelfde dag nog eens 100, omdat ik minder contant thuis had liggen dan ik aanvankelijk dacht). (…)
Ik die eigenlijk nooit contant geld in huis heeft.. Je verzint zoiets niet..
Ik ben op 30 juni 40 jaar geworden. Nog nooit eerder bestolen. Nog nooit een claim ingediend… En nog nooit meer dan 100 euro contant in huis gehad.”
[appellant] heeft afschriften overgelegd van transacties waaruit blijkt dat zij op vrijdag 29 september 2017 om 10:15 uur een bedrag van € 100,- opnam en later dezelfde dag om 13:21 uur een bedrag van € 900,-.
2.5.
Op 5 oktober 2017 werd [appellant] bericht dat er een expert zou worden benoemd om de schade vast te stellen. In dit verband heeft een medewerker van De Hoog Schaderegeling B.V., handelend onder de naam VIDI, [appellant] thuis bezocht op 6 oktober 2017. Naast [appellant] was ook [A] (hierna: [A] ), destijds de vriend van [appellant] , aanwezig bij dit gesprek.
2.6.
In het expertiserapport van VIDI dat op 20 oktober 2017 is opgemaakt, wordt onder meer het volgende verklaard:
“Verzekerde heeft op 29 september 2017 bij de bank Lekkenburg te Gouda om 10:15 uur een bedrag van € 100,00 en later bij de bank op het Stationsplein te Gouda een bedrag van € 900,00 opgenomen. (…)
Ter plaatse constateerden wij bij de aankoopbon van de laptop dat deze gekocht was bij een beveiligingsbedrijf en dat deze deels was getypt en deels met de hand was uitgeschreven. Dit kwam redelijk onprofessioneel over. Wij hebben geïnformeerd waarom er een redelijk dure laptop bij een beveiligingsbedrijf was gekocht (…). Verzekerde deelde ons mede dat het beveiligingsbedrijf [X] , een soort handelsondernemer, veel goedkoper was met het aanbieden van de laptop.
Tijdens het gesprek met verzekerde en haar huidige vriend hebben wij ook vernomen dat de huidige vriend vele beroepen heeft gehad waaronder ook een beveiligingsbedrijf. Wij hebben gevraagd aan de huidige vriend van verzekerde of de laptop bij zijn beveiligingsbedrijf was gekocht, maar dit werd ontkend door verzekerde.
(…) De aankoopprijs op de aankoopbon komt redelijk overeen met de prijs bij andere aanbieders. Wel constateerden wij dat dit type laptop pas sinds 13 juli 2017 verkrijgbaar is, reden dat wij het zeer vreemd vinden dat verzekerde de laptop al een jaar eerder, op 15 juni 2016, heeft gekocht bij het beveiligingsbedrijf [X] .
(…) Bij controle van het KvK-nummer dat vermeld staat op de aankoopbond van beveiligingsbedrijf [X] , constateerden wij dat de huidige vriend van verzekerde, de heer Jan [A] , de eigenaar was van het beveiligingsbedrijf [X] . Het beveiligingsbedrijf echter al op 1 juli 2014 opgeheven, waardoor het niet mogelijk is dat er twee jaar later, op 15 juni 2016, nog een factuur kan worden uitgeschreven.”
2.7.
Bij brief van 30 oktober 2017 heeft een medewerker van de Afdeling Schaderegeling van Volmachtkantoor aan [appellant] onder meer bericht als volgt:
“Met betrekking tot de laptop lijkt het erop dat u opzettelijk een onjuiste opgave heeft gedaan om een schadevergoeding van ons te kunnen verkrijgen.
Wij vragen met deze brief uw reactie op de door de expert geconstateerde feiten. Als u niet reageert of als uw reactie geen nieuwe bewijzen of inzichten verschaft, wordt onze voorlopige conclusie definitief. Wij kwalificeren uw claim dan als een frauduleuze claim. (…)
Als er sprake is van een frauduleuze claim, dan volgen er maatregelen zoals registratie van uw personalia in openbare registers, beëindiging van verzekeringen, terugvordering van de door ons gemaakte kosten en het in rekening brengen van een boete. Ook zal het recht op vergoeding komen te vervallen.”
2.8.
Bij e-mailbericht van 3 november 2017 heeft [appellant] haar toenmalig gemachtigde, mr. E.M. Horssius, als volgt bericht:
“Toen ik uw brief las, zag ik gelijk dat er een vergissing is gemaakt op de bon; ik heb mijn laptop gekocht op 15 juni 2017 en niet op 15 juni 2016. Dat heb ik overigens ook mondeling tegen de expert gezegd. Op 7 juni 2017 kreeg ik 1.976,- euro terug van de Belastingdienst (…).
Het bedrijf [X] is inderdaad van mijn vriend en hij heeft de bon gemaakt (waardoor hij dus ook de schrijffout heeft gemaakt, niet ik).”
2.9.
Op 31 januari 2018 heeft de (voormalig) gemachtigde van [appellant] , mr. E.M. Horssius, per e-mail bericht dat [appellant] persisteert bij haar claim en dat zij ontkent dat zij fraudeert.
2.10.
Op 20 februari 2018 stuurt een medewerker van de Afdeling Schaderegeling van Volmachtkantoor een brief aan [appellant] waarin onder meer wordt aangegeven dat de gevorderde schadevergoeding definitief niet wordt uitgekeerd en dat de persoonsgegevens van [appellant] worden geregistreerd.
3. Beoordeling
3.1.
Samengevat weergegeven vordert [appellant] in deze procedure dat Vivat wordt veroordeeld tot het verlenen van dekking onder de inboedelverzekering, door uitkering aan [appellant] ter vergoeding van de schade die zij heeft geleden, ten bedrage van primair € 8.086,-, althans een in rechte te begroten bedrag, te vermeerderen met wettelijke rente, en dat Vivat wordt bevolen de persoonsgegevens uit de registers te verwijderen, op straffe van verbeurte van een dwangsom, met veroordeling van Vivat in de proceskosten.
3.2.
De kantonrechter heeft op grond van de gegeven omstandigheden de conclusie gerechtvaardigd geoordeeld dat [appellant] de factuur van de door haar als gestolen gemelde laptop die zij aan de schade-expert van Vivat heeft getoond en overhandigd, heeft gebruikt met het opzet Vivat te misleiden en om een vergoeding te krijgen voor een laptop die zij niet had of voor een andere laptop dan zij had. Dit rechtvaardigt naar het oordeel van de kantonrechter het volledige verval van het recht op uitkering. Hij heeft de vorderingen van [appellant] daarom afgewezen en haar veroordeeld in de kosten van het geding. Tegen deze beslissingen en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [appellant] met een grief op.
3.3.
Het gaat in deze procedure om de vraag of Vivat terecht uitkering heeft geweigerd en de persoonsgegevens van [appellant] heeft laten registeren op de grond dat [appellant] Vivat een onjuiste opgave heeft gedaan met het opzet Vivat te misleiden.Met haar grief voert [appellant] aan dat deze vraag, anders dan de kantonrechter heeft gedaan, ontkennend beantwoord dient te worden. Zij stelt dat er geen sprake is van bedrog omdat [appellant] niet op de hoogte was van enige onjuistheid op de factuur van de laptop. Zij stelt alleen het bedrag en het merk van de laptop te hebben geweten en gecontroleerd. [appellant] stelt in de veronderstelling te zijn geweest dat haar toenmalige vriend een actief bedrijf had en dat zij de gestolen laptop via zijn bedrijf heeft aangeschaft. Wel erkent zij dat er een verkeerde datum is opgenomen op de factuur. Zij stelt de laptop niet in 2016 maar in 2017 te hebben gekocht. De stelplicht en bewijslast ter zake van het opzet tot misleiding rusten op Vivat en daaraan dienen strenge eisen te worden gesteld, gezien de gevolgen daarvan voor [appellant] , aldus [appellant] .
Naar de overtuiging van Vivat daarentegen, rechtvaardigen de omstandigheden in dit geval het vermoeden en de conclusie dat [appellant] heeft gehandeld met het opzet tot misleiding van Vivat. De verklaringen van [appellant] over de gestolen laptop en de gestolen contanten ad € 1.000,- kunnen onmogelijk juist zijn. Vivat acht het algeheel verval van uitkering en de registraties gerechtvaardigd.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
3.4.
Ingevolge artikel 7:941 lid 5 BW vervalt het recht op uitkering uit verzekering (onder meer) indien de verzekeringnemer of de tot uitkering gerechtigde een verplichting als bedoeld in lid 2 van dit artikel – op grond waarvan de verzekeringnemer en de tot uitkering gerechtigde verplicht zijn binnen redelijke termijn de verzekeraar alle inlichtingen en bescheiden te verschaffen welke voor deze van belang zijn om zijn uitkeringsplicht te beoordelen – niet is nagekomen met het opzet de verzekeraar te misleiden, behoudens voor zover deze misleiding het verval van het recht op uitkering niet rechtvaardigt. De slotzinsnede van artikel 7:941 lid 5 BW geeft de rechter bij de toepassing van de sanctie van verval van uitkering de mogelijkheid om met de bijzonderheden van elk geval rekening te houden. In de toelichting op de nota van wijziging (Kamerstukken II 1999 - 2000, 19529, nr. 5, blz. 27 - 28) wordt daarover opgemerkt dat de rechter aldus een gezien de zwaarte van het bedrog passende, meer proportionele sanctie kan toepassen, bijvoorbeeld indien het frauduleus handelen slechts betrekking heeft op één van de verschillende vorderingen die de verzekerde onder verschillende rubrieken van de polis heeft ingediend. Daaraan is toegevoegd dat wel als uitgangspunt moet gelden dat gezien het opzet tot misleiding, alleen in bijzondere omstandigheden aangenomen kan worden dat het (gehele) verval van de uitkering niet gerechtvaardigd is. (Vergelijk ook HR 3 december 2004, ECLI:NL:HR:2004:AQ8089.)
3.5.
Het hof stelt voorop dat een verzekeraar in beginsel bij de behandeling van een aanspraak op uitkering erop moet kunnen vertrouwen dat de verzekerde juiste en zo volledig mogelijke informatie ter zake verstrekt. In dit verband is het volgende van belang.
Vast staat dat [appellant] bij de opgave van hetgeen gestolen is op het meldingsformulier dat zij op 5 oktober 2017 invulde, een laptop heeft opgegeven met aankoopdatum 15-6-2016 en dat zij op 6 oktober 2017 een factuur van de laptop heeft overgelegd waarop dezelfde datum staat vermeld en waarop zoals door Vivat onbetwist gesteld een volgnummer met jaartal 2016 is vermeld. Tussen partijen is niet in geschil dat deze datum niet correct is. De juiste aankoopdatum is volgens [appellant] 15 juni 2017, maar dat is zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet te rijmen met het volgnummer met jaartal 2016 op de factuur. Voorts is als onbetwist komen vast te staan dat het beveiligingsbedrijf [X] , waarvan de toenmalige vriend van [appellant] , [A] , eigenaar was, welk bedrijf haar de laptop heeft geleverd volgens de factuur, op 1 juli 2014 is opgeheven. [appellant] heeft weliswaar verklaard dat zij hiervan niet op de hoogte was, maar heeft niet toegelicht hoe het mogelijk is een laptop geleverd te krijgen van een onderneming die reeds drie jaar niet meer actief is. Evenmin heeft zij toegelicht waarom zij niet heeft geantwoord op de vraag of de laptop bij het beveiligingsbedrijf van [A] was gekocht. Tot slot is zij ook niet ingegaan op het feit dat zij de aanschafprijs van deze laptop contant heeft betaald, terwijl zij naar eigen zeggen nooit contant geld in huis heeft en zij bij e-mail van 3 november 2017 deze aanschaf verklaart door te wijzen op een teruggave door de belastingdienst van € 1.976,- welk bedrag blijkens de door haar overgelegde productie 7 in hoger beroep op 7 juni 2016 op haar bankrekening is bijgeschreven.
Gelet op deze onjuistheden en tegenstrijdigheden in de verklaringen van [appellant] omtrent de aankoop van de laptop, in onderling verband en samenhang beschouwd, wordt haar naar het oordeel van het hof door Vivat terecht verweten onjuiste inlichtingen aan Vivat te hebben verstrekt met het opzet een hogere schadevergoeding te verkrijgen dan waarop zij bij kennis van de ware stand van zaken recht zou hebben gehad. Vivat heeft met behulp van de overgelegde resultaten van het door en namens haar uitgevoerde onderzoek voldoende feitelijk onderbouwd gesteld dat [appellant] heeft gehandeld met het opzet tot misleiding, hetgeen, zoals volgt uit hiervoor is overwogen, onvoldoende betwist is door [appellant] . Vast is komen te staan dat zij de laptop die zij aanvankelijk met overlegging van de factuur stelde in 2016 te hebben aangeschaft via [X] , niet kan hebben aangeschaft, terwijl zij onvoldoende gegevens heeft verstrekt op basis waarvan kan worden vastgesteld welke laptop, die volgens haar zou zijn gestolen, zij wel heeft aangeschaft, wat zij daarvoor heeft betaald en van wie zij deze laptop geleverd heeft gekregen. Het standpunt van Vivat inzake de als gestolen opgegeven contanten kan verder onbesproken blijven.
3.6.
Naar het oordeel van het hof zijn in het onderhavige geval geen bijzondere omstandigheden gesteld of gebleken op grond waarvan het verval van het recht op uitkering niet gerechtvaardigd is. Zoals onder rechtsoverweging 3.4. overwogen is het volledig verval van de uitkering het uitgangspunt van de wet en blijkt ook uit de rechtspraak van de Hoge Raad (HR 3 december 2004, ECLI:NL:HR:2004:AQ8089) dat de eventuele omstandigheid dat de verkeerde opgave slechts een gering gedeelte van de opgegeven schade betreft, niet een zodanig bijzondere omstandigheid is dat op grond daarvan het verval van het recht op uitkering niet gerechtvaardigd is. Voor toepassing van de tenzij-clausule van artikel 7:941 lid 5 BW bestaat derhalve in dit geval geen aanleiding.
3.7.
Het in algemene bewoordingen vervatte bewijsaanbod van [appellant] heeft geen betrekking op voldoende concrete stellingen die, indien bewezen, tot een andere beslissing in deze zaak dienen te leiden. Het bewijsaanbod zal daarom als niet ter zake dienend worden gepasseerd.
3.8.
De slotsom is dat de grief van [appellant] faalt en dat het vonnis waarvan beroep dient te worden bekrachtigd. [appellant] zal als in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in hoger beroep.
4. Beslissing
Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van Vivat begroot op € 741,- aan verschotten en € 1.611,- voor salaris en op € 157,- voor nasalaris, te vermeerderen met € 82,- voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.F. Aalders, A.L.M. Keirse en J.W.M. Tromp en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 28 juli 2020.